In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) niet-ontvankelijk verklaard, omdat er twijfels bestonden over de geldigheid van de machtiging van de gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 879.000, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 655.000. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verwierp dit beroep wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging. In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat de machtiging van Bartels voldoende was en dat er geen reden was om aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid te twijfelen. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging in bestuursrechtelijke procedures en de vereisten die daaraan gesteld worden.