ECLI:NL:GHARL:2025:1894

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.351.577
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake faillissement MiMedix B.V. en vorderingsrecht Forgeron B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin MiMedix B.V. op verzoek van Forgeron B.V. in staat van faillissement is verklaard. MiMedix, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Straus, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarin zij verzoekt het faillissement te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring van Forgeron af te wijzen. De rechtbank had MiMedix failliet verklaard op basis van het vorderingsrecht van Forgeron en de toestand van MiMedix dat zij had opgehouden te betalen.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de ingediende stukken in hoger beroep bestudeerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2025 zijn beide partijen vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat Forgeron ten tijde van de faillietverklaring een vorderingsrecht op MiMedix had, ondanks dat deze vordering inmiddels was voldaan. Het hof heeft ook geoordeeld dat MiMedix in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, gezien de omvangrijke schuldenlast en het gebrek aan activiteiten binnen het bedrijf.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep van MiMedix afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de rechtbank bevoegd was om het faillissementsverzoek te behandelen en dat er voldoende bewijs was voor de faillietverklaring.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.577
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen C/05/25/86F
arrest van 1 april 2025
in de zaak van
MiMedix B.V.
die is gevestigd in Arnhem
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: MiMedix
advocaat: mr. M. Straus
tegen
Forgeron B.V.
die is gevestigd in Amsterdam
die optreedt als verweerster
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
hierna: Forgeron
advocaat: mr. J.P.J. Botterblom

1.De procedure bij de rechtbank

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) van 18 februari 2025 is MiMedix op verzoek van Forgeron in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot curator aangesteld mr. C.W. Houtman. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 25 februari 2025 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft MiMedix hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 februari 2025. MiMedix verzoekt dat vonnis te vernietigen en het verzoek tot faillietverklaring van Forgeron alsnog af te wijzen, althans haar een termijn te gunnen om een regeling te bereiken.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het bericht van 25 februari 2025 met het beroepschrift met producties en de stukken uit de procedure bij de rechtbank,
- het bericht van 18 maart 2025 van de curator,
- het bericht van 18 maart 2025 namens Forgeron,
- de berichten van 24 en 25 maart 2025 namens MiMedix.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025, waarbij de heer [naam1] namens MiMedix is verschenen, bijgestaan door mr. Straus. Namens Forgeron is de heer [naam2] verschenen, bijgestaan door mr. Botterblom. Verder is de curator verschenen. Op de zitting heeft mr. Straus zittingsaantekeningen en een document met de titel ‘addendum to agreement ‘acquisition of preheca b.v.’’ overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

De bevoegdheid van de rechtbank
3.1.
De rechtbank heeft MiMedix in staat van faillissement verklaard, omdat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Forgeron en omdat MiMedix in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
3.2.
Volgens MiMedix was de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen niet bevoegd om op het faillissementsverzoek te beslissen. Omdat MiMedix is gevestigd in Arnhem, had niet de rechtbank Gelderland op de zittingsplaats Zutphen op het verzoek moeten beslissen, maar had het verzoek moeten worden behandeld door rechtbank Gelderland op de zittingsplaats in Arnhem. Volgens MiMedix moet het vonnis daarom worden vernietigd.
3.3.
Zelfs als de aangevoerde “onbevoegdheid” van de locatie Zutphen van de rechtbank Gelderland juist zou zijn, vormt dit nog geen grond voor vernietiging van het vonnis omdat de regels ten aanzien van relatieve bevoegdheid van rechtbanken geen betrekking hebben op locaties van een rechtbank (zittingsplaatsen) maar op de rechtbank als zodanig. Daarenboven geldt dat deze locatie juist wel aangewezen was om op het verzoek te beslissen op grond van het navolgende.
Artikel 2 Fw bepaalt dat de faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats van de schuldenaar. Ingevolge artikel 1:10 BW heeft een rechtspersoon zijn woonplaats ter plaatse waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van MiMedix volgt dat zij haar statutaire zetel heeft in Arnhem. Arnhem ligt in het werkgebied van de rechtbank Gelderland, zodat die rechtbank bevoegd was te oordelen over het faillissementsverzoek. De rechtbank Gelderland heeft vier zittingsplaatsen: Zutphen, Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn. Het uit hoofde van artikel 21 van de Wet op de Rechtelijke Organisatie door het gerechtsbestuur van de rechtbank Gelderland vastgestelde zaaksverdelingsreglement [1] bepaalt, dat faillissementen worden behandeld op de zittingsplaats Zutphen. Onjuist is daarom dat op het faillissementsverzoek door de rechtbank Gelderland op de zittingsplaats Arnhem had moeten worden beslist.
Het juridisch kader voor de beoordeling van de faillietverklaring
3.4.
Een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager alsmede van het (op het moment van beoordeling) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Dat de schuldenaar meer schuldeisers heeft, is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand (het zogenoemde pluraliteitsvereiste). Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. In hoger beroep dient eveneens te worden beoordeeld of ten tijde van de behandeling in hoger beroep sprake is van pluraliteit en de toestand van te hebben opgehouden te betalen, zij het dat het vorderingsrecht van de aanvrager op dat moment (doordat het is voldaan bijvoorbeeld) geen deel meer hoeft uit te maken van de vorderingen van de schuldeisers.
De beoordeling van de faillietverklaring
3.5.
Over de vraag of Forgeron ten tijde van de faillietverklaring een vorderingsrecht op MiMedix had overweegt het hof als volgt. Forgeron heeft op 30 mei 2023 een kortlopende lening aan (onder meer) MiMedix verstrekt voor een bedrag van € 425.000. In de leningsovereenkomst is een zogenaamde ‘return on investment’ (hierna: ROI) overeengekomen van € 75.000. Daarnaast is afgesproken dat uiterlijk 31 juli 2023 de volledige geldlening, inclusief de overeengekomen ROI, zou zijn terugbetaald. Dat is niet uiterlijk op die datum gebeurd. Bij vonnis van 13 maart 2024 van de rechtbank Amsterdam is (onder meer) MiMedix bij verstek hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan (onder meer) Forgeron van het totale bedrag van € 500.000. Uiteindelijk is de vordering van Forgeron op MiMedix op 21 maart 2025, nadat MiMedix in staat van faillissement was verklaard, door een derde voldaan. Van die betaling is door MiMedix een betalingsbewijs overgelegd en zowel MiMedix als Forgeron hebben dat op de zitting bevestigd. Dat betekent dat Forgeron op dit moment geen vordering meer op MiMedix heeft, maar dat Forgeron die ten tijde van de faillietverklaring op 18 februari 2025 wel had, zodat het bestaan van het vorderingsrecht van de aanvrager ten tijde van de faillietverklaring vaststaat.
3.6.
Bij de curator is tot 18 maart 2025 in totaal voor een bedrag van € 6.446.766,55 aan concurrente vorderingen op MiMedix ingediend. Daarnaast is een preferente vordering van de Belastingdienst van € 20.042 ter verificatie ingediend. MiMedix betwist de op de crediteurenlijst weergegeven vorderingen, met uitzondering van de vordering van de Belastingdienst en een gedeelte van de ter verificatie ingediende (concurrente) vordering van Ukoo B.V. (hierna: Ukoo). De aan Forgeron gelieerde vennootschap Ukoo heeft op 15 juni 2023 ook een kortlopende lening aan (onder meer) MiMedix verstrekt, voor een bedrag van € 1.500.000. In de overeenkomst van geldlening is overeengekomen dat Ukoo een ROI van € 150.000 ontvangt. De overeenkomst regelt daarnaast dat uiterlijk op 5 juli 2023 een bedrag van € 500.000 zal zijn terugbetaald door MiMedix en dat uiterlijk 31 juli 2023 de volledige lening, inclusief de ROI, terugbetaald zou zijn. Op 7 augustus 2023 zijn door MiMedix aandelen in MiMedix Medical B.V. aan Ukoo verkocht voor een koopprijs van € 1.513.791,47. In de leveringsakte is opgenomen dat Ukoo een vordering op MiMedix heeft van in totaal € 2.250.000, bestaande uit de hoofdsom van de geldlening van € 1.500.000, de ROI van € 150.000 en verschuldigd geworden boetes van in totaal € 600.000. In de leveringsakte is bepaald dat de koopprijs voor de aandelen wordt verrekend met de vordering van Ukoo op MiMedix, zodat een vordering van € 736.208,53 van Ukoo op MiMedix resteert. Bij vonnis van 13 maart 2024 is (onder meer) MiMedix bij verstek hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan (onder meer) Ukoo. Hoewel MiMedix betwist dat zij de boetes van € 600.000 verschuldigd is, heeft zij op de zitting erkend dat zij het resterende bedrag van € 136.208,53 aan Ukoo verschuldigd is. MiMedix heeft op dit moment dus in ieder geval twee schuldeisers, te weten de Belastingdienst en Ukoo.
3.7.
MiMedix betwist nog dat de vordering van Ukoo opeisbaar is. In verband met de beoordeling van de vraag of MiMedix verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen is van belang dat ten minste één vordering opeisbaar is. Gelet op de overeenkomst van geldlening, de akte van levering van aandelen en het vonnis waarin MiMedix is veroordeeld tot betaling, staat volgens het hof voldoende vast dat de vordering van Ukoo opeisbaar is. Dat geldt overigens ook voor de vordering van de Belastingdienst.
3.8.
Tot slot heeft de curator onweersproken gesteld dat MiMedix geen omzet van betekenis heeft gemaakt in de afgelopen jaren. Na 2022 zijn geen boekingen in de administratie van MiMedix opgenomen en is niet gebleken dat na boekjaar 2022 nog (concept) jaarrekeningen zijn opgesteld. Bovendien is niet gebleken van enige activiteit binnen MiMedix. Daarom staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat MiMedix in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
3.9.
Het hof zal het subsidiaire verzoek van MiMedix, om haar een termijn te gunnen om een regeling te bereiken, afwijzen. Gelet op de omvangrijke schuldenlast, die voor in ieder geval een bedrag van ruim € 156.000 vaststaat, en de toestand waarin MiMedix verkeert, acht het hof onvoldoende aannemelijk dat op korte termijn een regeling tot stand zal komen. Daar komt bij dat op de zitting namens Ukoo is verklaard dat zeker geen regeling met MiMedix getroffen zal worden.
Conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 februari 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhoff, B.J. Engberts en J.G.B. Pikkemaat en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.