ECLI:NL:GHARL:2025:1883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.345.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in een internationaal context met betrekking tot minderjarige na moord op moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, na de moord op de moeder van het kind. De vader, die in detentie verblijft, is veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf voor zijn aandeel in de moord op de moeder. De rechtbank Gelderland had eerder op 13 juni 2024 de beschikking gegeven waarin het gezag van de vader werd beëindigd en de voogd werd benoemd. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, maar het hof heeft geoordeeld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die getuige was van de gewelddadige dood van haar moeder, ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De vader heeft geen band met het kind en heeft zich niet ingespannen om betrokken te zijn in haar leven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de voogd als neutrale instantie is aangesteld om in het belang van de minderjarige te handelen. De beslissing is genomen met het oog op de urgentie van het opgroeiperspectief van de minderjarige, die behoefte heeft aan veiligheid en continuïteit in haar leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.510
(zaaknummer rechtbank Gelderland 432071)
beschikking van 1 april 2025
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de PI te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. Verbeek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd,
en
de pleegouders van [de minderjarige],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna ook : de rechtbank), van 13 juni 2024, uitgesproken onder zaaknummer 432071, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 september 2024;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de voogd.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. Frerix, als waarnemer voor mr. Verbeek, en een tolk;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de voogd;
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de pleegouders niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en [de moeder] , geboren [in] 1995 te [plaats2] , (Syrië), verder te noemen de moeder, zijn [in] 2016 in [plaats3] (Syrië) gehuwd. Het huwelijk is [in] 2023 door echtscheiding ontbonden.
3.2
Tijdens het huwelijk van de ouders is [in] 2020 in Nederland [de minderjarige] geboren.
3.3
De moeder is op 5 september 2023 om het leven gebracht.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 5 september 2023 heeft de kinderrechter de voogd tot 5 december 2023 belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 1 december 2023 is de vader geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en is de GI met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] belast.
3.6
[de minderjarige] is op 5 september 2023 in een (tijdelijk) pleeggezin geplaatst. Zij verblijft vanaf december 2023 in het gezin van de pleegouders.
3.7
De rechtbank Gelderland (team strafrecht) heeft de vader op 20 maart 2025 veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf voor medeplegen van de moord op de moeder en de voorbereiding daarvan.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd en de voogd als zodanig benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.
4.4
De voogd voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.1
[de minderjarige] heeft de Syrische nationaliteit. De vader heeft (volgens de raad en onweersproken) ook de Syrische nationaliteit, zodat de zaak een internationaal karakter heeft. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2
Het voorliggende verzoek betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter) die in deze zaak van toepassing is, zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat bevoegd op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 15 februari 2024, haar gewone verblijfplaats in Nederland had, komt de Nederlandse rechter op basis van artikel 7 van Brussel II-ter in deze zaak rechtsmacht toe.
5.3
Er is geen grief opgeworpen tegen de toepassing van het Nederlands recht, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.5
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het gezag van de vader over [de minderjarige] moet worden beëindigd. Het hof zal de bestreden beschikking onder aanvulling van de na te melden gronden dan ook in stand laten (bekrachtigen).
5.6
De moeder van [de minderjarige] is op 5 september 2023 in het bijzijn van [de minderjarige] doodgestoken door een van haar broers. De vader, die tevens een neef van de moeder is, is samen met twee broers en een andere neef van de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor het medeplegen van de moord op de moeder en de voorbereiding daarvan.
5.7
[de minderjarige] wordt als gevolg van de gebeurtenissen in september 2023 ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Zoals de rechtbank al heeft overwogen heeft [de minderjarige] in haar jonge leven traumatische ervaringen opgedaan, mede doordat zij getuige was van het misdrijf waarbij haar moeder om het leven is gekomen. Als gevolg hiervan heeft [de minderjarige] haar moeder van de ene op de ander dag in haar leven moeten missen. Gebleken is verder dat [de minderjarige] hierdoor PTSS heeft opgelopen en traumabehandeling nodig heeft. [de minderjarige] verblijft inmiddels ruim een jaar in het perspectief biedende pleeggezin van de pleegouders. Ze ontwikkelt zich naar omstandigheden goed, krijgt ondersteuning bij het verwerken van de traumatische gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt en begint zich in het pleeggezin te hechten.
5.8
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat de vader de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet binnen een voor haar aanvaardbare termijn kan dragen. De vader is niet betrokken geweest bij de geboorte, de verzorging en de opvoeding van [de minderjarige] . Hij kent haar niet en heeft geen band met haar. Hij heeft daardoor ook geen enkel zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] en wat zij nodig heeft. Hoewel de vader zegt dat hij een rol wil gaan spelen in het leven van [de minderjarige] , is niet gebleken dat de vader zich daar in de afgelopen periode daadwerkelijk voor heeft ingespannen. De vader heeft na het overlijden van de moeder van [de minderjarige] niet naar [de minderjarige] geïnformeerd en heeft tijdens het onderzoek van de raad gezegd niet te willen weten hoe het met [de minderjarige] gaat. Hij heeft op geen enkele manier blijk gegeven te beseffen welke impact het verlies van de moeder en haar aanwezigheid bij haar gewelddadige dood op [de minderjarige] heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader geopperd dat [de minderjarige] wel bij zijn broer en schoonzus in Duitsland zou kunnen opgroeien.
5.9
Op grond van het voorgaande acht het hof de vader niet in staat om adequate invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Daarbij komt dat de vader, die niet in Nederland woont of heeft gewoond, door de rechtbank is veroordeeld tot een zeer lange gevangenisstraf voor (zijn aandeel in) de dood van [de minderjarige] ’s moeder. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de advocaat van de vader meegedeeld dat de vader op korte termijn overgeplaatst zal worden naar het detentiecentrum in Ter Apel, in verband met -naar het hof begrijpt- een mogelijke uitzetting naar Duitsland, na de behandeling van het door de vader ingestelde hoger beroep.
Gelet op de strafrechtelijke veroordeling van de vader, de rol van de familie van [de minderjarige] in het overlijden van haar moeder en de verblijfsstatus van de vader, is het bovendien zeer de vraag of de vader in de toekomst een zodanige rol in het leven van [de minderjarige] kan hebben dat hij wel invulling zal kunnen geven aan het ouderlijk gezag, en zo ja op welke termijn. Voor het hof is duidelijk dat [de minderjarige] niet kan wachten op duidelijkheid over haar toekomst. Als gevolg van de heftige verlieservaring en daaruit vloeiende zorgbehoefte is [de minderjarige] , meer dan andere kinderen, gebaat bij veiligheid, rust en continuïteit. Dit maakt dat zij op korte termijn duidelijkheid dient te hebben over waar zij gaat opgroeien. De aanvaardbare termijn is voor haar dan ook inmiddels verstreken. Gezagsbeëindiging is een zeer verstrekkende maatregel. De verzoeken die de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft gedaan tot (primair) aanhouding van de beslissing tot na de behandeling van het hoger beroep in de strafzaak, dan wel tot (subsidiair) schorsing van het gezag van de vader verdragen zich niet met voormeld oordeel van het hof over de urgentie van de vaststelling van het opgroeiperspectief voor [de minderjarige] en zullen daarom worden afgewezen.
Het is aan de voogd als neutrale instantie om die beslissingen te nemen voor [de minderjarige] die in haar belang worden geacht. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld het contact tussen [de minderjarige] en de vader en/of haar familie steeds te zullen (blijven) bevorderen als dat in haar belang is.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 13 juni 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 1 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.