ECLI:NL:GHARL:2025:186

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.331.601/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkige bollenplaatvloer in kantoorpand van Waterschap

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van aannemer ADS Groep B.V. voor schade die het Waterschap Rijn en IJssel stelt te hebben geleden door gebreken aan de bollenplaatvloer van een kantoorpand. Het pand, dat in 2008 in gebruik is genomen, heeft na de instorting van een vergelijkbare vloer in 2017 aanleiding gegeven tot zorgen over de constructieve veiligheid. Het Waterschap heeft in 2018 ADS aansprakelijk gesteld voor de gebreken en heeft uiteindelijk in 2019 een rechtszaak aangespannen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van maart 2023 een deskundigenonderzoek gelast, waarna beide partijen in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de vorderingen van het Waterschap afgewezen, oordelend dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de vloer gebrekkig was of dat er sprake was van instortingsgevaar. Het hof concludeert dat de aannemer niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gebreken, omdat deze niet aan haar schuld te wijten zijn en het Waterschap onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een ernstig gebrek. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de proceskosten zijn toegewezen aan ADS.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.601/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 135960
arrest van 14 januari 2024
in de zaak van
ADS Groep B.V.,
die is gevestigd in Goor,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
ADS,
advocaat: mr. A.E. Broesterhuizen te Deventer,
tegen
Waterschap Rijn en IJssel,
dat is gevestigd in Doetinchem,
dat ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
het Waterschap,
advocaat: mr. R.J. Kwaak te Velp.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het arrest van 14 juni 2024 heeft het Waterschap een memorie van antwoord, tevens een eis in incidenteel appel genomen. Op dat incidenteel appel heeft ADS in een memorie geantwoord. Op 28 november 2024 heeft vervolgens een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of aannemer ADS aansprakelijk is voor schade die volgens het Waterschap het gevolg is van ernstige gebreken aan de vloer van een in opdracht van het Waterschap gebouwd kantoorpand. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
Het Waterschap heeft in 2007 een aanbesteding gehouden voor de bouw van haar hoofdkantoor in Doetinchem. ADS deed de winnende aanbieding, waarna tussen partijen op 11 mei 2007 een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen. Bij de realisatie van het gebouw heeft ADS breedplaatvloeren aangelegd met gewichtsbesparende kunststof bollen van het type BubbleDeck (bollenplaatvloeren). Het gebouw is op 28 november 2008 opgeleverd.
2.3
Na de instorting in 2017 van de in aanbouw zijnde parkeergarage bij Eindhoven Airport, waar ook bollenplaatvloeren waren aangebracht, is in opdracht van het Waterschap door Ingenieursbureau ABT een onderzoek ingesteld naar de constructieve veiligheid van de vloeren in het gebouw van het Waterschap. Dat heeft ertoe geleid dat begin 2018 rond de veertig werkplekken op de tweede en derde verdieping van de noordvleugel van het gebouw zijn ontruimd. Het Waterschap heeft ADS op 22 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van een volgens haar gebrekkige vloer, en heeft op 14 mei 2019 het verzoek gedaan om te laten weten of ADS tot herstel bereid was. Daarop heeft ADS afwijzend gereageerd. Partijen zijn uiteindelijk wel in overleg getreden, maar zijn niet tot een minnelijke regeling gekomen. Daarna heeft het Waterschap ADS op 26 november 2019 gedagvaard.
2.4
Het Waterschap heeft daarbij gevorderd dat de rechtbank uitspreekt (voor recht verklaart) dat ADS aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt door de geconstateerde gebreken in de vloeren van het gebouw en dat ADS wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die het Waterschap daardoor lijdt. Die schade zou dan in een afzonderlijke procedure moeten worden vastgesteld (de schadestaat).
2.5
In een tussenvonnis van 15 maart 2023 heeft de rechtbank overwogen dat zij er behoefte aan heeft om door een onafhankelijke deskundige te worden voorgelicht over de feitelijke aanwezigheid van ernstige gebreken in en aan de bollenplaatvloeren in het gebouw van het Waterschap. Op 14 juni 2023 heeft de rechtbank toegestaan dat tegen die uitspraak tussentijds hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen hebben dat vervolgens gedaan.
2.6
ADS vordert dat het hof het vonnis van 15 maart 2023 vernietigt en het Waterschap niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen of die vorderingen afwijst – althans dat de zaak naar die rechtbank wordt terugverwezen voor verdere afdoening van het geschil, met inachtneming van het door het hof te wijzen arrest.
2.7
Het Waterschap heeft van haar kant eveneens vernietiging van het genoemde vonnis gevorderd – in haar geval echter onder veroordeling van ADS overeenkomstig de ingestelde eis.
2.8
Het hof zal de bezwaren (grieven) die beide partijen tegen het vonnis hebben geformuleerd hierna thematisch behandelen. Daarbij zal eerst aandacht worden besteed aan de juridische uitgangspunten bij een beroep van een opdrachtgever op een gebrek of een ernstig gebrek na de oplevering. Daarna zal het hof de vraag behandelen of het Waterschap zich kan beroepen op een garantie, en of de vloer gebrekkig is. Die laatste vraag behandelt het hof uitsluitend omdat partijen er begrijpelijkerwijs veel aandacht aan hebben besteed. Voor de te nemen beslissing is het niet doorslaggevend. Tot slot zal namelijk ook worden ingaan op de beslissende vraag of het Waterschap voldoende heeft aangevoerd voor de conclusie dat sprake is van een
ernstiggebrek.

3.De beoordeling van het hof

Het eindoordeel
3.1
Het hof zal uiteindelijk oordelen dat de vordering van het Waterschap moet worden afgewezen.
Uitgangspunten omtrent gebreken en aansprakelijkheid (bewijslast)
3.2
In de aannemingsovereenkomst is bepaald dat alle constructieve onderdelen van het gebouw dienen te voldoen aan de in het Bouwbesluit, alsmede de in de TGB 1990 (NEN 6700-serie) gestelde eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen. Ook is voorgeschreven dat de verdiepingsvloeren worden uitgevoerd als een bollenplaatvloer of een gelijkwaardige vloer.
3.3
Op de aannemingsovereenkomst zijn de UAV-GC (2005) van toepassing. In paragraaf 4 lid 1van die voorwaarden is ADS de verplichting opgelegd de ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het werk op de in de basisovereenkomst vastgelegde datum van oplevering voldoet aan de uit de overeenkomst voortvloeiende eisen. Voldoet het werk niet aan die eisen, dan is sprake van een gebrek. ADS is op grond van paragraaf 4 lid 9 UAV-GC verantwoordelijk voor elk gebrek in het werk dat niet krachtens de wet, de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen aan het Waterschap kan worden toegerekend.
3.4
De UAV-GC maakt net als het Burgerlijk Wetboek een strikte scheiding tussen de periode voor de oplevering en de periode daarna. Is het pand eenmaal opgeleverd, dan verschuift het risico voor gebreken naar de opdrachtgever: op grond van paragraaf 28 lid 1 juncto 4 UAV-GC (en de overeengekomen onderhoudstermijn) geldt dat ADS in beginsel niet meer aansprakelijk is voor gebreken in het werk of onderdelen daarvan na het verstrijken van een jaar vanaf de feitelijke datum van oplevering.
3.5
De opdrachtnemer (ADS) blijft desalniettemin na oplevering aansprakelijk voor gebreken als aan de volgende voorwaarden is voldaan.
( a) de gebreken zijn te wijten aan haar schuld of komen krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening en
( b) de opdrachtgever (het Waterschap) heeft de gebreken voorafgaand aan de oplevering niet opgemerkt en had die gebreken op het tijdstip van de feitelijke datum van oplevering redelijkerwijs ook niet moeten ontdekken.
3.6
Op grond van paragraaf 28 lid 2 aanhef en onder a en b UAV-GC is een rechtsvordering van het Waterschap echter in sommige gevallen hoe dan ook ‘niet-ontvankelijk’ als deze is ingesteld uit hoofde van een gebrek waarvoor ADS aansprakelijk is. Voor het geval dat die rechtsvordering wordt ingesteld tussen vijf en tien jaar na het verstrijken van de onderhoudstermijn, is dat aan de orde als het werk niet (iia) geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten en evenmin (iib) ongeschikt is geraakt dan wel ongeschikt dreigt te raken voor de bestemming waarvoor het blijkens de overeenkomst bedoeld is, en dit slechts kan worden verholpen of kan worden voorkomen door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen. Als een van deze situaties zich wel voordoet, spreken partijen over een ernstig gebrek.
3.7
De vraag is dan
welkepartij hier
watmoet stellen en zo nodig bewijzen. Bij de beantwoording van die vraag is het uitgangspunt dat het pand op 28 november 2008 feitelijk is opgeleverd, en dat het Waterschap een rechtsvordering heeft ingesteld na verloop van vijf jaar sinds het verstrijken van de onderhoudstermijn (twaalf maanden na de feitelijke oplevering), maar net binnen tien jaar (26 november 2019). De bewijslast is dan als volgt verdeeld.
Het Waterschap moet onderbouwen (en zo nodig bewijzen) dat sprake is van een gebrek. Komt dat niet vast te staan, dan is een beroep op de gebrekenregeling niet mogelijk;
Als een gebrek komt vast te staan, dan kan ADS bewijzen dat dit niet is te wijten aan haar schuld, en dat het evenmin krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. In overeenstemming met de wettelijke regeling (en in afwijking van de UAV-GC) zijn partijen deze bewijsregel expliciet overeengekomen [1] ;
Als een gebrek komt vast te staan, dan moet het Waterschap
ookbewijzen dat het gebouw (i) geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten of (ii) ongeschikt is geraakt dan wel ongeschikt dreigt te raken voor de bestemming waarvoor het bedoeld is, en dat
dit laatsteslechts door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen kan worden verholpen of voorkomen.
3.8
Het hof zal hierna ingaan op de vraag of het Waterschap aan de verplichtingen onder a) en c) heeft voldaan. Maar eerst zal de vraag worden beantwoord of het Waterschap zich op een garantie kan beroepen.
De garantie
3.9
In aanvulling op paragraaf 28 UAV-GC zijn partijen een als vijfde lid van die paragraaf geformuleerde bepaling overeengekomen die inhoudt dat ADS gedurende 10 jaar garantie verleent voor de funderingen, de draagconstructie en geprefabriceerde betonnen onderdelen: “Deze garantie zal inhouden dat de garant zich verbindt om voor zijn rekening alle tijdens de garantieperiode optredende gebreken op eerste aanzegging van de Opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor eigen rekening te herstellen…Voor elke garantie zal gebruik worden gemaakt van de model garantieverklaring opgenomen in bijlage…”. Vervolgens is gebruikgemaakt van een door het Waterschap voorgeschreven garantie waarin ADS verklaart dat zij alle gebreken die mochten voorkomen
en kennelijk te wijten zijn aan minder goede hoedanigheid of gebrekkige uitvoeringvoor haar rekening zal herstellen.
3.1
Volgens het Waterschap is sprake van strijdige bepalingen. Voor die situatie geeft artikel 4 lid 2 van de aannemingsovereenkomst een regeling. Daarin is bepaald dat in geval van onderlinge tegenstrijdigheid van contractdocumenten de UAV-GC voorgaat boven de door het Waterschap voorgeschreven garantieverklaring (een bijlage van het Inschrijfdocument).
3.11
Net zomin als de rechtbank volgt het hof het Waterschap in die redenering: partijen zijn overeengekomen dat ADS een garantie verleent voor funderingen, draagconstructies en geprefabriceerde betonnen onderdelen overeenkomstig het door het Waterschap voorgeschreven model. In dat model is nader bepaald dat deze garantie geldt voor alle gebreken die mochten voorkomen en kennelijk te wijten zijn aan ’minder goede hoedanigheid’ of ‘gebrekkige uitvoering’. Enige tegenstrijdigheid valt daarin niet te ontdekken. Ook het hof concludeert dat niet is onderbouwd dat deze garantie is geschonden, alleen al omdat onbestreden is gebleven dat geen sprake is geweest van – kort gezegd - een slechte badge of van een projectspecifieke fout in de uitvoering.
3.12
Het hof zal hierna de relevante bevindingen en conclusies van de diverse deskundigen die partijen hebben geraadpleegd weergeven. Daarna zal het hof de vraag beoordelen of een en ander volstaat voor het standpunt dat de vloeren gebrekkig zijn c.q. dat sprake is van een ernstig gebrek.
De bevindingen van de deskundigen; battle of the experts
3.13
Een breedplaatvloer is een betonvloer die bestaat uit meerdere geprefabriceerde breedplaten van zelfverdichtend beton, met daarop zichtbare en doorlopende tralieliggers. Op de bouwplaats worden deze geprefabriceerde platen aan elkaar verankerd met koppelwapening en met een laag beton afgestort (in-situ). Een breedplaatvloer bestaat daardoor uit twee betonlagen, namelijk de geprefabriceerde breedplaten en de in het werk gestorte druklaag, De tralieligger fungeert als hoofdwapening die zorgt voor sterkte, stijfheid en samenhang tussen beide betonlagen. Als de vloer gereed is, vindt de overdracht van trekkrachten van de ene gewapende breedplaat naar de andere plaats via koppelstaven die op de breedplaten in de druklaag zijn opgenomen.
3.14
Een bollenplaatvloer is een specifiek type breedplaatvloer, waarbij het deel van de betonvloer dat geen constructieve betekenis heeft, wordt voorzien van met lucht gevulde kunststof bollen. Hierdoor bevat een bollenplaatvloer minder beton en weegt deze aanzienlijk minder dan een traditionele breedplaatvloer.
3.15
Het instorten van de garagevloer op Eindhoven Airport vormde voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanleiding om te onderzoeken of bestaande bouwwerken met breedplaatvloeren voldoende veilig zijn. Daartoe is aan ingenieursbureau [naam2] de opdracht gegeven om te komen tot rekenregels voor het beoordelen van constructies met dergelijke vloeren. Dat heeft geleid tot een eerste stappenplan in 2017 en rekenregels die zijn opgenomen in een rapport van 20 mei 2019. Daarin is een nieuw stappenplan opgenomen. Beide partijen gaan uit van dat stappenplan en de daarin opgenomen rekenregels (Rekenregels 2019).
3.16
Als het stappenplan volledig wordt doorlopen, kan de uitkomst zijn dat maatregelen getroffen moeten worden omdat de constructie niet voldoet aan de eisen van NEN 8700 voor bestaande bouw. Die maatregelen kunnen bestaan uit het aanpassen van de belastingen of het versterken van de constructie. Bij vloeren waarbij niet aangetoond kan worden dat kan worden voldaan aan de veiligheid die NEN 8700 vereist, geeft [naam2] in overweging een proefbelasting uit te voeren. Als de vloer bij de vooraf bepaalde grootte van de proefbelasting niet bezwijkt en/of geen schade vertoont die het draagvermogen kan beïnvloeden, kan de vloer alsnog worden beschouwd als voldoende veilig volgens NEN 8700. [naam2] veronderstelt hierbij wel dat hiermee niet de discussie is afgerond over de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren en de manier waarop deze veiligheid kan worden beoordeeld. Nieuw verkregen onderzoeksresultaten en daarop gebaseerde nieuwe inzichten zullen naar verwachting in de toekomst aanpassing of vervanging van de Rekenregels 2019 tot gevolg hebben. Daarbij wordt verwezen naar onderzoek van TNO, dat een model heeft ontwikkeld waarmee het mogelijk is om tot oordeelsvorming te komen onder welke omstandigheden de vloeren als voldoende betrouwbaar gezien kunnen worden en onder welke omstandigheden dit niet het geval is. Dit model kan momenteel nog niet in de praktijk worden toegepast, omdat TNO voor de praktische toepassing ervan nog bezig is met de ontwikkeling van een stappenplan.
3.17
In het rapport uit 2019 staat verder onder meer het volgende.
Als een breedplaatvloer niet geheel aan de eisen volgens NEN 8700 voldoet, wil dit niet zeggen dat de beschouwde breedplaatvloer op het punt van bezwijken staat. Net als bij de eisen voor nieuwbouw gaat NEN 8700 namelijk uit van veiligheidsmarges. Ook speelt mee dat, buiten de ingestorte parkeergarage, er tot nu tot geen andere gebouwen met breedplaatvloeren zijn gevonden waarbij sprake is geweest van lokaal bezwijken of grote constructieve problemen. Dit laat onverlet dat breedplaatvloeren die niet voldoen aan het veiligheidsniveau uit NEN 8700 uiteindelijk dienen te worden versterkt of dat het gebruik van de vloeren moet worden aangepast.
3.18
De eerste beoordeling van de constructieve veiligheid van de bollenplaatvloeren door ABT in opdracht van het Waterschap is uitgevoerd op grond van het Stappenplan 2017. De conclusies in een rapport van 1 maart 2018 zijn op dat moment dat de koppelwapening deels niet voldoet aan het afkeurniveau uit NEN 8700 en dat als rekening wordt gehouden met de werkelijke belasting (die veelal lager is dan de ontwerpbelasting) een aantal vloerdelen niet voldoet aan het afkeurniveau of zelfs niet aan het allerlaagste veiligheidsniveau uit NEN 8700:
Hoewel de vloeren al ongeveer 10 jaar naar behoren functioneren, kunnen wij op basis van een puur theoretische beschouwing volgens [het Stappenplan 2017], de veiligheid niet 100% garanderen.
3.19
ABT acht in 2018 ‘op korte termijn’ maatregelen nodig, zoals buitengebruikstelling van vloerdelen, het onderstempelen van vloerdelen of proefbelastingen. Daarnaast wordt nader onderzoek geadviseerd. Dit advies heeft geresulteerd tot de in rechtsoverweging 2.3 al genoemde ontruiming van ronde de 40 werkplekken op de tweede en derde verdieping van de noordvleugel van het gebouw.
3.2
Na het verschijnen van de Rekenregels 2019 heeft ABT in opdracht van het Waterschap op 21 augustus 2019 opnieuw gerapporteerd over de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren. In dit rapport is onderscheid gemaakt tussen resultaten als gevolg van belastingen conform het oorspronkelijk ontwerp en belastingen volgens het wettelijk minimum (de normwaarde). Voor beide gevallen is de conclusie van ABT dat een grote hoeveelheid naden niet voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau. Opnieuw wordt daarbij benadrukt dat dit niet betekent dat sprake is van acuut gevaar bij het huidige gebruik van het gebouw: “Als gevolg van het stappenplan 2017 zijn al diverse werkplekken ontruimd en daarmee is voor de urgente locaties de belasting verlaagd."
3.21
ABT heeft in deze rapportage ook opgemerkt dat de aanwezige bijlegwapening mogelijk een gunstige werking kan hebben. Het Waterschap heeft vervolgens opdracht gegeven om dit aspect nader te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van 20 september 2019. De conclusie daarvan luidt dat de doorgaande bijlegwapening een positieve bijdrage heeft op de momentcapaciteit: “De aanwezigheid van de doorgaande bijlegwapening kan echter niet voorkomen dat onthechting van de prefabschil plaatsvindt en dat de tralieliggers worden aangesproken. Vloeien van de tralieliggers treedt nog steeds op voordat vloeien van overige wapening optreedt, echter dit zal afhankelijk van de hoeveelheid doorgaande bijlegstaven bij een significant hogere belasting zijn ten opzichte van de situatie zonder doorgaande bijlegstaven. Hoe meer bijlegstaven zijn toegevoegd, hoe hoger de stijfheid en de capaciteit van de constructie. (…) Dit leidt tot aangepaste plattegronden met minder kritische naden."
3.22
ADS heeft de rapportages van ABT voorgelegd aan [naam1] , die er in april 2021 op wijst dat bollenplaatvloeren tot aan de instorting van de parkeergarage in Eindhoven gedurende meer dan 25 jaar zonder problemen internationaal zijn toegepast. Het ontwerp, alsmede de detailtekeningen en detailberekeningen wijken volgens [naam1] niet af van hetgeen in die periode gebruikelijk was. Daarnaast stelt hij dat er geen scheuren, grote doorbuigingen of andere gebreken in de vloeren zijn geconstateerd. Hij concludeert op basis van een eigen, op het stappenplan 2019 gebaseerde rekenmethode dat er geen dreigend instortingsgevaar aanwezig is en dat alle beschouwde naden voldoen aan dit afkeurniveau, met uitzondering van één naad, die over een lengte van 2 meter niet voldoet.
3.23
Op deze bevindingen is op 4 oktober 2021 door ABT geantwoord dat de resultaten van deze berekeningen geen afbreuk doen aan de conclusies uit de onderzoeken van ABT. Hier en daar zijn kleine verschillen. In sommige gevallen is de methode van [naam1] conservatiever dan de methode zoals in het Stappenplan 2019 wordt beschreven en welke door ABT is gevolgd. Het verschil zit in de wijze waarop de invloed van de doorgaande wapening is verdisconteerd:
Naden met een geringe overschrijding kunnen door ABT daarom als 'te versterken' zijn aangemerkt. Terwijl door [naam1] , ondanks de conservatieve benadering, wel een deel van de doorgaande wapening in rekening wordt gebracht. Deze naden kunnen dan net wel voldoen. (…) De heer [naam1] heeft echter slechts een beperkte hoeveelheid naden beschouwd. Hij heeft niet naar de overige verdiepingen zonder de doorgaande staven gekeken. Als de door [naam1] gehanteerde methode consequent over alle naden wordt doorgezet, dan is zeer waarschijnlijk een groter deel van de naden kritisch en zullen ook met zijn berekeningsmethode aanzienlijk meer versterkingen nodig zijn.
3.24
Verder merkt ABT het volgende op.
Met de toepassing van het Stappenplan 2019 wordt naar onze mening met voldoende aannemelijkheid onderbouwd dat de constructie wel of niet het in de norm vereiste veiligheidsniveau haalt.
Daarmee is geen absolute zekerheid gegeven dat de constructie in werkelijkheid niet sterker of juist minder sterk is. Het blijft een rekenkundige benadering, maar wel een benadering volgens de methode die in de wet (Bouwbesluit) is voorgeschreven, en die voor diezelfde wet dus geldt als afdoende bewijs.
Dankzij deze normen en regels is het niet noodzakelijk om iedere constructie proefondervindelijk te belasten om een uitspraak te doen over de draagkracht.
(…)
Er is (…) in de wijze van uitvoeren van zo'n proefbelasting niets veranderd. Met het uitwerken van de toetsen volgens het Stappenplan 2019 is voor ons geen aanleiding ontstaan om nu wel tot de overtuiging te komen dat een proefbelasting tot een succesvol resultaat zou kunnen leiden. De uitkomsten van het Stappenplan 2019 laten juist zien dat er meer kritieke naden zijn dan voorheen in het onderzoek van 2017 zijn benoemd. Daarnaast is de leidingproblematiek, die los staat van ieder Stappenplan, onveranderd aanwezig gebleven.
3.25
Op 20 februari 2022 heeft [naam1] de vraag opgeworpen met welke kennis ADS had moeten weten dat de vloer structurele fouten bevatte. Het voegdetail waarvan door ABT wordt aangegeven dat deze op basis van een rekenkundige analyse op basis van de Rekenregels 2019 niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, werd volgens [naam1] namelijk al vele tientallen jaren toegepast.
3.26
Op 8 september 2022 heeft ABT hierop als volgt gereageerd:
Het bewuste detail van de koppelwapening werd oorspronkelijk alleen toegepast bij kleinere overspanningen van één richting overspannende vloeren. Bij deze vloeren werd alleen een voegnet of werden losse wapeningsstaven over de langsnaden van de platen gelegd om enige spreiding in breedterichting naar een naastgelegen plaat te verzorgen (haaks op de richting van de krachtswerking). De koppelwapening diende oorspronkelijk alleen als (secundaire) verdeelwapening.
Met de komst van de Bubbledeckvloeren zijn de overspanningen aanmerkelijk vergroot en worden de vloeren zodanig ontworpen dat zij hun krachten in twee richtingen afdragen. Hiermee is de functie van de koppelstaven verschoven van verdeelwapening naar hoofdwapening, die wezenlijk is voor de krachtswerking in de vloeren.
De BubbleDeck vloeren vormen een specialistisch product. De fabrikant heeft voorafgaand aan de introductie van dit vloersysteem uitgebreid onderzoek gedaan naar de krachtswerking. Hierbij is echter voor zover wij weten geen bijzondere aandacht besteed aan het bezwijkgedrag van de voeg met koppelwapening, ook al ging deze anders dan voorheen een rol van betekenis in de krachtswerking van een vloer spelen.
Materiaalgedrag en toegepaste mechanica waren in de tijd van de ontwikkeling van het product en in de tijd van het ontwerp van deze specifieke vloer niet anders dan zij nu zijn. Met andere woorden, ook met de kennis van toen had de krachtswerking van dit wezenlijke detail geanalyseerd kunnen worden. Dat had geleid tot een aanpassing van de detaillering. Die analyse is alleen toen niet uitgevoerd, en men is verdergegaan met het detail dat al jaren zo was toegepast, ook al was de functie van de koppelwapening wezenlijk belangrijker geworden. Het is juist op dit onderdeel dat de vloeren van het kantoorgebouw van het [eiseres] onvoldoende veilig zijn, en dus versterkt moeten worden.
Uitgangspunten bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gebrek (de stelplicht van het Waterschap)
3.27
Het verwijt van het Waterschap komt erop neer dat ADS bij de detaillering van de vloer een fout heeft gemaakt die tot gebruiksbeperkingen en instortingsgevaar heeft geleid. Daarbij gaat het allereerst om de gekozen constructie. Een tweede gebrek waar het Waterschap zich op beroept, betreft de zogenoemde leidingenproblematiek. De rechtbank heeft op dat laatste punt aangesloten bij het rapport van ABT van 4 oktober 2021, waarin wordt opgemerkt dat ADS de vloeren ter plaatse van de leidingen ontoereikend heeft uitgewerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat ADS deze stellingen van het Waterschap onvoldoende heeft betwist, terwijl deze ook onvoldoende zijn weersproken door [naam1] .
3.28
Het hof zal hierna eerst concluderen dat het zogenoemde ‘state-of-the-art-verweer’ van ADS steekhoudend is, maar ook dat desalniettemin sprake kan zijn van een gebrek.
Het state-of-the-art-verweer
3.29
Volgens ADS is niet sprake van een gebrekkige constructie die krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Daarbij gaat zij er net als het Waterschap vanuit dat het Waterschap voorafgaand aan de oplevering die gebreken niet heeft opgemerkt en op het tijdstip van de feitelijke datum van oplevering redelijkerwijs ook niet had moeten ontdekken. Dit verweer komt er in wezen op neer dat dit net zo goed voor ADS gold, omdat de gekozen constructie indertijd ‘state of the art’ was. Anders gezegd: ADS heeft naar eigen zeggen overeenkomstig de in 2008 gangbare inzichten gehandeld.
3.3
Het gaat bij dit standpunt om de vraag of de gekozen constructie (dus afgezien van de leidingenproblematiek) op zichzelf voldoende veilig is, in die zin dat geen sprake was van een ernstig gebrek. Voor de rechtbank was dat onvoldoende duidelijk. Daarom heeft zij een deskundigenoordeel gevraagd.
3.31
Het hof ziet aanleiding om hier te herhalen dat het op de weg van het Waterschap ligt te bewijzen dat sprake was van een gebrek. In dit specifieke geval wil dat zeggen: een ondeugdelijke constructie, gemeten naar de wettelijke normen, de stand der techniek en de binnen de professionele kring heersende inzichten ten tijde van het maken en uitvoeren van het ontwerp. Omdat ADS geen producent van bollenplaatvloeren is, is daarbij niet zonder meer vereist dat het voor haar onmogelijk zou zijn geweest om het nadien geconstateerde gebrek te ontdekken op grond van de objectieve stand van de wetenschappelijke en technische kennis, daaronder begrepen het meest geavanceerde niveau op het tijdstip waarop deze vloeren in het verkeer werden bracht.
3.32
Het Waterschap heeft hieraan om de navolgende reden onvoldoende invulling gegeven.
3.33
De fabrikant heeft voorafgaand aan de introductie van dit vloersysteem uitgebreid onderzoek gedaan naar de krachtswerking. Nergens blijkt uit dat aannemers erop bedacht moesten zijn dat hierbij geen bijzondere aandacht is besteed aan het bezwijkgedrag van de voeg met koppelwapening. In tegendeel, de deskundigen zijn het erover eens dat bollenplaatvloeren tot aan de instorting van de parkeergarage in Eindhoven gedurende meer dan 25 jaar zonder problemen internationaal zijn toegepast. Naar schatting is in Nederland circa 4 miljoen m2 aan bollenplaatvloeren aangelegd. In de gehele bouwwereld (door architecten, constructeurs, aannemers en wetenschappers) werd er tot 2017 vanuit gegaan dat het realiseren van grotere overspanningen op de hier toegepaste wijze ook tot een constructief veilige situatie zou leiden; het ontwerp, de detailtekeningen en detailberekeningen wijken volgens [naam1] - wiens deskundigheid niet ter discussie staat - niet af van hetgeen in die periode gebruikelijk was. Het voegdetail dat volgens ABT op basis van een rekenkundige analyse niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, werd volgens [naam1] al tientallen jaren toegepast. Dat wordt niet bestreden, al is het wel zo dat het detail van de koppelwapening oorspronkelijk alleen werd toegepast bij kleinere overspanningen van één richting overspannende vloeren (waarbij die wapening alleen diende als secundaire verdeelwapening) en dat de overspanningen met de komst van de bollenplaatvloeren aanmerkelijk zijn vergroot (waarbij de koppelstaven deel uit gingen maken van de hoofdwapening). Uit niets blijkt echter dat er indertijd aanleiding toe bestond over die ontwikkeling vragen te stellen. Ook ABT heeft als (hoofd)constructeur vergelijkbare vloeren ontworpen of goedgekeurd, en de instorting van een dergelijke vloer in Eindhoven was in 2017 pas het eerste – en ook het laatste - signaal dat deze constructie mogelijk niet veilig was.
De NEN-norm
3.34
Het feit dat de toegepaste constructie decennialang gemeengoed was en als veilig werd gezien, neemt niet weg dat een herbeoordeling na 2017 de conclusie rechtvaardigt dat dat onterecht was. Partijen verschillen daarover op zichzelf niet wezenlijk van mening. Het gegeven dat om die reden niet wordt voldaan aan NEN-8700 voor bestaande bouw gestelde eisen ten aanzien van belastingen en vervormingen en dus, met terugwerkende kracht, ook niet aan NEN 6700 voor nieuwbouw, betekent echter niet dat sprake is van een gebrek. Op het moment dat de vloer werd ontworpen en geconstrueerd, werd deze immers nog geacht aan de geldende normen te voldoen. Op de vraag of deze constatering wel de conclusie kan dragen dat sprake is van instortingsgevaar, komt het hof nog terug.
3.35
Het waterschap maakt ADS ook een tweede verwijt: los van het voorgaande heeft ABT er in het rapport van 1 maart 2018 op gewezen dat in de vloeren een grote hoeveelheid leidingen is opgenomen, terwijl ABT in de berekeningen niet heeft teruggevonden dat het effect ervan op de vloer is beschouwd. Het gaat hierbij in de ogen van het waterschap om detaillering in de uitvoering die voor rekening en risico van ADS komt. Naar aanleiding van dit advies van ABT heeft het Waterschap die adviseur opdracht gegeven de invloed van leidingen en kanalen ter plaatse van plaatnaden nader te onderzoeken. Dit heeft geleid tot het rapport 'Problematiek leidingen' van 5 juli 2019. De conclusie van dit rapport luidt:
De 2D DIANA modellen laten zien dat de capaciteit ter plekke van een naad met leidingen sterk gereduceerd wordt. (…) Dit is wat we nu zien in het 3D DIANA model. (…) Door het optreden van normaaltrekspanningen in de interface tussen prefab schil en beton treedt onthechting op nabij de randen van het plaat element, maar vooral ook in de hoeken. De normaalspanningen en schuifspanningen vallen hier terug naar nul. Prefab schil en opstortbeton werken hierdoor niet goed meer samen. Het zijn nu vooral de tralieliggers nabij de naad die worden aangesproken en tot vloeien worden belast. Dit gaat gepaard met scheurvorming die ook achter de tralieliggers doorloopt. Dit terwijl de spanning in de wapening in de prefab schil als ook van de koppelstaven de vloeispanning niet bereikt. Bezwijken treedt uiteindelijk op doordat de tralieliggers tot breuk worden belast. Het uitgangspunt is dat zowel de verankering van de tralie in de schil én de sterkte van de hechtlas zodanig zijn dat de vloeispanning kan worden bereikt.
De resultaten van de 3D DIANA berekening kunnen zodoende gezien worden als een bevestiging van de Bubbledeck problematiek. De conclusie dat de leidingen dicht bij een naad de capaciteit sterk verminderen wordt met name gebaseerd op de resultaten van de 2D berekeningen. Uitgangspunt is dat een koppelstaaf dan niet of nauwelijks aangesproken kan worden ter plaatse van de leiding. Zodra er dan onthechting bij een naad optreedt, zal de beperkte doorsnede boven de leiding vrijwel direct doorscheuren.
3.36
Gelet op deze conclusies heeft ABT geadviseerd om versterkingsmaatregelen aan te brengen op locaties waar leidingen parallel aan de plaatnaden zijn gesitueerd.
3.37
[naam1] heeft hiertegen ingebracht dat ABT uitspraken doet over de invloed van de aanwezige leidingen, maar dat het antwoord op de vraag of de leidingen een rol spelen en welke invloed zij hebben, samenhangt met hun feitelijke ligging in de vloerconstructie, waartoe nader onderzoek nodig is.
3.38
ABT onderschrijft dat alleen na gedegen onderzoek een goede conclusie te trekken is. Zij voegt daar echter aan toe dat zij middels hoogwaardige berekeningen het gedrag van de vloer rond kanalen en leidingen heeft beschouwd, en heeft aangetoond dat deze het draagvermogen ter plaatse van de plaatnaden aanmerkelijk reduceren. Deze kennis is samen met de ligging van kanalen en grotere leidingconcentraties vertaald in de rapportage van de te versterken naden.
3.39
De verdere beoordeling van de gestelde gebreken laat het hof rusten, omdat hierna de conclusie zal worden getrokken dat voor toewijzing van de vordering van het Waterschap onvoldoende is dat die gebreken geheel of ten dele komen vast te staan.
De vraag of sprake is van ernstige gebreken
-
Inleiding
3.4
Voor het geval dat van de hiervoor behandelde gebreken al sprake zou zijn, heeft ADS zich op het standpunt gesteld dat de rechtsvordering van het Waterschap uit hoofde van die gebreken niet-ontvankelijk is, omdat het gebouw niet geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten en ook niet ongeschikt is geraakt of dreigt te raken voor de bestemming waarvoor het blijkens de overeenkomst bedoeld is – terwijl niet is voldaan aan de voorwaarde dat dit slechts kan worden verholpen of voorkomen door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen. Zoals het hof al heeft overwogen, rust de bewijslast (ook) in dit opzicht op het Waterschap.
3.41
Volgens ADS is geen sprake van instortingsgevaar, en is een gebruiksbeperking geen ernstig gebrek. In dit geval is het gebouw bestemd voor de huisvesting van de personele organisatie van het Waterschap, vergaderruimten voor het bestuur en archief. Zolang deze bestemming kan worden vervuld, kan een ernstig gebrek niet aan de orde zijn, aldus ADS. Tot op heden maakt het Waterschap ook gewoon gebruik van het gebouw conform de beoogde bestemming. Dat rekenkundig een gebrek is vastgesteld, maakt dat volgens ADS niet anders; het gaat om feitelijke signalen die wijzen op een ernstig gebrek – en die zijn niet gesteld, laat staan aangetoond. Het Waterschap heeft bijvoorbeeld geweigerd een proefbelasting uit te voeren – terwijl dat volgens het door ADS ingeschakelde constructiebureau Pieters Bouwtechniek veilig zou kunnen gebeuren. Het Waterschap heeft ook geen monitoringsgegevens ingediend waaruit het feitelijke gedrag van de vloer blijkt. Evenmin is melding gemaakt van klemmende deuren of glasbreuk (terwijl in het gebouw veel glas is verwerkt).
3.42
Het Waterschap heeft de bevindingen van Pieters Bouwtechniek bestreden met rapporten van [naam2] en ABT. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat het onverantwoord is een proefbelasting uit te voeren. [naam2] baseert dat vooral op een kosten-batenanalyse. Ook zonder een dergelijk onderzoek staat volgens het Waterschap echter wel vast dat sprake is van (i) dreigende instorting van het gebouw en (ii) een gebruiksbelasting die alleen met aanzienlijke investeringen kan worden opgeheven. Daarom is de vordering volgens het Waterschap zonder nader onderzoek toewijsbaar. Met dit standpunt komt het Waterschap op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is onderbouwd op grond waarvan feitelijk kan worden vastgesteld dat het gebouw bij een volledige bezetting van de werkplekken geheel of gedeeltelijk dreigt in te storten of dat het ontruimen van de diverse werkplekken ertoe heeft geleid dat het gebouw feitelijk ongeschikt is of ongeschikt dreigt te raken voor de daaraan gegeven bestemming.
Het hof zal beide argumenten hierna bespreken.
-
Is sprake van instortingsgevaar?
3.43
Het Waterschap baseert zich op de rekenkundige beoordelingen van ABT en [naam2] , die hebben gewezen op het risico van bros bezwijken (lees: plotseling instorten) van vloeren op de eerste drie verdiepingen als gevolg van delaminatie tot aan de tralieligger. Nu proefbelasten in de ogen van het Waterschap geen optie is, blijft alleen deze beoordeling over. Die zijn echter wel verricht conform stappenplan 2019, en daaruit volgt dat het gebouw niet voldoet aan het afkeurniveau dat is vastgelegd in NEN 8700. In de ogen van de wetgever is daarmee sprake van een vanuit maatschappelijke veiligheid onacceptabele hoge kans dat het gebouw bezwijkt. Daarmee is volgens van het Waterschap voldaan is aan het criterium "dreigt in te storten" uit par. 28-2 onder b UAV-GC. Het gebouw wordt wel gebruikt, maar dat gebeurt in goed overleg met deskundigen, na het onderstempelen van vloerdelen en gedeeltelijke ontruiming.
3.44
Het hof volgt het Waterschap hierin niet en licht dat hierna toe.
3.45
Buiten de ingestorte parkeergarage in Eindhoven (waarbij specifieke problemen speelden die hier niet aan de orde zijn) zijn tot nu toe geen andere gebouwen met breedplaatvloeren gevonden waarbij in de praktijk sprake was van lokaal bezwijken of grote constructieve problemen. In de woorden van TNO: na decennia is sprake van bewezen sterkte van de gekozen constructie. Voor dit gebouw in het bijzonder geldt dat het met enige beperking al sinds de oplevering in 2008 in gebruik is, en dat al die jaren geen scheuren, grote doorbuigingen of andere gebreken in de vloeren zijn geconstateerd. Delaminatie vindt volgens [naam1] bovendien altijd wel plaats, zonder dat dat de degelijkheid van de constructie hoeft aan te tasten. Al met al geven de bevindingen van de deskundigen – ook die van ABT –onvoldoende aanleiding tot zorg op dat punt. Weliswaar is verdedigbaar dat op basis van rekenkundige modellen de conclusie kan worden getrokken dat de vloer niet aan de thans geldende bouwvoorschriften voldoet, en ook al is daadwerkelijk sprake van delaminatie, daar staat tegenover dat geen enkele deskundige ervan lijkt uit te gaan dat instorting een realistisch scenario is.
3.46
[naam1] is hierover het meest uitgesproken: volgens hem is geen dreigend instortingsgevaar aanwezig en voldoen alle beschouwde naden aan het afkeurniveau, met uitzondering van één naad, die over een lengte van 2 meter niet voldoet. Op 5 juli 2019 kwam ABT tot dezelfde conclusie: “Bij ongewijzigd gebruik valt de vloer in de oranje categorie en is daarmee veilig”. [naam2] schrijft: “Als een breedplaatvloer niet geheel aan de eisen volgens NEN 8700 voldoet, wil dit niet zeggen dat de beschouwde breedplaatvloer op het punt van bezwijken staat.” Ook ABT benadrukt op 21 augustus 2019 nog dat de conclusie dat een grote hoeveelheid naden niet voldoet aan het vereiste veiligheidsniveau niet betekent dat sprake is van acuut gevaar bij het huidige gebruik van het gebouw.
3.47
Het Waterschap zelf lijkt in de praktijk evenmin van enig instortingsgevaar uit te gaan: het pand is sinds de oplevering op enkele ingrepen en beperkingen na gewoon in gebruik genomen, en in de jaarverslagen die na het incident in Eindhoven zijn uitgegeven, wordt benadrukt dat uit de fysieke inspectie en berekeningen blijkt dat geen sprake is van een risico voor het pand als geheel; “Wel zijn er in het pand enkele specifieke plekken die in theorie niet aan de geldende normen voldoen bij de huidige betasting. Dit wil niet zeggen dat deze plekken onveilig zijn: het pand heeft zich immers al 9 jaar bewezen!”
3.48
Op grond van wat hiervoor al is overwogen, staat ook een reëel gevaar van instorting van het nu ongebruikte deel van het gebouw bij de
beoogde belastingnog niet vast. Van dergelijke belasting is bovendien in de praktijk geen sprake. Met de genomen maatregelen is zelfs in de ogen van het Waterschap elk mogelijk instortingsgevaar ondervangen. Ter zitting is namelijk bevestigd dat de vloer van het deel dat nu is afgezet, in
onbelastestaat niet aan instortingsgevaar onderhevig is (het in gebruik genomen deel uiteraard ook niet). Dat neemt niet weg dat de maatregelen die ter voorkoming van problemen zijn genomen, wel hebben geleid tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van het gebouw. Daarover hierna meer.
3.49
Al met al is hiermee in ieder geval wel onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van instortingsgevaar.
-
Is het gebouw ongeschikt voor de bestemming waarvoor het bedoeld is, en kan dat ernstige gebrek alleen worden opgeheven door het treffen van buitengewone en zeer kostbare voorzieningen?
3.5
Het Waterschap redeneert als volgt: in het Bouwbesluit artikel 2.7 en 2.8 is de NEN 8700 aangewezen om vast te stellen of een bestaande constructie wat betreft de constructieve veiligheid een te laag niveau heeft, zodat het gebruik daarvan niet langer verantwoord is. Indien het vereiste niveau niet wordt gehaald, moeten versterkende maatregelen getroffen worden of het gebruik van het gebouw moet worden gestaakt. Daaraan doet niet af dat het Waterschap het gebouw toch tijdelijk gebruikt. Dat gebeurt namelijk in goed overleg met deskundigen en na het onderstempelen van vloerdelen en gedeeltelijke ontruiming. Gelet op de publiekrechtelijke normen voor veiligheid, staan de gebreken aan de vloer ook dan in de weg aan het gebruik van het pand als kantoorpand.
3.51
Naar het oordeel van het hof is ook aan dit standpunt onvoldoende onderbouwing gegeven. Op zichzelf is denkbaar dat reële maatregelen die moeten worden getroffen om een rekenkundig risico op instorting te elimineren zodanig ingrijpend zijn, dat het pand niet meer als kantoorpand kan worden gebuikt. De praktijk is echter anders. Het hof stelt vast dat het gebouw niet slechts tijdelijk wordt gebruikt, maar al sinds 2008 in gebruik is, en niet is aangevoerd dat dit gebruik – ook na 2017 - niet in overeenstemming is met de bestemming waarvoor het is gebouwd. Het mag dan zo zijn dat enkele tientallen werkplekken niet in gebruik zijn, en dat enkele vloerdelen zijn onderstempeld, maar dat alleen rechtvaardigt niet de conclusie dat het gebouw ongeschikt is voor de bestemming waarvoor het is bedoeld. Er werken immers honderden mensen, en het Waterschap heeft niet aangevoerd dat die werknemers in het gebouw geen adequate werkplek kunnen vinden omdat het gebouw deels niet wordt gebruikt, of dat de geplaatste stempels aan het gebruik in de weg staan.
3.52
Ook hier is dus onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een ernstig gebrek.
De conclusie
3.53
Het hoger beroep van ADS slaagt, dat van het Waterschap niet. Dat leidt tot afwijzing van de vorderingen. Omdat het Waterschap in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 15 maart 2023;
wijst de vorderingen van het Waterschap af;
veroordeelt het Waterschap tot betaling van de volgende proceskosten van ADS tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 676,- aan procedurele kosten
€ 15.249,50 aan salaris van de advocaat van ADS (3,5 procespunten x tarief VIII)
en tot betaling van de volgende proceskosten van ADS in hoger beroep (het incidenteel en het principaal appel tezamen):
€ 889,73 aan procedurele kosten
€ 15.542,50 aan salaris van de advocaat van ADS (2,5 procespunten x appeltarief VIII)
Veroordeelt ADS tot betaling van de volgende proceskosten van het Waterschap in het incident:
€ 1.214 aan salaris van de advocaat van het Waterschap (1 procespunt x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, J. Smit en A.G.J. Wassenaer-van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2024.

Voetnoten

1.Artikel 13 van de aannemingsovereenkomst.
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.