ECLI:NL:GHARL:2025:182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.303.276/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van onderhoudsverplichting aan een openbare zandweg op perceel van appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsverplichting van een zandweg die over het perceel van appellant loopt. De gemeente Westerkwartier had appellant aangesproken op zijn onderhoudsverplichting, maar appellant stelde dat hij gedurende een onafgebroken periode van 20 jaar geen onderhoud aan de weg had verricht. Het hof heeft in eerdere arresten de verweren van appellant overwogen en hem in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling. Appellant heeft getuigen laten horen die bevestigden dat hij geen onderhoud heeft verricht aan de weg. Het hof heeft vastgesteld dat de onderhoudsverplichting verjaard is, omdat appellant heeft bewezen dat hij gedurende de relevante periode geen onderhoud heeft verricht. De vordering van de gemeente om appellant te verplichten tot onderhoud is daarom afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.303.276/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/198223 / HA ZA 20-75
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde en eiser in het verzet,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Welvering te Leek,
tegen
Gemeente Westerkwartier,
die is gevestigd in Leek,
en bij de rechtbank optrad als eiseres en gedaagde in het verzet,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 24 september 2024 heeft [appellant] een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de aanvullende stukken ingediend bij het hof en heeft het hof een datum vastgesteld waarop arrest zal worden gewezen.

2.Het oordeel van het hof

Waar gaat het in deze zaak (nog) om?
2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] de (openbare) zandweg, de [adres] , die over de achterzijde van zijn erf loopt moet onderhouden. De rechtbank heeft [appellant] op vordering van de gemeente veroordeeld om onderhoud te verrichten.
[appellant] is het niet eens met die veroordeling. Hij heeft een aantal verweren gevoerd tegen de vordering van de gemeente.
2.2 In het tussenarrest van 10 januari 2023 [1] heeft het hof de verweren van [appellant] verworpen, op één verweer na. Het betreft het verweer van [appellant] dat de op hem rustende onderhoudsverplichting, als daarvan al sprake is geweest, is verjaard. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep op verjaring slaagt als komt vast te staan dat [appellant] in de periode vóór 6 april 2018 - de dag waarop hij door de gemeente werd aangesproken tot het verrichten van onderhoud - gedurende een onafgebroken periode van 20 jaar geen enkel onderhoud aan de weg heeft verricht. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld dat te bewijzen.
2.3 Vervolgens hebben zowel [appellant] als de gemeente getuigen laten horen. Beide partijen hebben schriftelijk op de getuigenverhoren gereageerd. Bij de reactie van de gemeente waren nieuwe stukken gevoegd. In de hiervoor genoemde akte heeft [appellant] op deze nieuwe stukken gereageerd.
Om welk onderhoud gaat het?2.4 Op grond van artikel 32 lid 1 Wegenwet gaat een verplichting tot onderhoud teniet wanneer gedurende 20 achtereenvolgende jaren door de tot onderhoud verplichte ‘
in geenerlei opzicht’ is voldaan. Het gaat er dus allereerst om of de tot onderhoud verplichte aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. Door derden - bijvoorbeeld omwonenden of de gemeente - aan de weg verricht onderhoud voldoet niet aan deze omschrijving, tenzij de tot onderhoud verplichte de derden om het verrichten van onderzoek heeft verzocht, of daarmee heeft ingestemd. Het hof volgt de gemeente dan ook niet in het betoog dat als door wie dan ook onderhoud wordt gepleegd daarmee door de tot onderhoud verplichte aan zijn onderhoudsverplichting is voldaan. Het onderhoud moet wel aan de tot onderhoud verplichte kunnen worden ‘toegerekend’, doordat hij het zelf heeft verricht, erom heeft verzocht of ermee heeft ingestemd.
2.5
Het gaat vervolgens om onderhoud
van de weg. Dat kan onderhoud betreffen aan het wegdek, zoals het egaliseren van het wegdek en het maaien van gras en onkruid op het wegdek. Het kan ook gaan om het weghalen (snoeien) van takken van bomen en struiken naast het wegdek, wanneer door die takken het gebruik van het wegdek wordt belemmerd. Het onderhouden van de naast de weg gelegen eigen tuin, is geen onderhoud aan de weg. De tot onderhoud verplichte die bijvoorbeeld de heg naast de weg snoeit, of een hek plaatst tussen zijn tuin en de weg, verricht daarmee nog geen onderhoud aan de weg. Hij onderhoudt zijn tuin, waarvan de heg deel uitmaakt.
Heeft [appellant] het bewijs geleverd?2.6 [appellant] meent dat hij het opgedragen bewijs heeft geleverd. Hij beroept zich daarvoor op de verklaringen die door de getuigen zijn afgelegd en op diverse gedingstukken, zoals brieven en schriftelijke verklaringen. Het hof zal het door [appellant] aangedragen bewijs, en dat wat de gemeente daar tegenover heeft gezet hierna bespreken.
2.7
[appellant] heeft zelf een getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft verwezen naar de inhoud van de verklaring die hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft afgelegd. Hij heeft toen gezegd dat hij vanaf 1984 eigenaar is van het perceel en nooit wat aan het onderhoud van de weg - volgens hem een bospad - op het perceel heeft gedaan tot hij daar in 2021 door de gemeente toe is gedwongen. Volgens [appellant] ging hij wel met de fiets over het pad, maar niet met de auto. Dan kwam je vast te zitten. Wel reed hij er met de trekker om bij zijn weiland te komen. Tijdens zijn getuigenverhoor heeft hij daar aan toegevoegd dat hij sinds drie jaar ook niet met de trekker op het pad rijdt. Met auto’s is dat volgens hem niet te doen, omdat het daarvoor te begroeid en te smal is.
2.8
De verklaring van [appellant] is de verklaring van een partijgetuige, zodat daarvoor (nog) de beperking van artikel 164 lid 2 Rv (oud) geldt; zij strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken. [2]
2.9
De verklaring van [appellant] vindt steun in de verklaring van zijn echtgenote [naam1] . Zij heeft onder meer verklaard:

Het pad tussen de bomen is nooit door ons onderhouden tot het van de gemeente moest. Het
is een bospad. Je kon er lopen of fietsen, ook al werd het niet door ons onderhouden. Het zou
kunnen dat het wel eens modderig is. Maar bij slecht weer ga ik er niet langs, dan heb ik er
niets te zoeken.’
Ook de zwager van [appellant] , [naam2] , heeft verklaard dat [appellant] nooit onderhoud heeft verricht aan het pad. [naam2] was ook collega van [appellant] en carpoolde met hem. De ene week haalde hij [appellant] op, de andere week haalde [appellant] hem op. [naam2] heeft onder meer verklaard:

[appellant] heeft nooit onderhoud verricht aan het stuk pad waar het hier om gaat, de [adres]
ter plaatse van het perceel van [appellant] . U moet weten dat [appellant] en ik, toen ik nog werkte
ook collega's waren. We reden samen naar het werk, de ene week reed hij en de andere week
reed ik. Als ik hem ophaalde, ging ik altijd via de provinciale weg, heen en ook weer terug.
U zegt dat u dat wel logisch vindt omdat ik aan de Provinciale weg woon. Ik antwoord, dat ik
niet alleen uit de richting van de Provinciale weg kwam wanneer ik [appellant] ophaalde, maar
dat we ook weer naar de Provinciale weg terugreden als ik hem had opgehaald, ook al was
het korter om via de Zuiderweg te gaan. De reden daarvan was, dat het pad vanaf het huis
van [appellant] in de richting van de Zuiderweg op zijn perceel niet goed begaanbaar was.
Ik heb nooit gezien dat [appellant] onderhoud verrichtte aan het pad op zijn erf. Ik kwam daar,
zoals gezegd, als ik hem ophaalde voor het werk, maar ook wel in het weekend, omdat
[appellant] familie is. Ook in het weekend heb ik niet gezien dat hij met onderhoud bezig was. Ik
heb ook nooit van hem gehoord dat hij onderhoud verricht had of ging verrichten. Er was
ook niets te zien van onderhoud. Ik heb [appellant] niet gevraagd of hij wel onderhoud verrichtte
en ook niet waarom hij dat niet deed. Dat laatste leek mij vrij logisch: [appellant] gebruikte het
pad niet en dan hoefje er ook niets aan te doen.
Ik heb persoonlijk niet gezien dat anderen dan de familie [appellant] onderhoud verrichtten. Ik
heb ook niet gehoord dat anderen dat deden. Volgens mij hebben we het nooit over het pad
gehad voordat de procedure met de gemeente ging spelen.
Volgens [naam2] was het niet mogelijk om met de auto op het pad aan de achterzijde van het perceel van [appellant] te komen. Fietsen was er wel mogelijk.
De heer [naam3] is van 1992 tot 2020 eigenaar geweest van het perceel [adres] 3. Hij was toen dus een van de buren van [appellant] . [naam3] is, en was toen, schipper en is afwisselend twee weken thuis en twee weken op zijn schip. [naam3] heeft onder meer verklaard:

Ik ging bijna altijd via de Zuiderweg van en naar mijn perceel. Af en toe deed ik dat via de
provinciale weg. De reden dat ik bijna altijd via de Zuiderweg ging, was dat de zandweg
tussen mijn perceel en de Zuiderweg goed werd onderhouden door mij en de andere
omwonenden, maar de zandweg naar de provinciale weg niet, althans niet ter plaatse van het perceel van [appellant] .
[appellant] pleegde op de zandweg op zijn perceel - wij noemden dat thuis altijd het tussenstuk -
geen onderhoud. Ik weet dat omdat het pad daar ter plaatse slecht begaanbaar was. Ik heb
[appellant] of zijn vrouw ook nooit onderhoud zien verrichten. U zegt mij dat ik daar, ook gezien
mijn beroep, niet altijd was en dat het dus mogelijk is dat [appellant] onderhoud verrichtte als ik
er niet was. Ik antwoord, dat de weg daar zo slecht was dat het wel zo moest zijn dat [appellant]
er geen onderhoud aan verrichtte.
Ik heb toen ik er woonde niet met [appellant] gesproken over het onderhoud van het pad op zijn
erf. Dat was niet aan de orde. Het was gebruikelijk dat wanneer je naar de openbare weg
wilde je dat via de Zuiderweg deed.
Een andere buurman, [naam4] , is door de gemeente voorgedragen als getuige. [naam4] woont vanaf 1990 aan het adres [adres] 7. Hij heeft onder meer verklaard:

Op uw vraag of ik heb gezien dat [appellant] in de periode vóór 2018 onderhoud heeft verricht
aan het pad waar het in deze procedure om gaat, antwoord ik dat ik heb gezien dat [appellant]
heel lang geleden voor zijn huis wat snoeiwerk heeft verricht. Het gaat dan om snoeiwerk
aan de heg die staat tussen zijn erf en het pad. Het ging om de kant van de heg aan de zijde
van zijn huis. Ik zei u dat het heel lang geleden is. Hoe lang geleden weet ik niet precies, ik
schat dat het was toen ik 5 of 6 jaar aan de [adres] woonde.
Ik heb niet gezien dat [appellant] ook andere onderhoudswerkzaamheden aan het pad heeft
verricht. Ik weet wel dat er snoeiwerk is verricht, maar weet niet wie dat gedaan heeft. Ik heb
het [appellant] niet zien doen. Zelf heb ik een keer het gras gemaaid. Ik neem aan dat daar foto's
van zijn in het dossier. Wanneer dat was, weet ik niet precies. Het zal zijn geweest voordat
[appellant] het zandpad afsloot.
Op verzoek van de gemeente is [naam5] , die vanaf 1989 aan de [adres] 4 woont, als getuige gehoord. Deze buurman van [appellant] heeft onder meer het volgende verklaard:

Ik weet dat het vandaag gaat over de vraag of [appellant] in de periode vóór 2018 onderhoud
heeft verricht aan het pad op zijn perceel. Ik heb niet gezien dat [appellant] onderhoud heeft
verricht aan dat gedeelte van het pad. Ik heb ook niet gezien dat anderen onderhoud hebben
verricht aan dat gedeelte. Ik heb ook niet gehoord van anderen dat zij gezien hebben dat
[appellant] , of anderen, daar onderhoud hebben verricht. Ik vermoed dat er wel onderhoud
verricht is. Als dat niet was gebeurd, zou het pad binnen 1 jaar dichtgegroeid zijn.
2.1
De verklaringen van deze getuigen geven steun aan de kern van de verklaring van [appellant] , dat hij vóór 2018 geen onderhoud heeft verricht aan het pad aan de achterzijde van zijn erf. Het hof tekent daarbij aan dat het snoeien van de heg tussen de tuin en het pad, zoals hiervoor is overwogen, geen onderhoud van de weg oplevert.
2.11
Als derden onderhoud aan de weg hebben verricht, betekent dat zoals hiervoor is overwogen evenmin dat [appellant] dat onderhoud heeft verricht. Uit de diverse verklaringen volgt wel dat enkele omwonenden - onder meer de getuigen [naam4] en [naam5] - onderhoud hebben verricht. [naam4] heeft het pad gemaaid en [naam5] heeft snoeiwerk verricht. Vaststaat dat beiden daar [appellant] op zijn aangesproken, omdat hij niet wilde dat zij op zijn erf aan de slag waren. Het door hen verrichte onderhoud kan dan ook niet aan [appellant] worden ‘toegerekend’. Het hof vindt het in het licht van wat vaststaat over het door [naam4] en [naam5] verrichte onderhoud aannemelijk dat indien anderen dan zij onderhoud hebben verricht dat ook niet op verzoek, in opdracht of met instemming van [appellant] is gebeurd.
2.12
De getuigen [naam5] en [naam4] hebben op 12 oktober 2011, naar aanleiding van de afsluiting door [appellant] van zijn deel van de weg, een brief geschreven aan de gemeente. In deze brief vragen zij de gemeente om te verklaren dat de [adres] een openbare weg is en om deze op te nemen in de wegenlegger. Onder het kopje ‘Beheer en onderhoud’ schrijven zij dat het onderhoud van de weg van de [adres] 3 tot aan de Zuiderweg door de buren van de nummers 3 tot en met wordt gedaan. Verder schrijven zij:

Het gedeelte dat bij huisnr. 2 hoort wordt feitelijk niet onderhouden; vanaf no. 2 tot aan de Provinciale weg wordt waarschijnlijk door de andere eigenaar onderhouden.’
Desgevraagd heeft [naam4] als getuige verklaard dat hij nog steeds achter deze passage staat. [naam5] , die de brief heeft opgesteld, heeft over de desbetreffende passage verklaard:

Ik sta nog steeds achter die passage. Als ik toen heb geschreven dat het gedeelte dat bij huisnummer 2 hoort feitelijk niet werd onderhouden, dan zal dat de situatie zijn geweest. Dat gold ook voor de periode daarvoor, maar je kon toen nog wel van het pad gebruik maken. Dat veranderde toen [appellant] het pad feitelijk afsloot voor auto's met die paal en de bult zand.’
De buren hebben dus in 2011 vastgesteld dat het pad op het erf van [appellant] niet werd onderhouden. Volgens [naam5] gold dat ook in de periode daarvoor, dus vóór oktober 2011. Over de situatie na 2011 verklaart hij met wat slagen om de arm (hij kon na 2011 niet meer met de auto over het pad, omdat het door [appellant] was afgesloten):

Volgens mij bleef de begroeiing hetzelfde als vóór die tijd.’
2.13
Ook de brief van de buren uit 2011, en de toelichting erop door de getuigen [naam5] en [naam4] , biedt naar het oordeel van het hof steun voor de verklaring van [appellant] dat hij geen onderhoud heeft verricht aan de weg op zijn erf. De brief betreft de situatie in oktober 2011. Toen stelden de buren vast dat de weg op het erf van [appellant] feitelijk niet werd onderhouden. Uit de verklaring van [naam5] volgt dat de situatie voor en na die tijd niet anders was.
2.14
De gemeente heeft haar voormalige ambtenaar [naam6] als getuige laten horen. [naam6] is namens de gemeente betrokken geweest bij de problemen over de weg. Zijn bemoeienis zal dus begonnen zijn in 2011, toen de buren de gemeente vroegen in actie te komen. Uit de verklaring van [naam6] volgt dat trouwens ook. [naam6] heeft onder meer verklaard:

Ik heb [appellant] zelf nooit onderhoud aan het perceel zien verrichten en anderen ook niet. Sinds deze kwestie speelt, vanaf 2011, heb ik wel gezien dat het pad er anders is gaan uitzien. Aanvankelijk was het een pad met twee sporen en tussen die beide sporen geen of maar een beetje gras. Dat werd later één spoor, met aan de weerzijden begroeiing: gras en brandnetels. Op enig moment is er aan de kant van [appellant] , grenzend aan het pad, een hekje geplaatst.’
Dit deel van de verklaring van [naam6] biedt dus steun aan de verklaring van [appellant] dat hij geen onderhoud heeft verricht aan de weg, althans waar het de periode vanaf 2011 betreft.
2.15
[naam6] heeft echter ook verklaard dat hij denkt dat er voor 2011 wel onderhoud is verricht aan het pad:

Dat ik niet gezien heb dat er onderhoud is verricht aan het pad, betekent nog niet dat er geen onderhoud verricht is. Ik denk dat dat wel gebeurd moet zijn vóór 2011. Als er geen
onderhoud aan het pad zou zijn verricht, zou je er niet langs hebben gekund met een auto.
Het pad zou dan helemaal zijn dichtgegroeid. Dat is niet gebeurd.
[appellant] had aan zijn kant van het pad bomen en coniferen staan. Als hij daar niets aan zou
hebben gedaan, zouden die over het pad heen zijn gegroeid en dat was niet het geval. De
ruimte boven de weg zou dan niet beschikbaar zijn geweest.’
Die veronderstelling wordt gedeeld door [naam5] , die ook verklaard heeft dat er wel onderhoud aan de weg verricht moet zijn omdat de weg anders binnen een jaar dichtgegroeid zou zijn. Meer dan een veronderstelling is het echter niet. In 2011 was het pad ondanks het ontbreken van onderhoud volgens, onder meer, [naam5] , immers nog niet dichtgegroeid. En bovendien volgt uit de getuigenverklaringen van [appellant] , [naam3] , [naam5] en [naam4] dat vóór 2011 door derden buiten [appellant] om onderhoud werd verricht, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat [appellant] toen wel onderhoud verrichtte.
2.16 De gemeente heeft er nog op gewezen dat de verklaringen van [appellant] , [naam1] en [naam2] niet betrouwbaar zijn. Allereerst omdat zij direct belanghebbenden dan wel nabije familie zijn en bovendien samen naar het getuigenverhoor zijn afgereisd, waardoor zij hun verklaringen op elkaar kunnen hebben afgestemd. Het enkele feit dat deze getuigen direct belanghebbenden en/of nabije familie zijn, maakt hun verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Bij de waardering van de verklaringen houdt het hof daarmee wel rekening, net als met het feit dat alleszins voorstelbaar is dat ze over het onderwerp van hun verklaring met elkaar hebben gesproken. Het betekent echter niet dat aan hun verklaringen geen betekenis toekomt. Daarbij speelt ook mee dat hun verklaringen op belangrijke onderdelen steun vinden in de verklaringen van de andere getuigen en in de al genoemde brief uit oktober 2011. Overigens geldt ook voor de door de gemeente voorgedragen getuigen [naam4] en [naam5] dat zij als directe buren belang hebben bij de uitkomst van de procedure; zij willen immers dat de weg door hen kan worden gebruikt.
2.17
De gemeente benadrukt dat [naam2] niet de waarheid heeft gesproken over het eigen gebruik van de weg door [appellant] . Volgens de gemeente blijkt uit (schriftelijke) verklaringen van diverse buren dat [appellant] en [naam1] wel met de auto en de fiets gebruik maakten van de weg achter hun huis. [appellant] en [naam1] hebben zelf verklaard dat zij er wel eens liepen of fietsten. Het hof volgt de gemeente daarin niet. Het enkele feit dat [naam2] , die zoals de gemeente ten aanzien van andere aspecten van zijn verklaring benadrukt niet voortdurend op het erf van [appellant] aanwezig was, ten onrechte verklaart dat [appellant] en zijn echtgenote geen gebruik maakten van het pad achter hun huis, betekent niet dat hij aan de andere onderdelen van zijn verklaring geen geloof kan worden gehecht. Een getuige kan zich op onderdelen vergissen of te sterk uitdrukken (‘ze maakten er geen gebruik van’ waar bedoeld is: ‘ze maakten er zelden gebruik van’ of ‘ik heb niet gezien dat ze er gebruik van maakten’), maar dat betekent niet dat de gehele verklaring als onbetrouwbaar moet worden afgedaan en om die reden geen betekenis meer heeft.
De gemeente meent in de verklaring van [naam2] dat hij niet heeft gezien dat ‘anderen dan de familie [appellant] onderhoud verrichtten’ te kunnen horen dat [appellant] en zijn vrouw dus zelf wel onderhoud hebben verricht. De raadsheer-commissaris heeft dat in zijn verklaring beslist niet gehoord. [naam2] heeft aan het begin van zijn verklaring kort en goed, en zonder daarover te aarzelen, verklaard dat [appellant] geen onderhoud heeft verricht. Vervolgens heeft hij, daar naar gevraagd, geantwoord dat hij ook niet heeft gezien dat anderen wel onderhoud verrichtten.
2.18
Ten slotte heeft de gemeentes foto’s in het geding gebracht waaruit zou moeten blijken dat onderhoud aan het pad is verricht. Het hof volgt de gemeente daarin niet. Op een foto van 4 april 2011 is een op het oog recent gesnoeide heg te zien. Het betreft de heg tussen de tuin van [appellant] en de weg. Zoals hiervoor is overwogen kwalificeert het snoeien van de heg naast de weg niet als onderhoud van de weg. Overigens hebben de buren enkele maanden nadat de bewuste foto is genomen de meergenoemde brief geschreven waarin zij aangeven dat er feitelijk geen onderhoud wordt verricht. Uit de foto volgt dan ook niet dat [appellant] in of voor 4 april 2011 wel onderhoud aan de weg heeft verricht.
Dat volgt ook niet uit de beide andere foto’s, die volgens de gemeente op 4 april 2011 en 19 mei 2014 zijn genomen. Met de foto’s wil de gemeente aantonen dat de toestand van de weg sinds april 2011 is verslechterd. Daargelaten dat dit erop zou wijzen dat in de tussenliggende periode dus geen onderhoud is verricht, zoals [appellant] betoogt, zijn de foto’s vanuit verschillende richtingen genomen (vanuit de kant van de Provinciale weg en de Zuiderweg) en in een andere periode van het groeiseizoen. Op de foto van 4 april 2011 zijn weinig bladeren aan de bomen te zien, op de foto van 19 mei 2014 staan de bomen volop in het blad. Dat de onderhoud situatie van de weg in de tussentijd is verslechterd, blijkt dan ook niet uit de foto’s.
2.19
Voormalig gemeenteambtenaar [naam6] heeft nog verklaard over een gesprek tussen [appellant] en de burgemeester in 2011 over de wegafsluiting door [appellant] . Volgens [naam6] heeft [appellant] toen gezegd dat er wel eens auto’s vast kwamen te zitten op het pad en dat hij die auto’s dan lostrok met de trekker. De spoorvorming die daardoor ontstond, herstelde [appellant] dan. Volgens de gemeente volgt daaruit dat [appellant] onderhoud aan de weg - het herstellen van spoorvorming - verrichtte. [appellant] heeft bestreden dat hij dat heeft verteld aan de burgemeester (en aan [naam6] ). Hij heeft ook bestreden dat hij spoorvorming herstelde. Het hof stelt vast dat voor dit onderdeel van de verklaring van [naam6] verder geen steun te vinden is in de processtukken. De gemeente heeft het niet eerder aangevoerd en het volgt ook niet uit een gespreksverslag of uit de diverse door de gemeente over de kwestie opgestelde (uitvoerige) notities en rapporten.
2.2
Alles afwegend vindt het hof dat [appellant] bewezen heeft dat hij gedurende een onafgebroken periode van 20 jaar vóór 6 april 2018 geen enkel onderhoud heeft verricht aan het op zijn perceel liggende perceel van de [adres] . [appellant] heeft verklaard dat hij in die periode geen enkel onderhoud heeft verricht en zijn verklaring op dit punt wordt op essentiële onderdelen gesteund door de verklaringen van andere getuigen en de brief van de buren van 12 oktober 2011. Wat de gemeente daar aan bewijs tegenover stelt is onvoldoende om het door [appellant] geleverde bewijs te ontkrachten. Er is geen getuige die [appellant] of iemand wiens activiteiten aan [appellant] kunnen worden toegerekend onderhoud heeft zien verrichten aan de weg. De veronderstelling dat er wel onderhoud verricht moet zijn, is onvoldoende onderbouwd en dat geldt al helemaal voor de gedachte dat dit hypothetische onderhoud dan door [appellant] zelf zal zijn verricht.
Conclusies2.21 Omdat [appellant] het bewijs heeft geleverd dat hij gedurende een onafgebroken periode van 20 jaar geen enkel onderhoud heeft verricht aan de weg op zijn perceel, is de verplichting tot het verrichten van onderhoud van de weg verjaard. [3] De vordering van de gemeente om uit te spreken (‘voor recht te verklaren’) dat [appellant] verplicht is zodanig onderhoud aan de weg te verrichten dat deze bij voortduring voldoet aan de in de wegenlegger gestelde eisen is daarom niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering van de gemeente om [appellant] , op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot nakoming van deze verplichting. [4]
2.22
Dat betekent dat het hof het eindvonnis van de rechtbank van 1 september 20121, zoals hersteld op 3 november 2021, zal vernietigen. Het hof zal ook het verstekvonnis vernietigen. Het hof zal de vorderingen van de gemeente alsnog afwijzen. De gemeente zal worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] bij de rechtbank en het hof, met uitzondering van de kosten van betekening van de verzetdagvaarding. Die kosten zijn het gevolg van het feit dat [appellant] niet tijdig verweer heeft gevoerd. Onder de door de gemeente te vergoeden kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [5]
2.23
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1
vernietigt het verstekvonnis van 19 februari 2020 en het vonnis in verzet van 1 september 2021, zoals hersteld op 3 november 2021, van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 1 september 2021 en beslist als volgt;
3.2
veroordeelt de gemeente tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 304,- aan griffierecht
€ 1.929,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (3 procespunten x appeltarief II per
1 september 2021)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 338,- aan griffierecht
€ 119,21 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de gemeente
€ 3.642,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (3 procespunten x appeltarief II);
3.3
verklaart de veroordelingen/proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M. Willemse en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2025.

Voetnoten

2.HR 31 maart 1995, (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
3.Grief IV van [appellant] slaagt.
4.Grief VII van [appellant] slaagt.
5.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.