ECLI:NL:GHARL:2025:1803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
21-002810-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een verkeersongeluk waarbij de verdachte, die pas vier weken in het bezit was van zijn rijbewijs, een verkeerslicht negeerde en een motorrijder aanreed. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, met een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 8 januari 2025 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft een lagere taakstraf van 110 uren gevorderd, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ernstig nalatig is geweest door een rood verkeerslicht te negeren, wat heeft geleid tot een aanrijding met een motorrijder die letsel heeft opgelopen. Het hof heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de straf te verlagen naar 100 uren taakstraf, met een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het belang van verkeersveiligheid en de ernst van de verkeersfout van de verdachte zwaar heeft gewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002810-22
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 juli 2022 met parketnummer 05-021043-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.M. Diekstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren (te vervangen door 60 dagen hechtenis indien die taakstraf niet naar behoren wordt verricht) en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 110 uren taakstraf subsidiair 55 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn baan in de koeltechniek. Daarnaast zal de politierechter nog moeten beslissen over een openstaande Wegenverkeerswet-zaak, waarbij het arrest van het hof in onderhavige zaak bij de strafoplegging een rol kan spelen. De verdediging verzoekt met deze omstandigheden in het voordeel van verdachte rekening te houden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft over een aanzienlijke afstand niet goed opgelet, terwijl hij op het bewuste moment pas vier weken in het bezit van een rijbewijs was.
Hij is vanuit stilstand voor een rood verkeerslicht met piepende banden opgetrokken en naar het verkeerslicht honderd meter verderop gereden.
Bij dit volgende verkeerslicht heeft hij klaarblijkelijk een verkeerde waarneming gedaan. Hoewel het verkeerslicht in verdachtes herinnering groen was, straalde het verkeerslicht in werkelijkheid al ruim 45 seconden rood licht uit. Verdachte is zonder snelheid te verminderen door dit rode licht gereden. Vervolgens is hij tegen de motorrijder gereden die voor verdachte van rechts kwam en dus voorrang had.
Deze verkeersgedraging van verdachte is ernstig. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Verkeerslichten zijn bij uitstek bedoeld om botsingen te voorkomen. Bij het negeren van een rood verkeerslicht is de kans heel groot dat een botsing ontstaat met andere weggebruikers die op dat moment groen of geel licht hebben.
Het slachtoffer heeft als gevolg van verdachtes onoplettendheid en de daardoor ontstane aanrijding fors letsel opgelopen. Uit de verklaringen van het slachtoffer van 24 januari 2022 en 21 juni 2022 volgt dat het ongeluk veel gevolgen voor hem heeft gehad waarvan hij langdurig last heeft gehad en nog heeft. Hij heeft een aantal operaties moeten ondergaan. Het slachtoffer was als zzp'er werkzaam als grondwerker en in de wegenbouw. Door het ongeval heeft hij zeker een jaar niet kunnen werken. Hoewel verdachte deze gevolgen ook nooit gewild heeft, is hij voor dit alles wel verantwoordelijk.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met het strafblad van 9 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte sinds het onderhavige feit wederom in aanraking is gekomen met politie en justitie voor overtreding van de Wegenverkeerswet. Verder blijkt uit dit strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren, waarin als oriëntatiepunt voor aanmerkelijke schuld bij het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel een taakstraf voor de duur van 120 uren een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden staat opgenomen.
Ook heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop in de berechting van de zaak. Verdachte heeft op 6 juli 2022 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof wordt uitgesproken op 22 januari 2025. Daarmee is in hoger beroep sprake van een schending van de redelijke termijn.
Vanwege de ernstige verkeersfout van verdachte is het niet aan de orde om, wegens de overschrijding van de redelijke termijn, enkel een taakstraf op te leggen, zoals namens verdachte is bepleit. Om diezelfde reden is een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid ook niet passend. Het belang van verdachte om te kunnen blijven beschikken over zijn rijbewijs om zijn werkzaamheden goed te kunnen verrichten, is niet zo zwaarwegend dat daarover anders moet worden geoordeeld.
Alles overwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 100 uren, in geval van het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. M.T. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.