ECLI:NL:GHARL:2025:1792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
200.350.650/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; beoordeling van goede trouw en selectieve betalingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 22 januari 2025, het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en selectieve betalingen had verricht aan schuldeisers. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na ontvangst van het beroepschrift op 30 januari 2025 en de mondelinge behandeling op 19 maart 2025.

Het hof heeft vastgesteld dat de problematische schuldenpositie van [appellant] is ontstaan door de coronapandemie, die leidde tot een daling van de omzet van zijn café. Ondanks zijn inspanningen om de onderneming draaiende te houden, heeft hij te maken gekregen met een aanzienlijke schuldenlast van circa € 523.542,29, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 195.067,03. Het hof heeft de argumenten van [appellant] overwogen, waaronder zijn stelling dat hij te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van zijn schulden en dat hij geen buitensporig uitgavepatroon heeft.

Het hof heeft geconcludeerd dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Het hof heeft de eerdere afwijzing van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op [appellant]. De zaak is ter verdere afdoening verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.350.650/01
arrest van 27 maart 2025
inzake
[appellant], h.o.d.n. [naam1] ,
die woont in [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J. Engels, die kantoor houdt in Ommen.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 januari 2025 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem afgewezen. [appellant] heeft dit verzoek gedaan, nadat tegen hem op 1 juli 2024 een faillissementsrekest was ingediend.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In een beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 30 januari 2025, heeft [appellant] verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven met bijlagen van 4 en 17 maart 2025 van mr. Engels.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1
[appellant] woont ongehuwd samen met mevrouw [naam2] (hierna: [naam2] ). Samen hebben zij twee minderjarige kinderen.
3.2
[appellant] heeft vanaf 2017 een eenmanszaak gedreven: café [naam1] in [woonplaats] . Daarvoor was hij werkzaam als horecamanager. Naast de ondernemersactiviteiten is [appellant] in loondienst getreden bij Stichting Voortgezet Onderwijs Eemsdelta als [functie] . Dit betreft een dienstverband voor drie dagen per week. De andere vier dagen van de week verrichtte [appellant] werkzaamheden ten behoeve van zijn onderneming.
3.3
Op enig moment wilde [appellant] zijn onderneming beëindigen en hij had ook een koper voor de onderneming gevonden. De overname is toen echter niet tot stand gekomen, omdat de verhuurder niet in zee wenste te gaan met de beoogde koper. [appellant] heeft het café daarna nog enige tijd voortgezet. Zeer recent heeft [appellant] zijn bedrijf alsnog verkocht aan een derde, en hij heeft zodoende zijn ondernemingsactiviteiten nu gestaakt. [appellant] heeft van zijn werkgever uitbreiding van zijn uren gekregen.
3.4
Schuldeiser Gulf Gas and Power B.V. heeft op 1 juli 2024 een verzoek tot faillietverklaring van [appellant] bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend. [appellant] heeft op 18 september 2024 een verzoek gedaan om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
De totale schuldenlast van [appellant] bedraagt (circa) € 523.542,29 en bestaat onder meer uit een schuld aan de Belastingdienst van € 195.067,03. De schulden betreffen zakelijke schulden die voortvloeien uit de exploitatie van de eenmanszaak. Ze bestaan hoofdzakelijk uit aanloopverliezen, schulden als gevolg van de coronapandemie en de stijging van de energieprijzen.
Het oordeel van de rechtbank
3.6
Volgens de rechtbank heeft [appellant] onvoldoende inzicht gegeven in zijn inkomsten en uitgaven. Uit de bankafschriften van de gezamenlijke rekening van [appellant] en [naam2] blijkt dat er regelmatig forse bedragen worden opgenomen en dat geld wordt uitgegeven aan hotels en uitjes. Daarnaast haalt [appellant] wel eens geld van zijn privérekening om artiesten te betalen wanneer het saldo van de zakelijke rekening niet toereikend is. Volgens de rechtbank staat dit bestedingspatroon haaks op het vereiste om tijdens een schuldsaneringsregeling altijd het belang van schuldeisers voorop te stellen. Dat de bedragen die door [naam2] van de bankrekening worden opgenomen ook daadwerkelijk aan haar toekomen, valt niet uit de bankafschriften af te leiden en bovendien heeft [appellant] ter zitting verklaard dat hem niet echt helder voor ogen staat wat er precies binnenkomt en afgaat.
3.7
Verder is volgens de rechtbank gebleken dat [appellant] de marginale winsten van zijn café heeft gebruikt voor (selectieve) aflossing van schulden, waaronder aflossing van de schuld aan het pensioenfonds. Een dergelijke selectieve betaling staat haaks op het uitgangspunt dat schuldeisers op gelijkwaardige wijze te behandeld moeten worden. [appellant] heeft hiermee niet de saneringsgezinde houding getoond die van een schuldenaar mag worden verwacht.
3.8
Op grond van het bovenstaande heeft de rechtbank vastgesteld dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden en heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het beroep van [appellant]
3.9
kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij voert aan dat hij buiten zijn schuld om in de financiële problemen is gekomen. Door de corona-pandemie daalde zijn omzet, terwijl de energie-, huur- en personeelslasten doorliepen. [appellant] heeft geprobeerd om via thuisbezorging van maaltijden en bijvoorbeeld soepacties nog enige omzet te maken. Vervolgens kwam [appellant] net niet aanmerking voor de regeling waarbij de ontvangen NOW-steun niet terugbetaald hoefde te worden. De ontvangen steun hoefde niet terugbetaald te worden als sprake was van een omzetverlies van 30% of meer. Er bleek bij [appellant] sprake te zijn van een omzetverlies van 28%, en zodoende moest hij de steun terugbetalen. Om de schulden af te betalen, is [appellant] naast zijn werkzaamheden in het café, in loondienst gaan werken als [functie] . [appellant] en zijn gezin leven van de inkomsten uit loondienst, waarbij met name [naam2] voorziet in de kosten van het levensonderhoud. De Belastingdienst heeft namelijk beslag gelegd op het inkomen van [appellant] . Desondanks zijn er geen bedragen voor privé onttrokken uit het bedrijf. Volgens [appellant] geven deze omstandigheden blijk van een saneringsgezinde houding.
3.1
Volgens [appellant] is daarnaast geen sprake van een buitensporig uitgavepatroon. Het oordeel van de rechtbank dat sprake zou zijn van diverse uitgaven aan hotels en uitjes, is aantoonbaar onjuist. [appellant] en zijn gezin zijn gedurende één week op vakantie geweest, waarbij het bedrag van € 76,00 met de omschrijving ‘Hotel Zwolle’ ziet op een afsluitende lunch. Verder is met het gezin een keer GlowGolf in Hellendoorn gespeeld voor € 75,00. Voor het overige zijn deze week relatief beperkte uitgaven gedaan. Volgens [appellant] is sprake van gewoon ‘consumeren’ en leeft zijn gezin van het inkomen van [naam2] .
3.11
De weergave met betrekking tot de opnames voor de betaling van artiesten is ook niet geheel juist. Het betreft slechts één contante opname ten behoeve van zijn bedrijf. [appellant] heeft door middel van het inhuren van artiesten geprobeerd om extra omzet te genereren en nieuwe klanten aan te trekken. In de meeste gevallen heeft dit geleid tot een hogere omzet.
3.12
Ten slotte heeft [appellant] zich niet schuldig gemaakt aan selectieve aflossing van schulden. [appellant] heeft, zonder dat sprake is van enig persoonlijk belang, gedurende een langdurige periode afgelost bij verschillende schuldeisers.
Het oordeel van het hof
3.13
Het hof stelt vooraf vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij bevoegd is de hoofdprocedure te openen, omdat het centrum van voornaamste belangen van [appellant] is gelegen in Nederland.
3.14
Op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet (hierna: Fw) wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zoals bedoeld in artikel 284 lid 1 Fw slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is geworden dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen drie jaar te goeder trouw is geweest en dat aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
3.15
Ten aanzien van de goede trouw overweegt het hof als volgt. De problematische schuldenpositie is ontstaan als gevolg van de coronapandemie, toen de omzet daalde, de vaste lasten bleven doorlopen en de aanloopverliezen niet konden worden goedgemaakt. [appellant] heeft er alles aan gedaan om zijn onderneming succesvol te maken. Zo heeft hij tijdens de coronapandemie maaltijden aan huis bezorgd en heeft hij in de daaropvolgende periode artiesten ingehuurd met als doel om meer omzet te generen en nieuwe klanten aan te trekken. Daarna kreeg [appellant] te maken met sterk verhoogde energieprijzen. Of [appellant] eerder had moeten stoppen met zijn onderneming, kan het hof niet met zekerheid zeggen. Het lijkt erop dat de onderneming in ieder geval vanaf begin 2024 winst heeft gemaakt, en dat [appellant] de winsten gebruikt heeft om schuldeisers af te betalen. Daarbij komt dat [appellant] zich op enig moment ook heeft gerealiseerd dat hij zijn ondernemingsactiviteiten gelet op de schuldenlast beter kon beëindigen en had hij zelfs al een koper gevonden voor zijn bedrijf. De verkoop is destijds niet tot stand gekomen, omdat de verhuurder daaraan niet mee wilde werken. Ter zitting is gebleken dat [appellant] inmiddels zijn ondernemingsactiviteiten heeft gestaakt en dat het bedrijf is verkocht aan een derde voor € 25.000,-. De verkoopsom is gereserveerd voor de schuldeisers, aldus [appellant] .
3.16
Uit de stukken is gebleken dat [appellant] aan verschillende schuldeisers op regelmatige basis betalingen heeft gedaan. Het hof merkt op dat het een schuldenaar in beginsel vrij staat opeisbare schulden te voldoen. Het afbetalen van schuldeisers in het traject voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling brengt dan ook niet met zich dat een schuldenaar niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, ook niet wanneer blijkt dat de ene schuld wel is voldaan en de andere niet. Anders dan waar de rechtbank kennelijk vanuit gaat, kan het doen van een selectieve betaling alleen tot het oordeel leiden dat een schuldenaar niet te goeder trouw is in het onbetaald laten van zijn schulden als sprake is van bijkomende omstandigheden. Nog daargelaten dat [appellant] niet aan één of enkele schuldeisers, maar aan een relatief groot aantal schuldeisers heeft afgelost, is er geen sprake van bijkomende omstandigheden die leiden tot het oordeel dat [appellant] op ongeoorloofde wijze betalingen heeft verricht aan zijn schuldeisers.
3.17
Verder zet de rechtbank vraagtekens bij de bankafschriften van de gezamenlijke privérekening van [appellant] en [naam2] . Zo zijn er meerdere betalingen van € 1.000 en € 2.000 euro overgeboekt van de gezamenlijke rekening naar de privérekening van [naam2] . [appellant] heeft hierover ter zitting verklaard dat dit spaargeld van de kinderen betreft. De bedragen corresponderen namelijk met gelden die eerder vanaf de Groei Groter-rekeningen van de kinderen zijn bijgeboekt op de gezamenlijke rekening van [appellant] en [naam2] . [appellant] weet niet precies waarom deze overboekingen zijn verricht, omdat met name [naam2] zich bezighoudt met de gezinsfinanciën. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat een spaargeldrekening van een kind is gekoppeld aan de betaalrekening van een ouder. [appellant] stelt dat deze overboekingen in ieder geval niet zijn verricht met het doel om gelden aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. [appellant] heeft daarnaast een toelichting gegeven op de inkomsten en uitgaven, waardoor deze voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
3.18
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. Ook acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] in staat is om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Er zijn geen omstandigheden die anderszins uitwijzen. De houding van [appellant] ten aanzien van het afbetalen van zijn schuldeisers en het feit dat [appellant] in loondienst is gaan werken, geven blijk van een saneringsgezinde houding. Er is gelet daarop voldaan aan de voorwaarden voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.19
Het hof stelt vast dat geen sprake is geweest van een aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling, of van een daarmee gelijk te stellen situatie. [appellant] heeft dit ook niet bepleit. Dit betekent dat de termijn van de schuldsaneringsregeling aanvangt op de dag van deze uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (vgl. artikel 349a lid 1 Fw).
De slotsom
3.2
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 januari 2025 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [appellant] ;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, A.A.J. Smelt en E.F. Groot, bijgestaan door mr. I.M. Walinga, griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2025.