ECLI:NL:GHARL:2025:1773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
200.350.697
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens verzoek om beeld- en geluidsopnames

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2025 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die verdachte is in een strafzaak, had verzocht om beeld- en geluidsopnames te maken van de strafzitting. Dit verzoek werd door de voorzitter van de strafkamer afgewezen, wat leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig en ontvankelijk was, maar dat de gronden van het verzoek niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. Verzoeker stelde dat de afwijzing van zijn verzoek om opnames te maken duidde op vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer oordeelde echter dat procedurele beslissingen, zoals de afwijzing van het opnameverzoek, in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechters. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof W 200.350.697/01
beslissing van 26 maart 2025
op het verzoek van:
[verzoeker],
die woont in [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
verzoeker,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. M.B. de Wit, A.J. Rietveld en M.E. de Boer,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident,
hierna:
verweerders.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van dit hof is onder parketnummer 21-002637-23 een procedure aanhangig waarin verzoeker verdachte is. Op 22 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling in die zaak plaatsgevonden voor de meervoudige strafkamer (hierna: de strafzitting). Op de strafzitting waren aanwezig verzoeker, een advocaat-generaal, verweerders en een griffier. Verzoeker heeft tijdens deze mondelinge behandeling de voorzitter van de strafkamer gewraakt en de andere raadsheren voor zover zij ook betrokken zijn geweest bij de beslissing om hem niet toe te staan om van de strafzitting beeld- en geluidsopnames te maken. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de strafzaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2
Op 29 januari 2025 heeft de voorzitter laten weten dat het verzoek tot wraking alle leden van de zittingscombinatie betreft.
1.3
Verweerders hebben niet in de wraking berust. Zij hebben op 27 februari 2025 bij verweerschrift (met drie bijlagen) op het wrakingsverzoek gereageerd. In het verweerschrift hebben zij verder laten weten er geen behoefte aan te hebben om op de mondelinge behandeling van de wrakingskamer te worden gehoord.
1.4
Het hof heeft verder ontvangen het bericht van de advocaat-generaal dat het OM in de wrakingszaak niet hoeft te worden gehoord.
1.5
Het wrakingsverzoek is op de zitting van 14 maart 2025 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze mondelinge behandeling verschenen, Verweerders zijn bij deze mondelinge behandeling niet verschenen. Ook de advocaat-generaal is niet verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn verzoek mondeling toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen. De spreekaantekeningen van verzoeker maken deel uit van de stukken.

2.De beoordeling van het verzoekDe ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd de afwijzing van zijn verzoeken om van de strafzitting beeld- en geluidsopnames te (laten) maken. Het wrakingsverzoek heeft de volgende achtergrond.
- Op 15 januari 2025 heeft verzoeker een verzoek om toestemming ingediend voor de aanwezigheid van een door hem bij naam aangeduide mediapartij om de strafzitting vast te leggen. Hierop heeft de afdeling communicatie van het hof aan verzoeker laten weten een rechtstreekse reactie van een mediapartij te willen ontvangen. Op 21 januari 2025 heeft de door verzoeker genoemde partij een verzoek ingediend om audiovisuele opnames te maken van de strafzitting. Op 21 januari 2025 heeft de afdeling communicatie van het hof namens de voorzitter van de strafkamer aan de mediapartij laten weten dat het verzoek om beeld- en geluidsopnames te maken wordt afgewezen vanwege het belang van het ordelijk verloop van de zitting. Daarbij is in aanmerking genomen dat hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht ter motivering van het in eerste instantie door hemzelf ingediende verzoek om toestemming voor het maken van opnames door een journalist aanleiding geeft om te veronderstellen dat verslaggeving door audiovisuele pers een goed en ordelijk verloop van het proces op negatieve wijze zou kunnen beïnvloeden. Verder is opgemerkt dat de openbaarheid van de zitting voldoende is gewaarborgd door de vrije toegang en de mogelijkheid voor journalisten om als schrijvende pers verslag te doen van de zitting.
  • Op de dag van de zitting heeft verzoeker verzocht toe te staan zichzelf te filmen tijdens de zitting. Die ochtend heeft de afdeling communicatie van het hof aan verzoeker laten weten dat dat verzoek wordt afgewezen. Daarbij is verwezen naar de persrichtlijn, waarin staat dat binnen het gerechtsgebouw geen opnames mogen worden gemaakt door anderen dan journalisten.
  • Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker gevraagd uit te leggen waarom geen beeld- en geluidsopnames mogen worden gemaakt. De voorzitter heeft verzoeker verwezen naar de eerdere schriftelijke beslissing en motivering.
Het standpunt van verweerders
2.3
Verweerders hebben geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Zij verklaren dat het gaat om een ordemaatregel die niet is ingegeven door partijdigheid dan wel vooringenomenheid. Zij verwijzen naar de volgende passage uit de Persrichtlijn 2013:
“Het maken van beeld- en geluidsopnames in de rechtszaal zou kunnen verhinderen dat de betrokkenen bij een rechtszaak zich vrij voelen om te spreken. Het kan daarbij niet alleen gaan om procespartijen zoals een verdachte, maar ook slachtoffers of (andere) getuigen van een misdrijf. Deze druk kan het doel van de behandeling ter zitting - de waarheidsvinding - verstoren. Anderzijds zullen er ook betrokkenen zijn die de aanwezigheid van televisie- en radioverslaggevers aangrijpen om voor zichzelf een podium te creëren bij het grote publiek. Ook dat dient niet het doel van de zitting. In dat soort gevallen kan verslaggeving door audiovisuele pers een goed verloop van het proces beïnvloeden.”
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft eenieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
Verzoeker heeft verweerders gewraakt omdat hij geen beeld- en geluidopnames van de strafzitting mocht (laten) maken. Volgens verzoeker duidt de beslissing van verweerders dat hij geen beeld- en geluidsopnames van de strafzitting mag maken en de motivering daarvoor op vooringenomenheid van verweerders. Verzoeker ziet niet hoe het filmen het ordelijk verloop van de zitting in de weg kan staan. Verzoeker wijst erop dat bij de strafzitting naast verweerders, de griffier en de advocaat-generaal alleen hijzelf aanwezig was met wat vrienden, althans sympathisanten van zijn stichting en dus geen slachtoffers of andere getuigen die zich door de opnames niet meer vrij zouden kunnen voelen om te spreken. Verzoeker wijst er verder op dat in veel andere zaken wel beeld- en geluidsopnames van de zitting mogen worden gemaakt. Het is verzoeker onduidelijk waarom dat in zijn zaak dan niet mag, terwijl hij een maatschappelijke misstand aan de orde stelt. Verzoeker voert aan dat hij belang heeft bij beeld- en geluidsopnames van de zitting om aan (potentiële) sympathisanten van zijn stichting te kunnen laten zien dat en hoe hij zich heeft verdedigd, hoe hij wordt bejegend en om dat materiaal te publiceren. Verzoeker ziet niet in waarom hij die media-aandacht niet mag geven aan de zaak waar hij voor staat, terwijl andere journalisten dat wel mogen als het over andere onderwerpen gaat. Dit wekt bij verzoeker de indruk dat de overheid in bescherming wordt genomen en dat bepaalde zaken onder de pet moeten blijven. Volgens verzoeker hebben verweerders door het niet toestaan van het maken van beeld- en geluidsopnames van de strafzitting het recht op een openbare rechtsgang, het recht op vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, het recht op een eerlijk proces, beginselen van behoorlijk bestuur en zijn rechten als klokkenluider geschonden.
2.7
Wat verzoeker aanvoert, kan niet tot toewijzing van het verzoek tot wraking van verweerders leiden. Procedurele beslissingen kunnen namelijk (in beginsel) geen grond voor wraking vormen. Het middel van wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen verzoeker onwelgevallige (procedurele)beslissingen van de zittingsrechter(s). Het is niet de taak van de wrakingskamer om te oordelen over de juistheid van een (procedurele) beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die belast is met de behandeling van de zaak. Dat geldt ook voor de motivering van een (procedurele)beslissing, ook als de wrakingskamer die onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier gemotiveerd acht of wanneer een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (procedurele)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1] De wrakingskamer stelt allereerst vast dat uit die beslissing en ook uit de motivering van de beslissing niet vooringenomenheid valt af te leiden omtrent de schuld of onschuld van verzoeker ten aanzien van de hem tenlastegelegde feiten.
2.8
In de afwijzing van het verzoek om van de strafzitting beeld- en geluidsopnames te mogen maken, ziet de wrakingskamer geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid van verweerders. Omstandigheden waardoor naar objectieve maatstaven gemeten de motivering van de afwijzing om beeld- en geluidopnames van de strafzitting te mogen maken, niet anders kan worden begrepen dan als blijk van de vooringenomenheid of partijdigheid van verweerders, ontbreken.
2.9
De slotsom is dat de door verzoeker aangevoerde feiten en/of omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. M.B. de Wit, A.J. Rietveld en M.E. de Boer af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H. de Hek, L.G. Wijma en L. van Dijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413