ECLI:NL:GHARL:2025:1738

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
200.332.625
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van bielzen in koopovereenkomst onder REACH-Verordening

In deze zaak heeft De Bergjes Chalets en Caravans B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Gelderland, die betrekking hebben op de koopovereenkomsten voor bielzen die niet zouden voldoen aan de REACH-Verordening. De Bergjes, die zich bezighoudt met de verkoop van caravans en chalets, heeft bielzen gekocht van [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2], die een tuindecoratiebedrijf exploiteert. De bielzen zijn omgeruild op last van de Duitse autoriteiten omdat ze niet aan de wetgeving zouden voldoen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de bielzen non-conform zijn, maar het hof oordeelt dat de bielzen niet non-conform zijn op basis van de informatie van de leverancier. Het hof kan echter nog niet tot een eindbeslissing komen, omdat bewijslevering nodig is over de vraag of [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in verzuim is geraakt door niet tijdig de benodigde informatie te verstrekken. Het hof heeft De Bergjes toegelaten tot bewijslevering en houdt verdere beslissingen aan totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.625 en 200.335.268
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 401336
arrest van 25 maart 2025
in de zaak 200.332.625 van:
De Bergjes Chalets en Caravans B.V.
die is gevestigd in Roggel
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: De Bergjes
advocaat: mr. N.P.H. Vissers
tegen
1.de vennootschap onder firma
V.O.F. [naam1 ](in liquidatie)
die is gevestigd in [plaats1]

2. [naam2]

3. [naam3]

die beiden wonen in [plaats1]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen: [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. W. van Dijk.
en in de zaak 200.335.268 van:
1.de vennootschap onder firma
V.O.F. [naam1 ](in liquidatie)
die is gevestigd in [plaats1]

2. [naam2]

3. [naam3]

die beiden wonen in [plaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen: [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. W. van Dijk
tegen
De Bergjes Chalets en Caravans B.V.
die is gevestigd in Roggel
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: De Bergjes
advocaat: mr. N.P.H. Vissers

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Partijen hebben beiden afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen het deelvonnis van de rechtbank van 29 maart 2023 en tegen het eindvonnis van de rechtbank van 21 juni 2023. Partijen hebben het hof verzocht om de hoger beroep procedures gevoegd te behandelen (op grond van artikel 222 Rv). Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd (overeenkomstig artikel 232 lid 2 Rv).
1.2.
Het procesverloop in elk van de hoger beroep procedures blijkt uit:
  • de hoger beroep dagvaarding
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel
1.3.
Op 15 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Bergjes houdt zich bezig met de verkoop van caravans en chalets in Nederland en sinds 2016 ook in Duitsland. Voor de plaatsing van de caravans en chalets maakt De Bergjes gebruik van houten spoorbielzen- en blokken als fundering. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] exploiteert een tuindecoratiebedrijf en houdt zich daarnaast bezig met de verkoop van bielzen, voornamelijk ten behoeve van gebruik in de recreatie onder stacaravans.
2.2.
De Bergjes heeft in de periode 2015 tot en met 2019 partijen spoorbielzen- en blokken (hierna: bielzen) bij [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] gekocht. De Bergjes heeft voor een aantal chalets en caravans in Duitsland vanaf medio november 2019 de bielzen omgeruild op last van de Duitse autoriteiten omdat de bielzen niet zouden voldoen aan de wet- en regelgeving (de REACH-Verordening (EG) nr. 1907/2006). Volgens De Bergjes bezitten de bielzen niet de eigenschappen die De Bergjes op grond van de koopovereenkomsten mocht verwachten (non-conformiteit). [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] betwist dat de bielzen non-conform zijn. Daarnaast neemt De Bergjes het standpunt in dat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] niet heeft voldaan aan haar informatieplicht door niet (tijdig) de informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] betwist dat sprake is van een tekortkoming en wijst er verder op dat een ingebrekestelling ontbreekt, waardoor er geen sprake is van verzuim.
2.3.
De Bergjes heeft bij de rechtbank verscheidene vorderingen ingesteld, waarbij samengevat primair een beroep is gedaan op gedeeltelijke ontbinding, subsidiair een beroep op nakoming en meer subsidiair een beroep op vernietiging wegens dwaling. Daarnaast heeft De Bergjes gevorderd dat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten (vermeerderd met rente).
2.4.
De rechtbank heeft in het deelvonnis van 29 maart 2023 voor recht verklaard dat de koopovereenkomsten met betrekking tot de chalets/caravans waarvan de bielzen reeds zijn omgeruild, zijn ontbonden. Verder heeft de rechtbank [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshandse oordeel dat alle door [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] aan De Bergjes geleverde bielzen non-conform zijn. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft bewijs mogen leveren van zijn stelling dat de geleverde bielzen vóór 31 december 2002 met creosoot zijn behandeld, en daarmee onder de uitzondering vallen op grond van de REACH-Verordening. [1] In het eindvonnis van 21 juni 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] aan de hand van de aanvullende verklaring van zijn leverancier (RailPro/TSN) is geslaagd in het leveren van tegenbewijs en zijn de vorderingen van De Bergjes deels toegewezen, namelijk enkel met betrekking tot de reeds omgeruilde bielzen en de daarmee verband houdende buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten.
2.5.
De Bergjes is het niet eens met de vonnissen van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van De Bergjes alsnog volledig toewijst. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank en wil dat de vorderingen van De Bergjes alsnog geheel worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1.
Het hof oordeelt dat uit de door [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] verstrekte informatie (verklaringen RailPro/TSN) volgt dat alle geleverde bielzen niet non-conform zijn. Het hof kan verder nog niet tot een eindbeslissing komen omdat eerst bewijslevering nodig is ten aanzien van de vraag of sprake is van een tekortkoming doordat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] niet vóór november 2019 de informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat de geleverde bielzen niet non-conform zijn. Daarbij is het de vraag of en zo ja op welk moment [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in verzuim is geraakt en wat in dat geval de hoogte van de schade is. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissingen is gekomen en tot welke vervolgstappen die leiden. Het hof gaat daarbij uit van de feiten die de rechtbank in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van 29 maart 2023 heeft vastgesteld en waartegen geen grieven zijn gericht.
De bielzen zijn niet non-conform
3.2.
De Bergjes stelt dat de bielzen niet voldoen aan de wet- en regelgeving (REACH-Verordening), en dat uit de door [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] verstrekte informatie niet blijkt dat de bielzen hier wel aan voldoen. Het hof ziet dit anders en komt tot het oordeel dat uit de verklaringen van Railpro/TSN voldoende blijkt dat de bielzen niet non-conform zijn. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de REACH-Verordening van toepassing is op de geleverde bielzen. Uit deze Verordening volgt dat voor bepaalde stoffen beperkingen gelden en dat deze niet mogen worden vervaardigd of in de handel mogen worden gebracht. Het voorgaande geldt onder andere voor de stof creosoot(olie). Hout dat met deze stof is behandeld mag in beginsel niet in de handel worden gebracht (dit volgt uit artikel 67 in verbinding met bijlage XVII van de REACH-Verordening). Op dit verbod geldt echter een uitzondering, het verbod is niet van toepassing op het in de handel brengen van hout dat vóór 31 december 2002 met creosoot(olie) is behandeld, indien dit hout als tweedehands product voor hergebruik in de handel wordt gebracht (artikel 67 lid 1 jo bijlage XVII, randnummer 31 rechterkolom 2 onder c van de REACH-Verordening).
3.4.
Het hof stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de non-conformiteit bij De Bergjes ligt. De Bergjes is degene die zich beroept op de non-conformiteit van de bielzen en de rechtsgevolgen daarvan. In dat kader heeft De Bergjes gesteld dat de bielzen zijn behandeld met creosoot op grond waarvan een verbod geldt om deze bielzen te verkopen of in de handel te brengen. Hierdoor hebben de bielzen niet de eigenschappen die De Bergjes op grond van de koopovereenkomsten mocht verwachten (non-conformiteit). [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] betwist dat de bielzen non-conform zijn omdat de bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld en daarmee onder de hiervoor genoemde uitzondering vallen. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] naar de verklaringen van haar leverancier RailPro/TSN (e-mailberichten van 8 september 2022 en 14 april 2023). Hierin wordt door RailPro/TSN aangegeven dat er geen dwarsliggers (bielzen) die na 2002 met creosoot zijn behandeld bij [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] terecht zijn gekomen. Verder wordt uitdrukkelijk bevestigd dat de bielzen die aan [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] zijn geleverd in de periode 2015-2019 afkomstig zijn van stukken spoor die vóór 2002 zijn gebouwd met houten dwarsliggers en dus ook ver daarvoor behandeld zijn geweest. Volgens De Bergjes heeft [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] hiermee niet voldaan aan de informatieplicht op grond van de REACH-Verordening. In artikel 32 van de REACH-Verordening is een informatieplicht opgenomen voor de leverancier (in dit geval [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] ) richting de afnemer (in dit geval De Bergjes). Volgens De Bergjes volgt uit deze bepaling dat de informatie die [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] moet overleggen tenminste moet bestaan uit authentieke facturen en vrachtbrieven vanuit de keten (vanaf behandeling tot aan levering aan De Bergjes) met daarop de informatie over de behandeling (datum, stof, batchnummers etc.). Het hof gaat hier niet in mee. Anders dan De Bergjes stelt, volgt uit artikel 32 niet dat de door De Bergjes genoemde informatie door [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] moet worden verstrekt. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat artikel 32 van de REACH-Verordening een open norm stelt, waarbinnen de verklaringen van RailPro/TSN voldoende zijn om te kunnen vaststellen dat de bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld en dus onder de uitzondering vallen van artikel 67 van de REACH-Verordening. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] betwist dat de bielzen van haar afkomstig zijn. De Bergjes heeft in dit kader onderbouwd gesteld dat de bielzen afkomstig zijn van [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] , omdat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] haar enige leverancier was. De betwisting van [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] is, mede gelet op de onderbouwde stellingen van De Bergjes, onvoldoende gemotiveerd zodat het hof daaraan voorbij gaat. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft verder nog betwist dat de bielzen überhaupt zijn behandeld met creosoot. Gelet op het voorgaande en het oordeel dat de bielzen onder de uitzondering vallen, behoeft deze stelling geen nadere bespreking. De conclusie is dat de bielzen niet non-conform zijn.
Sprake van tekortkoming door niet uiterlijk vóór november 2019 informatie te verstrekken?
3.5.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van een tekortkoming doordat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] niet uiterlijk vóór november 2019 de informatie aan De Bergjes heeft verstrekt waaruit blijkt dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving.
3.6.
Vaststaat dat de Duitse autoriteiten begin augustus 2019 zijn langs gekomen op twee campings van De Bergjes in Duitsland en bij die gelegenheid hebben geconstateerd dat er bielzen onder de caravans en chalets liggen, en ervan zijn uitgegaan dat deze verboden stoffen bevatten als bedoeld in de REACH-Verordening, omdat (de lokale agent van) De Bergjes geen certificaat dan wel precieze gegevens beschikbaar had over (de eigenschappen van) de bielzen. Volgens De Bergjes heeft zij tot november 2019 de gelegenheid gekregen om aan te tonen dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving.
3.7.
[geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft in dit kader aangevoerd dat er geen sprake is van schade als gevolg van een eventuele tekortkoming omdat De Bergjes al zelfstandig vanuit zakelijk/commercieel oogpunt de beslissing had genomen om de bielzen om te ruilen, nog voordat informatieverstrekking door [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] aan de orde was. Hiermee betoogt [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] , naar het hof begrijpt, dat het causaal verband (conditio-sine-qua-non verband) tussen de gestelde tekortkoming en de schade ontbreekt. Dit verweer wordt verworpen. Anders dan [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] , leest het hof niet terug in het proces-verbaal van de Duitse autoriteiten van 8 augustus 2019 dat (de lokale agent van) De Bergjes direct heeft toegezegd alle bielzen te zullen omruilen. De zinsnede uit dat proces-verbaal dat de lokale agent uitstel tot november 2019 (“
eine Frist bis zum 11.2019”) vroeg en verkreeg, wijst ook veeleer op uitstel om de noodzaak tot het omruilen van de bielzen nog te kunnen ontkrachten, dan dat alle bielzen tegen die tijd omgeruild zouden zijn (De Bergjes heeft daar ook pas medio november 2019 een begin mee gemaakt). Onbekend is daarom wat er zou zijn gebeurd als De Bergjes eerder (vóór november 2019) over de informatie/verklaringen van RailPro/TSN had beschikt. Dat De Bergjes ook in dat geval zou hebben besloten tot het omruilen van de bielzen waardoor dezelfde schade zou zijn ontstaan is achteraf gezien niet vast te stellen, maar is niet logisch en enkel speculatief.
3.8.
Volgens De Bergjes is correcte nakoming blijvend onmogelijk, waardoor [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] van rechtswege in verzuim is geraakt. De informatie had op grond van artikel 32 REACH-Verordening direct bij eerste levering moeten worden verstrekt en dit is niet gebeurd, aldus De Bergjes. Het hof volgt De Bergjes niet in dit standpunt. Anders dan De Bergjes stelt, is deugdelijke nakoming (in dit geval herstel) niet blijvend onmogelijk. De informatieplicht van artikel 32 is daarbij een open norm. Er is niet concreet aangegeven welke informatie moet worden verstrekt. Dat brengt met zich dat geen sprake is van verzuim vanwege het enkele feit dat de verklaringen van RailPro/TSN niet al direct bij levering zijn verstrekt. De informatieplicht kon ook na levering nog worden nagekomen door alsnog de informatie te verstrekken. Of nakoming van een informatieverplichting is uitgebleven moet dus worden beoordeeld aan de hand van de vraag of, en zo ja op welke wijze, [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in verzuim is geraakt (als bedoeld in artikel 6:81 e.v. BW). Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.9.
Het staat niet ter discussie dat, na de bevindingen van de Duitse autoriteiten, er twee keer telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen De Bergjes en [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in de periode augustus tot november 2019. Op 30 augustus 2019 is [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] per brief aansprakelijk gesteld voor het feit dat de bielzen niet voldoen aan de wet- en regelgeving. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] stelt zich op het standpunt dat zij niet in gebreke is gesteld, zodat er ook geen sprake is van verzuim. Het hof stelt vast dat de brief van 30 augustus 2019 waarmee [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] aansprakelijk is gesteld, geen ingebrekestelling bevat. Op basis daarvan is [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] dus niet in verzuim komen te verkeren.
3.10.
De Bergjes stelt dat verzuim is ingetreden zonder ingebrekestelling, omdat zij uit de mededelingen van [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft mogen afleiden dat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] niet zou nakomen (zoals bedoeld in artikel 6:83 onder c BW). In de processtukken verwijst De Bergjes in dit kader naar de brief van 30 augustus 2019 waarin wordt gesproken over ‘certificaten’ waaruit moet blijken dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving, en het feit dat [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] in reactie daarop heeft aangegeven niet over dergelijke certificaten te beschikken. Voor het eerst tijdens de zitting bij het hof heeft De Bergjes, in aanvulling op hetgeen in de processtukken is aangevoerd, gesteld dat in de telefoongesprekken met [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] uitdrukkelijk is besproken om welke informatie het gaat die nodig is om aan te tonen dat de bielzen voldoen aan de REACH-Verordening, namelijk dat de bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld, en de termijn waarbinnen deze informatie moet worden geleverd (uiterlijk vóór november 2019). [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft hier volgens De Bergjes afwijzend op gereageerd door aan te geven dat zij geen bewijs kan overleggen en daartoe ook niet bereid is. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] heeft het voorgaande ter zitting betwist, en stelt dat tijdens de telefoongesprekken enkel is gevraagd naar de ouderdom van de bielzen; de REACH-Verordening is daarbij niet aan de orde gekomen. [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] was verder niet op de hoogte van de situatie en problemen die zich afspeelden in Duitsland, en ook het feit dat De Bergjes tot november 2019 de tijd had om bewijs te leveren is volgens [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] niet besproken. Het hof kan op basis van deze uiteenlopende verklaringen van partijen niet vaststellen of sprake is van een situatie waarin verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. De Bergjes heeft ten aanzien van haar stellingen dat uit de telefoongesprekken tussen partijen volgt dat verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden tijdens de zitting bewijs aangeboden en zal, nu dat bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend is, tot dat bewijs worden toegelaten.
3.11.
Vooruitlopend op de bewijslevering, overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van de omvang van de eventuele schade. Hetgeen hiervoor door het hof is overwogen leidt tot de conclusie dat de eventuele verplichting van [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] tot het vergoeden van schade is beperkt tot de reeds omgeruilde bielzen, waarbij geldt dat alle schade vanaf het moment dat de informatie (aanvullende verklaring van RailPro/TSN van 14 april 2023) is verstrekt sowieso niet voor vergoeding in aanmerking komt. Vanaf dat moment was het immers duidelijk dat de bielzen niet non-conform zijn. Voordat kan worden beoordeeld of [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] gehouden is schadevergoeding te betalen, mag De Bergjes bewijs leveren van haar stellingen. Gelet op de kosten en de tijd die zijn gemoeid met de voortgang van deze procedure, geeft het hof partijen en hun advocaten in overweging om op basis van dit arrest en de daarin opgenomen oordelen te onderzoeken of er een minnelijke regeling tot stand gebracht kan worden.
De conclusie
3.12.
Het hof zal De Bergjes toelaten tot bewijslevering zoals hierna omschreven. Het hof verzoekt De Bergjes het ertoe te leiden dat de getuigen zoveel mogelijk op een dag kunnen worden gehoord.
3.13.
In afwachting van bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
laat De Bergjes toe te bewijzen dat zij [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] tijdens de telefoongesprekken erop heeft gewezen dat de informatie die in het kader van de REACH-Verordening moest worden verstrekt bestemd was om aan te tonen dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving, namelijk dat de behandeling van de bielzen met creosoot vóór 31 december 2002 is gebeurd, alsmede dat tijdens de telefoongesprekken met [geïntimeerde zaak1/appellant zaak2] is besproken dat De Bergjes uiterlijk tot november 2019 de tijd had om aan te tonen dat de bielzen voldoen aan de wet- en regelgeving;
4.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. J.C.J. Luijten de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;
4.3.
De Bergjes moet op dinsdag 8 april 2025 laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
4.4.
De Bergjes moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
4.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. Luijten, A.A. van Rossum en G.R. den Dekker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 maart 2025.

Voetnoten

1.Het gaat om de uitzondering op het verbod van artikel 67 lid 2 sub c voor met creosoot behandeld (gerecycled) hout dat kort gezegd vóór 31 december 2002 is verkocht of in het verkeer gebracht, vgl. artikel 67 lid 1 juncto bijlage XVII, randnummer 31 rechterkolom 2 sub c REACH-Verordening.