In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een psychiatrische instelling, onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Ede had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 7.217.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende, die de onroerende zaak gebruikt voor crisisopvang van patiënten, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde € 5.484.000 zou moeten zijn. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 10 december 2024 zijn de gemachtigden van belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak terecht als verpleegtehuis had aangemerkt en dat de waarde op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde moest worden vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat er geen delen van de onroerende zaak waren die onder de woondelenvrijstelling van artikel 220e van de Gemeentewet vielen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.