ECLI:NL:GHARL:2025:1415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
21-001555-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om nadere informatie en horen verbalisant in strafzaak van poging doodslag en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en komt tot een andere strafoplegging. De verdachte heeft op 2 juli 2022 in de gemeente [plaats] geprobeerd een persoon, genaamd [benadeelde], met een mes in de hals te steken. Getuigen hebben verklaard dat zij het steekincident hebben gezien, en camerabeelden ondersteunen deze verklaringen. Het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is voor poging tot doodslag en dat de verdachte ook een wapen heeft gedragen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof acht de verklaringen van de getuigen geloofwaardig. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij van € 6.458,04. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001555-23
Uitspraak d.d.: 11 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 maart 2023 met parketnummer 05-164621-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Stoetzer-van Esch, en de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging doodslag veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voor het ook tenlastegelegde verboden wapenbezit heeft de rechtbank verdachte schuldig verklaard maar hem daarvoor geen straf of maatregel opgelegd.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 4.958,04 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ten slotte de teruggave aan verdachte gelast van de inbeslaggenomen kleding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/nek, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/nek, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (val)mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;

Voorwaardelijke verzoeken

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep twee voorwaardelijke verzoeken gedaan.
Ten eerste verzoekt zij, als de letselrapportage door het hof als bewijsmiddel zal worden gebruikt, om van een deskundige te vernemen wat de betrouwbaarheid is van de (pas) op 23 november 2022 opgemaakte rapportage van het forensisch onderzoek. Dat onderzoek heeft op 5 juli 2022 plaatsgevonden op basis van foto’s die zijn gemaakt nadat de wond al was gehecht.
Het hof acht het in het licht van het overig (steun)bewijs, waaronder de foto’s van de verwonding in de hals van aangever voordat de wond was gehecht en de inhoud van de geneeskundige verklaring, niet noodzakelijk om de deskundige om nadere informatie te vragen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst het voorwaardelijke verzoek af.
De raadsvrouw heeft voorts verzocht om, als het hof overweegt om het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] als bewijsmiddel te gebruiken, deze verbalisant eerst als getuige over zijn bevindingen te horen.
Nu het hof het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] niet voor het bewijs zal gebruiken, behoeft dit verzoek geen verdere bespreking.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]

Feit 1:

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft aangevoerd dat de letselrapportage van de forensisch arts [naam] , de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant] en de verklaringen van aangever [benadeelde] en getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] niet tot een bewezenverklaring kunnen leiden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de camerabeelden aangevoerd dat getuige [getuige 2] op het moment van de worsteling achter [verdachte] staat en dus niet gezien kan hebben wat er precies is gebeurd. Getuige [getuige 3] kijkt op het moment dat [verdachte] gestoken zou hebben de andere kant op. Ook hij kan het veronderstelde steekincident dus niet hebben gezien. Getuige [getuige 4] is in discussie met de dame met de donkerblonde krullen en kan dus helemaal niets gezien hebben.
De raadsvrouw heeft verder gesteld dat in tegenstelling tot wat door de rechtbank heeft overwogen, niet kan worden vastgesteld door wie, met welk voorwerp en met welke kracht het letsel is toegebracht. Het ontstane letsel kan dus niet aan [verdachte] worden toegerekend.
Primair is verzocht verdachte vrij te spreken, nu aan de hand van het dossier niet is komen vast te staan dat [verdachte] degene is geweest die het letsel bij [benadeelde] heeft veroorzaakt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde] door de gedragingen van [verdachte] zou komen te overlijden of zwaar letsel zou oplopen.
Meer subsidiair is de raadsvrouw van opvatting dat, indien al vastgesteld zou worden dat het letsel van [benadeelde] opzettelijk door [verdachte] is veroorzaakt, hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist, het in het dossier aan stukken ontbreekt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het door [benadeelde] opgelopen letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Ook om die reden moet [verdachte] van feit 1 vrijgesproken worden.
Oordeel hof
Aangever heeft verklaard dat hij op zaterdag 2 juli 2022 omstreeks 04:30 uur samen met vrienden in de [straatnaam] te [plaats] was. Hij zag dat verdachte in hun richting keek. Hij zag ook dat verdachte een nektasje droeg. Hij zag vervolgens dat verdachte met zijn hand in zijn tas ging. Na een seconde of vijf haalde hij zijn hand er weer uit. Hij zag toen dat verdachte een mes in zijn hand had. Het mes was ongeveer 15 tot 20 centimeter lang. Hij zag en hoorde dat verdachte naar hem wees en naar hem riep. Verdachte kwam op hem aflopen met het mes in zijn rechterhand. Aangever zag dat verdachte met het mes naar hem uithaalde. Hij voelde dat hij in zijn hals geraakt werd. [2]
Aangever is gewond geraakt. De huisartsenpraktijk vermeldt in een medische verklaring dat aangever op 2 juli 2022 in het ziekenhuis op de afdeling chirurgie is opgenomen met een steekverwonding in de nek links. [3] In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel in de hals van aangever. [4] In de letselrapportage staat het volgende:
Bij betrokkene is er sprake van een diepere huidbeschadiging aan de linkerkant van de hals
waarbij behandeling met hechtingen noodzakelijk was. De huidbeschadiging betreft een scherprandige huidklieving. Een scherprandige huidklieving is een onderbreking van de huid, meestal tot in de diepere weefsellagen. Doorgaans zijn de randen van een scherprandige huidklieving glad en scherp. Een scherprandige huidklieving wordt veroorzaakt door (meestal dynamisch)contact met een scherprandig voorwerp zoals bijvoorbeeld (maar niet gelimiteerd tot) een mes. In geval van een voorwerp met een onregelmatig snijvlak (zoals bijvoorbeeld maar niet gelimiteerd tot een zaag, gekarteld mes et cetera) zijn de wondranden vaak niet scherp begrensd en treedt er vaker kneuzing van de wondranden op. [5]
De verklaring van aangever over het mes wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [6] [getuige 2] [7] en [getuige 3] [8] . Zij verklaren dat ze hebben gezien dat verdachte aangever stak met een mes.
In hoger beroep zijn deze getuigen gehoord bij de raadsheer-commissaris. Na het zien van de camerabeelden hebben zij opnieuw verklaard te hebben gezien dat verdachte [verdachte] heeft gestoken met een mes. [9]
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, erop neerkomend dat deze getuigen het steken niet hebben kunnen zien, geen steun vindt in het dossier, waaronder het beeldmateriaal en de camerabeelden die de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof heeft getoond. Deze beelden geven het hof ook geen enkele aanleiding om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen. Het hof merkt hier volledigheidshalve op dat de raadsvrouw die beelden op verzoek van het hof na de zitting aan het hof heeft toegestuurd.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij met een door hemzelf meegebracht mes voor aangever stond. [10]
Door zowel verdachte als diens raadsvrouw is net als in eerste aanleg aangevoerd dat het letsel niet door een messteek is ontstaan maar door een ander voorwerp is veroorzaakt toen de getuige [getuige 1] wilde ingrijpen en daarbij [verdachte] heeft (aan)geraakt.
De vragen van de raadsvrouw hierover tijdens de verhoren bij de raadsheer-commissaris hebben de getuigen heel stellig ontkennend beantwoord
Gelet op deze verklaringen en de overige bewijsmiddelen acht het hof het niet aannemelijk en zelfs ongeloofwaardig dat het zo is gegaan.
Opzet
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft gestoken met het opzet om aangever te doden. Het hof acht voorwaardelijk opzet op de dood van [verdachte] echter wel bewezen.
Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig wanneer verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat verdachte aangever met een mes in zijn hals heeft gestoken. De hals is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Hier bevinden zich immers slagaders en de luchtpijp. Steken in zo’n kwetsbaar lichaamsdeel is naar zijn aard gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. Verdachte heeft bewust de aannemelijke kans aanvaard dat hij aangever dodelijk letsel zou toebrengen.
Gelet hierop acht het hof poging tot doodslag bewezen.

Feit 2:

Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de
bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van bevindingen beschrijving wapen, p. 44-48;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 25 februari 2025.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks2 juli 2022, in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de keel/hals
/nek, althans het lichaamheeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op
of omstreeks2 juli 2022, in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
(val)mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op
zijnde aard en
/ofde omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

de eendaadse samenloop van

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het adolescentenstrafrecht nu niet meer van toepassing is. Zij heeft gevorderd een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, overeenkomstig het advies van de reclassering en de overwegingen op dit punt in het vonnis van de rechtbank, het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarvoor pleiten de relatief jonge leeftijd van [verdachte] ten tijde van de feiten en de omstandigheid dat hij nog steeds thuiswonend is en dat na het schorsen van de voorlopige hechtenis interventies zijn ingezet op het niveau van de jeugdreclassering.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsvrouw onwenselijk omdat daarmee (een deel van de) stabiele factoren verloren gaat. Zij wijst hierbij ook op de brief die verdachte heeft geschreven die in het dossier is gevoegd. Mocht het hof toch tot oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke detentie komen, dan zou [verdachte] terecht kunnen in de KVJJ [locatie] van waaruit hij in ieder geval zijn werk in de bouw kan blijven doen.
Oordeel hof
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten was verdachte op twee maanden na twintig jaar oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten volgens het jeugdstrafrecht, als hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Factoren die een indicatie kunnen vormen voor toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen bijvoorbeeld zijn het haalbaar zijn van een pedagogische aanpak, het actief deelnemen aan een gezin of een afhankelijkheidsrelatie met ouders/verzorgers.
De heer [naam] , jeugdreclasseringswerker, heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat verdachte goed heeft meegewerkt aan alle voorwaarden die hem bij de schorsing van de voorlopige hechtenis waren opgelegd. De trajectbegeleiding met Elektronische Monitoring en Harde Kern Aanpak (ITB HKA) is met succes afgerond. Verdachte is volwassen geworden. Hij heeft geen reclasseringsbegeleiding meer nodig. Hij werkt als ZZP’er. Op dit moment woont hij nog bij zijn ouders maar hij spaart om op zichzelf te kunnen gaan wonen.
Gelet op deze persoonlijke omstandigheden ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen, waarvoor ook contra-indicaties bestaan zoals het feit dat verdachte werk heeft en er geen sprake is van een verstandelijke beperking. Bovendien lijkt van enige noodzaak tot pedagogische beïnvloeding geen sprake meer te zijn. Het hof ziet daarom geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte op een uitgaansavond de confrontatie met aangever heeft gezocht en hem met een mes in de hals heeft gestoken. Aangever heeft hierdoor op een gevaarlijke plek een nare wond opgelopen.
Het had echter veel erger kunnen aflopen. Gelet op de plaats waar aangever is gestoken, is er weinig verbeeldingskracht voor nodig om te bedenken dat aangever ook aan dit geweld had kunnen overlijden. Hij heeft tot op de dag van vandaag nog steeds last van dit steekincident, vooral ook in psychische zin.
Daarnaast zorgt dergelijk handelen ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Veel mensen waren getuige van het steekincident. Wat een gezellige en leuke uitgaansavond moest zijn, sloeg om in een angstige en onveilige situatie.
Gelet op de ernst van het feit is de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte, in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis onder andere een enkelband heeft gehad en een intensieve trajectbegeleiding Harde Kern Aanpak (ITB HKA) heeft doorgemaakt.
Ondanks dat ontkomt het hof er, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en kijkend naar vergelijkbare gevallen, niet aan om onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft het hof er zich rekenschap van gegeven dat verdachte, na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, terug zal moeten naar de gevangenis.
Het hof is na afweging van alle betrokken belangen van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan de helft voorwaardelijk passend en geboden is.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde verboden wapenbezit acht het hof een afdoening die erop neerkomt dat verdachte straffeloos blijft, niet gepast. Juist het feit dat verdachte dat mes die avond bij zich droeg, heeft geleid tot deze heftige gebeurtenis. Het is naar verdachte en andere deelnemers aan het uitgaansleven een verkeerd signaal als dat onbestraft zou blijven, zeker als zo’n mes ook nog eens als steekwapen wordt gebruikt.

Beslag

De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan verdachte toe. Het hof beslist dat de goederen worden teruggegeven aan verdachte aangezien ze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.458,04. De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 4.958,04. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de gehele vordering van
€ 6.458,04 bestaande uit € 1.448,05 materiële en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • schade aan kleding (jack, shirt, broek en schoenen) € 340,00
  • eigen risico zorgverzekering € 385,00
  • verlies aan inkomsten € 733,04
Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat deze schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is tot vergoeding van een bedrag van € 1.448,05 aan materiële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in
vermogensschade en ander nadeel. Dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
In aanmerking genomen dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen en rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag aan immateriële schadevergoeding van
€ 5.000,00 billijk.
Het zal de toegewezen materiële en immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-164621-22
onder 1bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) week.

Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
kleding (shirt) - goednummer 2776439
kleding (broek) - goednummer 2776440
schoeisel (schoen) - goednummer 2776441
kleding (jas) - goednummer 2776443.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.458,04 (zesduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent) bestaande uit € 1.458,04 (duizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.458,04 (zesduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent) bestaande uit
€ 1.458,04 (duizend vierhonderdachtenvijftig euro en vier cent) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade:
  • schade aan kleding (jack, shirt, broek en schoenen) € 340,00: 2 juli 2022
  • eigen risico zorgverzekering € 385,00: 17 maart 2023
  • verlies aan inkomsten € 733,04: 2 juli 2022.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 juli 2022.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 11 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 maart 2025.
Tegenwoordig:
mr. K. Gilhuis, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. C. Aalders, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , hoofdagent van de politie [regio] , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 24 augustus 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaats-vermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 6
3.Een geschrift zijnde een brief huisartsenpraktijk p. 9
4.Een afbeelding zijnde foto’s wond slachtoffer p. 37
5.Letselrapportage gedateerd 23 november 2022, opgemaakt door forensisch arts [naam]
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] p. 23
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] p. 16
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] p. 29
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op 30 augustus 2024, het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] op 30 augustus 2024 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 18 september 2024,
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2025