ECLI:NL:GHARL:2025:1403
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake erfgenamen en geldleningsovereenkomst met betrekking tot nalatenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] en [geïntimeerde] naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2023. De zaak betreft een geldleningsovereenkomst die is aangegaan door de erflater, de vader van [appellante], en [geïntimeerde], zijn partner. De erflater overleed op 30 oktober 2020 in Frankrijk, en in zijn testament benoemde hij [appellante] en haar zus tot zijn enige erfgenamen. De kern van het geschil draait om twee vorderingen van [geïntimeerde] tegen [appellante] en haar zus. De eerste vordering betreft een schuldbekentenis van de erflater, waarin hij erkent € 78.465,- aan [geïntimeerde] schuldig te zijn, met een rente van 1% per jaar. De tweede vordering betreft een vergoeding voor de periode waarin [geïntimeerde] niet in de molen mocht blijven wonen, terwijl haar was beloofd dat zij daar nog twee jaar mocht blijven. De rechtbank heeft de tweede vordering afgewezen, maar de eerste vordering deels toegewezen voor een bedrag van € 51.927,42. Beide partijen zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellante] in haar principaal hoger beroep bevestigd en het incidenteel beroep van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen. Het hof heeft de schuldbekentenis geldig verklaard en de hoogte van de schuld vastgesteld. Daarnaast heeft het hof de vordering van [geïntimeerde] met betrekking tot de vergoeding voor het vroegtijdig moeten verlaten van de molen toegewezen, met een bedrag van € 5.600,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.