ECLI:NL:GHARL:2025:1369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.343.492
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht voormalige echtelijke woning, belangenafweging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake het huurrecht van de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 1978 met elkaar gehuwd in Turkije en hebben in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 april 2024 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalige echtelijke woning. De man is in hoger beroep gekomen met vier grieven, waarbij hij verzoekt om het huurrecht aan hem toe te kennen. De vrouw verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij het belang van de vrouw om in de voormalige echtelijke woning te blijven wonen, zwaarder weegt. De man heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die het hof zouden nopen om tot een andere beslissing te komen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank overgenomen en bekrachtigt de beschikking, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De uitspraak is gedaan op 11 maart 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.492
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560844)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C.P. Christoph,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.W. Aartsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 april 2024, uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juli 2024;
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • een tolk.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1978 met elkaar gehuwd in [plaats1] , Turkije.
3.2
In eerste aanleg heeft de man, onder meer, verzocht:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, en
  • te bepalen dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna te noemen: de voormalige echtelijke woning).
3.3
De vrouw heeft zich in eerste aanleg gerefereerd aan het verzoek tot echtscheiding. Daarnaast heeft de vrouw de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij huurster zal zijn van de voormalige echtelijke woning.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken,
  • bepaald dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de voormalige echtelijke woning.
3.5
Het huwelijk van partijen is [in] 2024 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de beslissing om het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen, en, opnieuw beschikkende, het huurrecht aan de man toe te kennen.
4.2
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal - net als de rechtbank - bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dus 26 augustus 2024, huurster zal zijn van de voormalige echtelijke woning. Het hof zal deze beslissing hierna uitleggen.
5.2
Zowel de man als de vrouw wil graag in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Zij hebben allebei - zeker met het oog op de grote woningnood in (de omgeving van) [woonplaats1] - een groot belang bij toewijzing van het huurrecht. Het hof heeft daarvoor begrip, maar er moet, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, een belangenafweging plaatsvinden en een knoop worden doorgehakt.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vrouw het huurrecht van de voormalige echtelijke woning toekomt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de belangen van partijen op een juiste manier heeft afgewogen en neemt deze belangenafweging over. Door de man zijn in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het hof nopen om tot een andere beslissing te komen. Het hof benadrukt in dit licht dat de man weliswaar heeft aangevoerd dat het hem niet is gelukt om andere huisvesting te vinden, maar dat hij zijn inspanningen om een andere woning te vinden op geen enkele manier heeft onderbouwd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij met de dochter van partijen in woning woont en dat zij alle verschuldigde huurlasten heeft voldaan,. Tot slot hebben beide partijen verschillende medische klachten en beperkingen aangevoerd, maar in geen van deze omstandigheden ziet het hof reden om te komen tot een andere afweging en beslissing dan de rechtbank.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor deze ziet op de toedeling van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 april 2024, voor deze ziet op de toedeling van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, R. Feunekes en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.