ECLI:NL:GHARL:2025:1365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.341.188
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor geleden schade en ambtshalve ontslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bewindvoerder, [verzoeker], voor schade die de rechthebbende heeft geleden. De kantonrechter in de rechtbank Overijssel had eerder geoordeeld dat [verzoeker] tekort was geschoten in zijn taak als bewindvoerder, wat leidde tot een ambtshalve ontslag en een schadevergoeding van € 803,64 aan de rechthebbende. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het verloop van de procedure en de feiten zijn besproken. De rechthebbende had een overeenkomst van budgetbeheer met [verzoeker], die voorafging aan de onderbewindstelling. Het hof oordeelde dat het handelen van [verzoeker] als budgetbeheerder ook relevant was voor zijn functioneren als bewindvoerder. Het hof concludeerde dat [verzoeker] onterecht kosten voor budgetbeheer in rekening had gebracht en dat dit negatieve financiële gevolgen had voor de rechthebbende. Het hof heeft de schade vastgesteld op € 596,98, die [verzoeker] aan de rechthebbende moet vergoeden. De beslissing van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd, en het hof heeft de schadevergoeding bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.188
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10851189 BM VERZ 23-9103)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker] , h.o.d.n. [naam1] , tevens h.o.d.n. [naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 6 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10851189 BM VERZ 23-9103, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2024;
- een bericht namens [verzoeker] van 6 juni 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen was de rechthebbende niet aanwezig.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Op 6 juli 2023 zijn [verzoeker] en de rechthebbende een overeenkomst aangegaan van budgetbeheer. De overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Inwerkingtreding
Deze overeenkomst zal per datum van ondertekenen ingaan, wordt dan aangegaan voor een periode van 12 maanden en zal telkens voor een zelfde periode worden verlengd. Opzegging kan schriftelijk na de eerste periode met inachtneming van 1 kalendermaand.
Artikel 2 Acceptatie
Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in budgetbeheer inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen.
Artikel 3 Kosten
Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige opslagvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 4 Machtiging
Cliënt machtigt de budgetbeheerder om:
• Al hetgeen te verrichten dal voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is;
• Informatie in te winnen bij derden;
• Wijzigingen door te geven aan derden omtrent betalingen en postadres;
• De huidige en toekomstige inkomsten, van welke aard dan ook, in ontvangst te nemen;
• De vaste lasten te wijzigen en/of op te zeggen.”
3.2
Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 23 augustus 2023. Het verzoekschrift en het bijbehorende (aanvullend) plan van aanpak zijn overgelegd.
3.3
Bij beschikking van 29 augustus 2023 heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 29 augustus 2028 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd. In die beschikking heeft de kantonrechter tevens bepaald dat de bewindvoerder voor zijn (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (verder ook te noemen: de Regeling) vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van [de rechthebbende] mag brengen.
3.4
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende heeft gehoord.
3.5
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam3] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam4] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.6
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijn overschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen. Op de zitting van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat de oproepbrief van 23 oktober 2023 wegens waterschade aan zijn pand in het ongerede was geraakt.
3.7
Bij brief van 19 oktober 2023 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht het bewind over het vermogen van de rechthebbende op te heffen, omdat het inkomen dermate hoog is ten opzichte van de vaste lasten dat geen sprake meer is van een problematische schuldsituatie en dat [de rechthebbende] nu verder gaat in budgetbeheer.
3.8
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
- [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
- Vechtstede met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
- [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.9
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen.
3.1
Eveneens op 15 december 2023 heeft de kantonrechter [verzoeker] en de rechthebbende gehoord over het opheffingsverzoek van 19 oktober 2023. De kantonrechter heeft in dat kader vragen aan [verzoeker] over de bewindvoering gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
De kantonrechter:
We zijn hier vandaag omdat dhr. [de rechthebbende] een opheffingsverzoek heeft ingediend. Allereerst
zijn er wat ontwikkelingen geweest waar ik u over moet informeren. Ik neem aan dat u de
beschikking van 13 december 2023 nog niet ontvangen heeft. We hebben eerder een melding
gehad van de rechtbank Noord-Nederland, waarin staat dat u geschorst bent in al uw zaken.
De redenen hiervoor zijn aanwijzingen voor verduistering dan wel andere financiële
onregelmatigheden. U was op 17 november 2023 opgeroepen ter zitting, echter bent u zonder afmelding niet verschenen. Daarom bent u opnieuw voor vandaag (15 december 2023) opgeroepen. In de oproepbrief stond vermeld dat wij graag voorafgaand aan de zitting in alle dossiers ( [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] , [nummer4] , [nummer5] , [nummer6] , [nummer7] , [nummer8] en [nummer9] ) de bankafschriften ontvangen van de gehele bewindsperiode. Gelet op de inhoud van de bankafschriften is op 13 december 2023 alsnog besloten u te schorsen in alle zaken. Op 13 december 2023 heeft het bewindsbureau onderzoek gedaan en verschillende rechthebbenden gebeld met de vraag of er sprake was van budgetbeheer voorafgaand het bewind. Dhr. [de rechthebbende] weet u dat er sprake was van budgetbeheer?
Verder blijkt uit uw dossier dat het onduidelijk is hoe het met de zorgverzekering is
geregeld.
En tot slot de vraag hoe nu verder. Het bewindsbureau heeft wat vragen over de in rekening
gebrachte bewindvoerderskosten door uw bewindvoerder. Ik zou het bewind kunnen
opheffen, maar hoe zit het dan met de eventuele schade. Mogelijk dat we dat ambtshalve
kunnen vaststellen. De vraag is of u zich daarin kan vinden.
De heer [verzoeker] (bewindvoerder):
De reden waarom ik niet ter zitting ben verschenen, lag aan het feit dat onze boven buurman
waterschade heeft laten ontstaan. De brief is wel ontvangen, maar hebben we door de
waterschade pas later teruggevonden. Wanneer wij een aanvraag bewind krijgen, dan vragen we de rechthebbende bij het invullen van het verzoek onderbewindstelling ook een
budgetbeheerovereenkomst te tekenen. Dit houdt dan in dat we gelijk starten met
budgetbeheer in afwachting van de uitspraak onderbewindstelling. We rekenen dan twee
keer intakekosten, aangezien we ook twee uur gekort worden op de intakekosten omdat er
sprake is van budgetbeheer voorafgaand aan het bewind. Dat de rechthebbenden zeggen dat
ze niet op de hoogte zijn, is niet juist. Ik overleg u de overeenkomsten met de
rechthebbenden. Daarin staat duidelijk in dat er verwezen wordt naar de regeling beloning
curatoren, bewindvoerders en mentoren. Elke rechtbank werkt anders en zo hoeven de
rechthebbenden niet te wachten op de uitspraak, voordat ze worden geholpen. Het kan dus
voorkomen dat de rechthebbende kort na het ingaan van budgetbeheer uiteindelijk onder
bewind komt. Dat rechthebbenden dan twee keer in een korte tijd worden geconfronteerd
met kosten, is gewoon zoals we werken. Bij de ene rechtbank kan het inderdaad weken
duren, maar soms duurt het maanden.
Verder bleek dat meneer een scooter op zijn naam had staan. Meneer moest een brief
schrijven en vervolgens is de scooter met terugwerkende kracht van zijn naam gehaald en
zijn de boetes teruggedraaid. Meneer heeft nu alleen nog een schuld bij Menzis waar een
betalingsregeling van € 300 per maand op wordt afgelost. De rest van de schulden zijn
allemaal afbetaald. Er was geen sprake van een wanbetalersregeling omdat meneer geen
adres had. Nu meneer een betalingsregeling heeft en ingeschreven staat is van een
wanbetalersregeling ook geen sprake.
Tot slot is mij onbekend hoe het zit met de bewindvoerderskosten. Deze zijn mijn inziens
juist in rekening gebracht. Ik wil graag een overzicht maken waaruit de kosten blijken. Deze
stuur ik binnen een week naar u op. Wat mij betreft kan het bewind worden opgeheven.
Verder heb ik geen moeite met de voorgestelde procedure met betrekking tot de opheffing en
eventuele schade vaststelling.
De heer [de rechthebbende] (rechthebbende):
Kort na de eerste afspraak zag ik door de bomen het bos niet meer. Nu zijn alle schulden
opgelost door middel van betalingsregelingen. Ik kwam bij dhr. [verzoeker] in juli. Ik stond
met mijn mond vol tanden. Ik wist dat er kosten aan verbonden waren. Ook was ik op de
hoogte hoe hoog die kosten waren. De overeenkomst die u heeft ontvangen, heb ik gezien en
ook ondertekend. Ook ik heb geen problemen met de voorgestelde procedure.
Met betrekking tot de zorgverzekering weet ik niet hoe dat geregeld is.”
3.11
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 december 2023 is het bewind opgeheven.
3.12
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.
3.13
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo heeft bij afzonderlijke beschikkingen van op 22 januari 2024 ambtshalve [verzoeker] wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers. De door [verzoeker] overgelegde beschikking van 22 januari 2024 heeft betrekking op het dossier met nummer [nummer8] . Uit de beschikking blijkt dat de kantonrechter bij zijn beslissing ook betrekt de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer5] , [nummer2] (ook het bewind in dat dossier is opgeheven per 19 december 2023), [nummer1] , [nummer9] , [nummer3] en [nummer4] . De kantonrechter constateert, kort gezegd:
- dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
- dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
- dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel in rekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers.
3.14
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer9] , [nummer2] , [nummer6] , [nummer3] , [nummer4] en [nummer8] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld. In die zaken geeft het hof eveneens heden zijn beslissing.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve vastgesteld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in zijn taak als bewindvoerder en [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 803,64 aan de rechthebbende.
4.2
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kantonrechter kan de schade vaststellen die de rechthebbende heeft geleden door het tekortschietend bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder veroordelen die schade aan de rechthebbende te vergoeden (artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW). Op de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht is titel 1 afdeling 10 Boek 6 BW van toepassing.
5.2
In deze procedure gaat het om de vraag of [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, en zo ja hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het tekortschietend bewind van [verzoeker] heeft geleden (artikel 6:95 BW). Als [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten, vergelijkt het hof voor de vaststelling van de omvang van de schade de huidige situatie met de situatie in het geval [verzoeker] de belangen van de rechthebbende wel naar behoren zou hebben behartigd en niet zou zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
5.3
Met zijn grieven 2 en 3 richt [verzoeker] zich - kort gezegd - tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] in zijn taak als bewindvoerder is tekortgeschoten doordat hij de rechthebbende ten onrechte budgetbeheerkosten in rekening heeft gebracht.
5.4
Het hof stelt vast dat de kantonrechter de door hem geconstateerde tekortkoming van [verzoeker] baseert op zowel het (naar het oordeel van de kantonrechter: te hoge) bedrag aan budgetbeheerkosten dat [verzoeker] in rekening heeft gebracht, als op het ambtshalve ontslag per 12 februari 2024 dat hij [verzoeker] bij beschikking van 22 januari 2024 in andere zaken heeft verleend wegens gewichtige redenen heeft verleend. De kantonrechter overweegt immers:
“De kantonrechter komt tot de conclusie dat [verzoeker] , gelet op bovenstaande en het ambtshalve ontslag, tekortgeschoten is als bewindvoerder en daardoor geen kosten voor budgetbeheer in rekening mocht brengen.”
Tegen de overweging van de kantonrechter dat ook het ambtshalve ontslag bij de vraag of [verzoeker] is tekortgeschoten dient te worden betrokken, heeft [verzoeker] niet gegriefd, zodat het hof hierna daarvan zal uitgaan.
Kosten budgetbeheer
5.5
[verzoeker] betoogt in Grief 1 het volgende:
“ [verzoeker] is in dat kader allereerst van mening dat de kantonrechter haar bevoegdheden heeft overschreden door thans een oordeel te geven over de wijze waarop het budgetbeheer, en de daarbij behorende kosten in rekening zijn gebracht, nu de bevoegdheden van de kantonrechter beperkt dienen te blijven tot de werkzaamheden die binnen het beschermingsbewind zijn uitgevoerd. De werkzaamheden die binnen het budgetbeheer zijn uitgevoerd, zijn gebaseerd op een overeenkomst tot budgetbeheer en derhalve gebaseerd op een rechtens afdwingbare civiele overeenkomst. De bevoegdheden die in art. 1:431 e.v. aan de kantonrechter zijn toegescheiden zien slechts op de werkzaamheden die binnen het
beschermingsbewind zijn uitgevoerd. Aldus stond het de kantonrechter niet vrij een oordeel te geven over de werkzaamheden die binnen het budgetbeheer zijn uitgevoerd.
6. Nu [de rechthebbende] van tevoren duidelijk door [verzoeker] is geïnformeerd en daarbij ook de onderliggende overeenkomst van budgetbeheer voor akkoord heeft ondertekend, betwist [verzoeker] ten zeerste alsof er überhaupt een grondslag is voor de stelling van de kantonrechter dat er teveel in rekening zou zijn gebracht. Het is een veelvoorkomend gebruik dat navolging vindt bij vrijwel iedere beschermingsbewindvoerder, om voorafgaand aan het instellen van het beschermingsbewind op basis van een civiele overeenkomst tot het uitoefenen van budgetbeheer alvast werkzaamheden te verrichten. Het is daarbij ook usance omdat de onderliggende werkzaamheden nagenoeg gelijk zijn aan die van het beschermingsbewind, dezelfde beloning te vragen als neergelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. [verzoeker] betwist dan ook uitdrukkelijk alsof hij teveel in rekening heeft gebracht, nu er een civiele overeenkomst onderliggend tot stand is gekomen met [de rechthebbende] . Juist om kwetsbare mensen als [de rechthebbende] te beschermen, heeft [verzoeker] terstond na de ondertekening van de budgetbeheerovereenkomst de werkzaamheden reeds opgepakt. Het is [verzoeker] bekend dat de werkzaamheden die onder het budgetbeheer worden uitgevoerd, niet vatbaar zijn voor bijzondere bijstand vanwege het ontbreken van een noodzaak. [verzoeker] kan zich overigens hiermee niet verenigen, maar hij dient zich neer te leggen bij hetgeen volgens bestendige
jurisprudentie van onder meer de Centrale Raad is geoordeeld.”
5.6
Wat betreft het standpunt van [verzoeker] dat - kort gezegd - de kantonrechter de bedragen die [verzoeker] de rechthebbende in rekening heeft gebracht voor budgetbeheer niet in zijn oordeel mocht betrekken omdat het budgetbeheer plaats had voorafgaand aan het bewind en daarmee buiten het bereik van het toezicht door de kantonrechter viel, oordeelt het hof als volgt. [verzoeker] doelt daarmee op de overwegingen van de kantonrechter dat [verzoeker] niet twee keer intakekosten in rekening mocht brengen, dat [verzoeker] voor zijn budgetbeheer een hoog tarief hanteerde (gelijk aan de kosten voor bewind terwijl budgetbeheer minder verstrekkend is), dat [verzoeker] daardoor in strijd met artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen CBM) ander voordeel heeft genoten uit zijn positie als bewindvoerder en dat het ‘meerdere’ rechthebbenden niet duidelijk was of budgetbeheer plaats vond en welke kosten daarmee waren gemoeid.
5.7
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter het handelen van [verzoeker] (direct) voorafgaand aan zijn benoeming tot bewindvoerder bij de beoordeling van het functioneren van [verzoeker] als bewindvoerder mocht betrekken. Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn (verwachte) benoeming tot bewindvoerder van de rechthebbende. De overeenkomst van budgetbeheer heeft betrekking op dezelfde partijen ( [verzoeker] en de rechthebbende) en beoogt een oplossing te bieden voor de financiële zorgen van de rechthebbende. Bovendien staat vast dat de budgetbeheerovereenkomst slechts werd aangegaan met het oog op bewindvoering door [verzoeker] : [verzoeker] heeft bij de kantonrechter en in hoger beroep zelf verklaard dat het budgetbeheer uitsluitend diende ter overbrugging van de periode tussen de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling en zijn benoeming.
5.7
Niets staat eraan in de weg staat dat een professionele bewindvoerder voorafgaand aan het bewind voor een rechthebbende budgetbeheer voert. De kantonrechter heeft [verzoeker] dan ook niet op het enkele feit dat [verzoeker] budgetbeheer heeft gevoerd afgerekend, maar heeft daarbij betrokken of dat budgetbeheer negatieve financiële gevolgen voor de rechthebbende had, en ook of [verzoeker] ongeoorloofd voordeel uit zijn positie als bewindvoerder heeft genoten. De hof is met de kantonrechter van oordeel dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
5.9
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een bewindvoerder op grond van artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM) recht heeft op een beloning voor zijn aanvangswerkzaamheden. Die beloning was in 2023 ( [verzoeker] werd in dat jaar benoemd als bewindvoerder voor de rechthebbende) € 586,- (incl. BTW € 709,06), of € 439,- (incl. BTW € 531,19) indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd. De toelichting bij art. 3 lid 5 onder a Besluit beloning CBM (Staatscourant 2014, 32149) licht dat onderscheid in beloning voor de aanvangswerkzaamheden toe (tarieven 2015):
“De beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind geen budgetbeheer heeft gevoerd, bestaande uit de intake (7 uren) en het opstellen van een plan van aanpak (1 uur), bedraagt (8 uren * € 65 =) € 520.
(…) In de onderhavige regeling wordt de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden berekend over 8 uren, omdat op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren7 (hierna: ‘het Besluit kwaliteitseisen’) een plan van aanpak met de onder curatele gestelde wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend.
Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
In sommige gevallen gaat budgetbeheer vooraf aan beschermingsbewind. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden, het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, gebaseerd op 6 uren. De beloning voor aanvangswerkzaamheden bedraagt in dit geval (6 uren * € 65 =) € 390.”
[verzoeker] heeft volgens het door hem overgelegde overzicht (prod 2 Beroepschrift) zowel voor zijn aanvangswerkzaamheden als budgetbeheerder als voor die als bewindvoerder bij de rechthebbende het de beloning voor ‘aanvangswerkzaamheden met voorafgaand budgetbeheer’ in rekening gebracht: eenmaal € 531,19 (o.v.v. aanvangskosten juli-23) en eenmaal € 531,19 (o.v.v. intake aug-23), derhalve in totaal € 1.062,38. Indien [verzoeker] geen budgetbeheer had gevoerd, had hij voor de aanvangswerkzaamheden in rekening mogen brengen € 709,06 (€ 586,- excl. BTW). Dat betekent dat de rechthebbende door het budgetbeheer van [verzoeker] € 353,32 (1.062,38 -/- 709,06) duurder uit was dan zonder het budgetbeheer het geval was geweest.
5.1
Daar komt bij dat niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden [verzoeker] voor de rechthebbende heeft verricht als budgetbeheerder: een overzicht van dergelijke werkzaamheden heeft [verzoeker] niet overgelegd. Wat hij voor deze rechthebbende heeft gedaan heeft hij ook op de zitting in hoger beroep niet verteld. Uit het overgelegde overzicht van [verzoeker] blijkt dat hij in ieder geval in aanvulling op voormelde aanvangskosten over anderhalve maand (juli 2023 en half augustus 2023) € 243,66 (162,44 + 81,22) aan budgetbeheerkosten in rekening bracht bij de rechthebbende. Alle bedragen zijn door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder bij de rechthebbende in rekening gebracht.
5.11
Het gegeven dat de rechthebbende met [verzoeker] een budgetbeheerovereenkomst is aangegaan en zich daarmee zou hebben ‘geconformeerd’ aan de betalingen, kan [verzoeker] niet baten. Die overeenkomst verwijst slechts in algemene bewoordingen naar de beloningssystematiek voor bewindvoerders: bedragen worden niet genoemd. Niet gebleken is dat [verzoeker] de rechthebbende anderszins schriftelijk heeft voorgelicht over de financiële gevolgen die de budgetbeheerovereenkomst voor de rechthebbende zou hebben.
Zelfs de verklaring van de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter (proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 15 december 2023) dat hij op de hoogte was van (de omvang van) de kosten voor budgetbeheer kan [verzoeker] niet baten. De rechthebbende verkeerde bij het aangaan van de budgetbeheerovereenkomst immers in een kwetsbare financiële positie, waar hij niet zonder bewind verwachtte uit te geraken. Hij verkeerde in een van zijn (toekomstige) bewindvoerder afhankelijke positie. [verzoeker] had dan ook zorgvuldigheid behoren te betrachten bij het aangaan van de budgetbeheerovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan.
5.12
Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat het handelen van [verzoeker] vóór hij tot bewindvoerder werd benoemd, in ieder geval negatieve gevolgen voor de rechthebbende heeft gehad ten bedrage van € 596,98 (353,32 extra aanvangskosten + 243,66 budgetbeheerkosten voor niet aangetoonde werkzaamheden). Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn verwachte benoeming tot bewindvoerder en de vergoedingen voor het (vermeende) budgetbeheer werden door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder aan zichzelf uitgekeerd. [verzoeker] heeft dan ook voor een bedrag van ten minste € 596,98 ander voordeel dan zijn bewindvoerdersbeloning genoten uit zijn (toekomstige) positie als bewindvoerder voor rechthebbende. Dat is inderdaad, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld, in strijd met het bepaalde in artikel 9 (lid 3) Besluit kwaliteitseisen CBM. Grief 1 faalt.
Toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder
5.13
In Grief 2 voert [verzoeker] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder omdat - kort gezegd - de kantonrechter zich daarbij baseert op het door [verzoeker] gevoerde budgetbeheer en dat beheer buiten het bereik van de op het bewind toezichthoudende kantonrechter valt.
[verzoeker] herhaalt daarmee (ten dele) zijn Grief 1: het hof verwijst naar hetgeen hiervoor ten aanzien van Grief 1 werd overwogen.
5.14
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] jegens de rechthebbende in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. De negatieve financiële gevolgen van het (vermeende) budgetbeheer voor de rechthebbende en de overtreding van artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen CBM leiden, zeker in samenhang beschouwd, tot die conclusie.
5.15
Hoewel [verzoeker] daartegen niet heeft gegriefd merkt het hof nog op dat de kantonrechter terecht ook de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel in zijn beoordeling heeft betrokken. Het functioneren van een professionele bewindvoerder moet niet alleen per dossier worden beoordeeld: een kantonrechter mag – beter gezegd: moet – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft opgetreden. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn optreden in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.
Schade
5.16
Nu het hof van oordeel is dat [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder moet worden beoordeeld of en zo ja, hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het bewind van [verzoeker] heeft geleden.
5.17
Het hof is van oordeel dat de door de rechthebbende geleden schade gelijk is aan het bedrag dat [verzoeker] in strijd met artikel 9 van de Regeling als voordeel heeft genoten en stelt die schade derhalve vast op een bedrag van € 596,98. [verzoeker] dient die schade aan de rechthebbende te vergoeden en tot betaling van dat bedrag zal [verzoeker] dan ook worden veroordeeld.
Proceskosten
5.18
[verzoeker] verzoekt het hof de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten. Het hof ziet hier gelet op het voorgaande echter geen aanleiding toe, zodat het hof dat verzoek zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 februari 2024, ten aanzien van de daarin onder 3.2 opgenomen beslissing, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 596,98 aan de rechthebbende;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.U.M. van der Werff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.