ECLI:NL:GHARL:2025:1364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.341.186
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schade door tekortkomingen in bewindvoering en budgetbeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bewindvoerder, [verzoeker], voor schade die de rechthebbende heeft geleden door tekortkomingen in de bewindvoering en het voorafgaande budgetbeheer. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [verzoeker] tekortgeschoten was in zijn taak als bewindvoerder en hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.908,56 aan de rechthebbende. [verzoeker] ging in hoger beroep en verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten. Het hof heeft de procedure en de feiten in eerste aanleg besproken, waaronder de overeenkomst van budgetbeheer die op 14 februari 2022 was aangegaan. Het hof oordeelde dat [verzoeker] inderdaad tekortgeschoten was in zijn zorgplicht als bewindvoerder, met name door het in rekening brengen van te hoge kosten voor bewindvoering en budgetbeheer. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende door deze tekortkomingen een schade heeft geleden van in totaal € 1.672,68, waar [verzoeker] voor aansprakelijk is. De beschikking van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd, en [verzoeker] is veroordeeld tot betaling van € 1.075,27 aan de rechthebbende. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak om transparant te zijn over kosten en werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.186
(zaaknummer rechtbank Overijssel 10853367 BM VERZ 23-9118)
beschikking van 11 maart 2025
inzake
[verzoeker] , h.o.d.n. [naam1] , tevens h.o.d.n. [naam2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer,
en
Gerardus Johannes Majella [naam6],
wonende te [woo] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 6 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10853367 BM VERZ 23-9118, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2024;
- een bericht namens [verzoeker] van 6 juni 2024 met producties;
- een brief van dingekomen op 18 juli 2024 waarin hij aangeeft dat hij persisteert in zijn vordering en dat hij op de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer zal voeren.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de rechthebbende.
De partner van de rechthebbende is bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
2.3
De in deze beschikking opgenomen citaten zijn letterlijk uit de desbetreffende stukken overgenomen, dat wil zeggen inclusief taalfouten en/of verschrijvingen.

3.De feiten

3.1
Op 14 februari 2022 zijn [verzoeker] en de rechthebbende een overeenkomst aangegaan van budgetbeheer. De overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen:
“Artikel 1 Inwerkingtreding
Deze overeenkomst zal per datum van ondertekenen ingaan, wordt dan aangegaan voor een periode van 12 maanden en zal telkens voor een zelfde periode worden verlengd. Opzegging kan schriftelijk na de eerste periode met inachtneming van 1 kalendermaand.
Artikel 2 Acceptatie
Budgetbeheerder neemt per bovengenoemde datum cliënt in budgetbeheer inhoudende dat de budgetbeheerder alle inkomsten die zijn opgenomen in de begroting zal ontvangen op een op cliënt naam gestelde rekening. Van deze inkomsten zal de budgetbeheerder de vaste lasten betalen die in de begroting zijn opgenomen.
Artikel 3 Kosten
Deze kosten bestaan uit maandelijkse beheerkosten, een eenmalige opslagvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) welke gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Artikel 4 Machtiging
Cliënt machtigt de budgetbeheerder om:
• Al hetgeen te verrichten dal voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is;
• Informatie in te winnen bij derden;
• Wijzigingen door te geven aan derden omtrent betalingen en postadres;
• De huidige en toekomstige inkomsten, van welke aard dan ook, in ontvangst te nemen;
• De vaste lasten te wijzigen en/of op te zeggen.”
3.2
Het verzoekschrift van de rechthebbende tot onderbewindstelling is door de kantonrechter ontvangen op 17 februari 2022. Het verzoekschrift en het bijbehorende plan van aanpak zijn overgelegd.
3.3
Bij beschikking van 21 maart 2022 heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden tot en met 21 maart 2027 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende en [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd. In die beschikking heeft de kantonrechter tevens bepaald dat de bewindvoerder voor zijn (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het bewind gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (verder ook te noemen: de Regeling) vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van De rechthebbende mag brengen.
3.4
De onderbewindstelling is uitgesproken zonder dat de kantonrechter de rechthebbende heeft gehoord.
3.5
Bij brief van 26 augustus 2023 aan de rechtbank Noord-Nederland hebben twee voormalige medewerkers van [verzoeker] die rechtbank op de hoogte gesteld over door hen waargenomen onregelmatigheden in de financiële en administratieve bedrijfsvoering van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op die brief gereageerd bij brief van 30 september 2023.
Op 6 oktober 2023 is [verzoeker] door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland gehoord en door de kantonrechter aansluitend op dat verhoor per die dag geschorst in al zijn dossiers voor de duur van het onderzoek in de zaken die onder toezicht van rechtbank Noord-Nederland vallen. Daarbij zijn [naam3] BV tot tijdelijke bewindvoerder of curator en [naam4] BV tot tijdelijke mentor benoemd.
3.6
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel heeft [verzoeker] bij brief van 23 oktober 2023 opgeroepen voor een zitting op 17 november 2023 om [verzoeker] te horen over diverse termijn overschrijdingen in verschillende door [verzoeker] behandelde dossiers. [verzoeker] is zonder bericht van verhindering niet op die zitting verschenen. Bij brief van 22 november 2023 is [verzoeker] opnieuw opgeroepen voor een zitting van 15 december 2023. In dezelfde brief is [verzoeker] ook verzocht om in al zijn dossiers, alle bankafschriften uit de periode dat hij het beheer voerde tot en met 1 november 2023, vóór 5 december 2023 in te dienen, om zodoende een beter beeld te krijgen van de feitelijke bij- en afschrijvingen. Op de zitting van 15 december 2023 heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat de oproepbrief van 23 oktober 2023 wegens waterschade aan zijn pand in het ongerede was geraakt.
3.7
Bij brief van 30 oktober 2023 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht het bewind over het vermogen van de rechthebbende op te heffen, omdat alle schulden van de rechthebbende zijn afgelost.
3.8
Bij beschikking van 13 december 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, naar aanleiding van de schorsing van en het onderzoek naar [verzoeker] door de rechtbank Noord-Nederland en voor zover hier van belang:
- [verzoeker] met ingang van de dag na die beschikking (14 december 2023) geschorst als bewindvoerder van (ook) de rechthebbende;
- [naam5] met ingang van 14 december 2023 benoemd tot tijdelijk bewindvoerder;
- [verzoeker] gelast het papieren en digitale dossier van de rechthebbende, alle elektronische en/of digitale gegevensdragers waarop zich gegevens van de rechthebbende bevinden en alle inlogcodes en wachtwoorden die toegang bieden tot de gegevens van de rechthebbende over te dragen aan de tijdelijke bewindvoerder.
3.9
Vervolgens heeft de kantonrechter [verzoeker] op 15 december 2024 gehoord naar aanleiding van de schorsing en in verband met vragen die in een aantal (bewinds)dossiers van [verzoeker] bij de rechtbank Overijssel waren gerezen.
3.1
Eveneens op 15 december 2023 heeft de kantonrechter [verzoeker] en de rechthebbende gehoord over het opheffingsverzoek van 30 oktober 2023. De kantonrechter heeft in dat kader vragen aan [verzoeker] over de bewindvoering gesteld. Het proces-verbaal van dat verhoor vermeldt dat als volgt:
De kantonrechter:
We zijn hier vandaag omdat [naam rechthebbende, hof] een opheffingsverzoek heeft ingediend. Allereerst zijn er wat ontwikkelingen geweest waar ik u over moet informeren. (…)
Op 17 november 2023 was dhr. [verzoeker] opgeroepen om ter zitting te verschijnen, echter is hij zonder afmelding niet verschenen. Daarom is hij opnieuw voor vandaag (15 december 2023) opgeroepen. In de oproepbrief stond vermeld dat wij graag voorafgaand aan de zitting in alle dossiers de bankafschriften ontvangen van de gehele bewindsperiode. Gelet op de inhoud van de bankafschriften is op 13 december 2023 alsnog besloten dhr. [verzoeker] te schorsen in alle zaken. Per 13 december 2023 heeft u dan ook tijdelijk een andere bewindvoerder.
De bewindvoerder:
(…)
De rechthebbende:
Ik kom nu in een situatie terecht waar ik helemaal niet om heb gevraagd. Zo krijg ik het
deksel op mijn neus.
De kantonrechter:
U moet het zo zien, dat wij enorm geschrokken zijn van de bevindingen. Ik heb gezegd dit
kan zo niet langer, vandaar dat we niet konden wachten tot vandaag. Dat is de reden dat
[naam5] nu is benoemd. Het is een tijdelijke maatregel, ter voorkoming van meer
afschrijvingen. Ik wil graag nu bespreken hoe we nu verder gaan. Dat is de reden van de
spoed. Allereerst [naam rechthebbende, hof] een vraag. In maart 2022 is het bewind uitgesproken. Had u daarvoor ook budgetbeheer?
De rechthebbende:
Nee, ik heb zelf het bewind aangevraagd. Ik heb mij ook gemeld bij de gemeente, maar ik
kwam daar niet verder. Dit kreeg ik doorgestuurd.
De bewindvoerder:
Dat is niet correct. Op 14 februari 2022 gestart met budgetbeheer. Gelijktijdig hebben wij het bewind aangevraagd. In maart is het bewind gestart. Ik heb hier de overeenkomst.
De kantonrechter:
Kunt u zich herinneren dat u een budgetbeheerovereenkomst hebt ondertekend?
De rechthebbende:
Ja, dat klopt.
De kantonrechter:
Kunt u die overeenkomst overleggen? Is dat een kopie? Wat is het idee achter deze
overeenkomst?
De bewindvoerder:
Ja, het origineel zit in ons systeem. Bij de ene rechtbank komt de uitspraak binnen één
maand en de andere rechtbank duurt het langer. Zo kunnen wij alvast starten met
budgetbeheer.
De kantonrechter:
Ik lees hier in de overeenkomst bij artikel 3: “Deze kosten bestaan uit maandelijkse
beheerkosten, een eenmalige opstartvergoeding en extra werkzaamheden (optioneel) weke
gelijk is aan de kosten van bewindvoering conform de regeling curatoren, bewindvoerders
en mentoren''. Is het voor [naam rechthebbende, hof] dan wel duidelijk dat het gaat om kosten voor budgetbeheer in plaats van bewindvoering? En welke kosten hij dan dient te betalen?
De bewindvoerder:
Wat mij betreft wel.
De rechthebbende:
Nee ik niet. Ik was me daar niet van bewust.
De griffier (…):
Op welke datum is het verzoek tot onderbewindstelling ingediend?
De bewindvoerder:
De dag na de ondertekening van de budgetbeheerovereenkomst is het verzoekschrift
ingediend bij de rechtbank.
De kantonrechter:
Waarom worden er dan intakekosten voor budgetbeheer in rekening gebracht? Rekent u dan
twee keer intakekosten?
De bewindvoerder :
Ja, daar maken wij geen onderscheid in. Zo werken wij nu eenmaal. We krijgen door het
voeren van budgetbeheer ook een lagere intakevergoeding voor het bewind. De ene
rechtbank is wat sneller dan de andere.
De kantonrechter:
Wist u dit [naam rechthebbende, hof]?
De rechthebbende:
Nee.
De kantonrechter:
Dan hebben we de bankafschriften ontvangen. We hebben bankafschriften over de gehele
bewindsperiode gevraagd, maar de maanden mei en juli van het jaar 2022 hebben we niet.
Als we naar het geheel kijken en alles op een rij zetten dan zou er € 928,50 te veel zijn
betaald aan bewindvoerderskosten over het jaar 2022. Dan zitten de maanden mei en juli
daar dus nog niet bij. Het gaat dan dus bijna om een bedrag van € 1.000 dat u meer in
rekening heeft gebracht dan wettelijk is toegestaan. Daarbovenop komt dan nog de € 350 die
u voor budgetbeheer heeft gerekend. Voor het jaar 2023 komen we uit op een bedrag van
ongeveer € 360 tot 1 november 2023.
[partner rechthebbende, hof]:
Mag ik vragen hoe jullie hier zo achter zijn gekomen?
De kantonrechter:
Zeker. Mijn collega’s van het bewindsbureau hebben alle bankafschriften bekeken. Elke
transactie die naar dhr. [verzoeker] is overgemaakt wordt bekeken. Ze kijken dan of het totaal
wat is overgeschreven niet boven het wettelijke toegestane bedrag komt. Verder hebben we
ook een storting gezien met uw naam. Waar had deze storting betrekking op?
[partner rechthebbende, hof]:
Ik heb geld geleend zodat [naam rechthebbende, hof] zijn restschuld kon betalen.
De rechthebbende:
Ik wil er gewoon zo snel mogelijk vanaf. Desnoods met wat minder leefgeld. Dan kunnen we
samen kijken of we een hypotheek kunnen krijgen.
De bewindvoerder:
De schulden zijn afgelost door middel van teruggave belastingen en de lening. Ook zat op
een deel van zijn inkomen nog beslag.
De kantonrechter:
Ik zie ook nog iets van een [de bank1] schuld op de schuldenlijst staan. Ook Domijn en Vattenfall
staan er nog op.
De bewindvoerder:
De [de bank1] moet [de bank2] zijn. De overige schulden zijn allemaal opgelost.
De kantonrechter:
Hoe moet ik nu weten dat alles ook daadwerkelijk is afgelost?
De rechthebbende:
Dat vraag ik mij nu ook wel af.
De bewindvoerder:
Ik kan een aflosschema sturen. Ik ben mijn laptop aan het opstarten voor de vragen over de
bewindvoerderskosten.
De kantonrechter:
U heeft in de rekening en verantwoording over 2022 gesteld dat er drie termijnen te veel
bewindvoerderskosten zijn betaald. Deze zouden zijn teruggestort op 25-9-2023. Dit is niet
gebeurd. Verder is de vraag hoe het zit met de zorgverzekering.
De bewindvoerder:
Ik ga de bedragen voor de bewindvoerderskosten even nakijken voor u. Kan wel zijn dat er
een deel betaald is, maar dat is dan eigen risico. De zorgverzekering wordt van zijn
brutoloon ingehouden.
De rechthebbende):
Klopt dat gaat van mijn bruto loon af.
De bewindvoerder:
Het antwoord op de terugstorting moet ik u schuldig blijven. Ook met betrekking tot de
bewindvoerderskosten. Ik maak wel een overzicht. Kan ik die dan opsturen?
De kantonrechter:
Dat mag. Dan nu de vraag wat te doen met de opheffing. Ik constateer toch wel dat er dingen
niet goed zijn gegaan. Dhr. [verzoeker] moet daar verder nog op reageren. Het kan nuttig zijn
dat u toch uw tijdelijke bewindvoerder houdt die met u mee kijkt. Mogelijk kan hij voor u
een aansprakelijkstelling en verzoek tot schadevergoeding indienen. We kunnen ook niet
uitsluiten dat de bewindvoerderskosten en de kosten van het budgetbeheer de enige zaken
zijn. Alleen een nieuwe bewindvoerder brengt ook kosten met zich mee. Als kantonrechter
kan ik ook ambtshalve de schade vaststellen, alleen dan kunnen wij niet verder onderzoeken
wat er nog meer gebeurd is, anders dan wat er in de afschriften te zien is. Een andere
bewindvoerder kan dat wel.
De rechthebbende:
De zitting zou voor mij een formaliteit zijn. Daarna zou het afgelopen zijn. Ik wil er gewoon
vanaf. U zegt dat de schulden nu betaald zijn. Ook dat ik mogelijk nog wat geld krijg.
Als dhr. [verzoeker] de te veel berekende kosten betaald, dan is het wat mij betreft klaar.
De kantonrechter:
Ik zal opheffing uitspreken, maar niet vandaag. U moet dan zelf verzoeken om de schade
vast te stellen. Wij hebben daar dan wel gegevens van dhr. [verzoeker] nodig. Die moet hij ons
verstrekken. U krijgt nog de gelegenheid om daarop te reageren. Wij zullen uw tijdelijke
bewindvoerder hierover op de hoogte brengen. Zoals gezegd dat kan niet vandaag, maar we
gaan ons uiterste best doen om dat zo snel mogelijk te doen.
De heer [de rechthebbende, hof](Rechthebbende):
Dat is akkoord, ik wil graag dat u de schade vaststelt. Ik wil ervan af. We willen met zijn
tweeën verder. Ik verwijt u het niet, alleen de heer [verzoeker] op dit moment.
De kantonrechter:
We gaan alles op papier zetten. Over één week krijgt u de beschikking opheffing. De heer
[verzoeker] van u krijgen we dan nog de afschriften van de maand mei en juli, een overzicht
van de in rekening gebrachte bewindvoerderskosten en een aflosschema. Uiterlijk 22
december 2023 ontvang ik die van u. Bedankt.”
3.11
Bij beschikking van de kantonrechter van 19 december 2023 is het bewind opgeheven.
3.12
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft op 11 januari 2024 bij ruim honderd afzonderlijke, uitvoerig gemotiveerde beschikkingen [verzoeker] met ingang van 16 februari 2024 wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder, mentor en curator in alle zaken die onder het toezicht vallen van de rechtbank Noord-Nederland.
3.13
De kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo heeft bij afzonderlijke beschikkingen van op 22 januari 2024 ambtshalve [verzoeker] wegens gewichtige redenen ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers. De door [verzoeker] overgelegde beschikking van 22 januari 2024 heeft betrekking op het dossier met nummer [nummer1] . Uit de beschikking blijkt dat de kantonrechter bij zijn beslissing ook betrekt de daarin beschreven - kort gezegd - onregelmatigheden in de bewindsdossiers met de nummers [nummer2] (dat is het bewind voor de rechthebbende), [nummer3] (ook het bewind in dat dossier is opgeheven per 19 december 2023), [nummer4] , [nummer5] , [nummer6] en [nummer7] . De kantonrechter constateert, kort gezegd:
- dat [verzoeker] in diverse dossiers meer bewindvoerderskosten in rekening heeft gebracht dan is toegestaan (r.o. 2.9);
- dat [verzoeker] in een aantal dossiers budgetbeheer uitvoert tot aan de instelling van het bewind en dat hij tweemaal intakekosten rekent, te weten een maal voor de intake voor het bewind en een gelijk bedrag voor de intake voor het daaraan voorafgaande budgetbeheer, ongeacht de duur van het budgetbeheer en ongeacht of er daadwerkelijk budgetbeheer werd gevoerd (r.o. 2.10); en
- dat [verzoeker] zijn kosten onnauwkeurig in rekening heeft gebracht, niet tijdig bijzondere bijstand voor de bewindskosten heeft aangevraagd en heeft nagelaten het te veel in rekening gebrachte terug te betalen, dan wel zijn nalaten ongedaan te maken (r.o. 2.11).
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] moet worden ontslagen als bewindvoerder in alle in Overijssel lopende dossiers.
3.14
Tegen de beschikkingen van de kantonrechter met betrekking tot de nummers [nummer1] , [nummer5] , [nummer3] , [nummer6] en [nummer7] en tegen de beschikking met betrekking tot het niet in de overgelegde beschikking van 22 januari 2024 genoemde bewindsdossier met nummers [nummer8] heeft [verzoeker] eveneens hoger beroep ingesteld. In die zaken geeft het hof eveneens heden zijn beslissing.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve vastgesteld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in zijn taak als bewindvoerder en [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.908,56 aan de rechthebbende.
4.2
[verzoeker] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten.
4.3
De rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kantonrechter kan de schade vaststellen die de rechthebbende heeft geleden door het tekortschietend bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder veroordelen die schade aan de rechthebbende te vergoeden (artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW). Op de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht is titel 1 afdeling 10 Boek 6 BW van toepassing.
5.2
In deze procedure gaat het om de vraag of [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, en zo ja hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het tekortschietend bewind van [verzoeker] heeft geleden (artikel 6:95 BW). Als [verzoeker] (toerekenbaar) tekort is geschoten, vergelijkt het hof voor de vaststelling van de omvang van de schade de huidige situatie met de situatie in het geval [verzoeker] de belangen van de rechthebbende wel naar behoren zou hebben behartigd en niet zou zijn tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
5.3
Met zijn grieven 3 en 4 richt [verzoeker] zich - kort gezegd - tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] in zijn taak als bewindvoerder is tekortgeschoten doordat hij de rechthebbende een te hoog bedrag aan bewindvoerdersbeloning in rekening heeft gebracht en doordat [verzoeker] ten onrechte budgetbeheerkosten aan de rechthebbende in rekening heeft gebracht.
5.4
Het hof stelt vast dat de kantonrechter de door hem geconstateerde tekortkoming van [verzoeker] baseert op zowel de (naar het oordeel van de kantonrechter: te hoge) bedragen die [verzoeker] voor zijn bewindvoering en budgetbeheer in rekening heeft gebracht, als op het ambtshalve ontslag per 12 februari 2024 dat hij [verzoeker] bij beschikking van 22 januari 2024 in andere zaken heeft verleend wegens gewichtige redenen heeft verleend. De kantonrechter overweegt immers:
“De kantonrechter komt tot de conclusie dat [verzoeker] , gelet op bovenstaande en het ambtshalve ontslag, tekortgeschoten is als bewindvoerder en daardoor geen kosten voor budgetbeheer in rekening mocht brengen.”
Tegen de overweging van de kantonrechter dat ook het ambtshalve ontslag bij de vraag of [verzoeker] is tekortgeschoten dient te worden betrokken, heeft [verzoeker] niet gegriefd, zodat het hof hierna daarvan zal uitgaan. De grieven 1 en 2 van [verzoeker] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] te veel beloning in rekening heeft gebracht. Het hof zal die grieven hierna eerst behandelen.
Bewindvoerdersbeloning
5.5
Grief 1 ziet op het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] - samengevat - ten onrechte de (jaar)beloning voor een bewindvoerder in een bewind met problematische schulden bij de rechthebbende in rekening heeft gebracht omdat de rechthebbende geen problematische schulden had in de zin van artikel 3 lid 2 onder b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM).
Die grief slaagt ten dele.
5.6
De kantonrechter baseert zijn oordeel op de overweging dat ook al is een bewind (mede) uitgesproken vanwege problematische schulden (artikel 1:431 lid 1 aanhef en onder b BW) het niet vanzelfsprekend is dat een bewindvoerder de hogere beloning van artikel 3 lid 2 onder b Regeling beloning CBM in rekening mag brengen. De kantonrechter betrekt daarbij de invulling die de Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOVCK&T aan het begrip ‘problematische schulden’ geven, de toelichting bij (artikel 3 van) de Regeling beloning CBM, het feit dat de openstaande schuld van de rechthebbende is afgelost met een bedrag van € 5.600 dat hij op 27 oktober 2023 van zijn partner heeft ontvangen. De kantonrechter overweegt ook dat niet is gebleken dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht ‘voor een problematische schuldensituatie’ en dat wel is gebleken dat de rechthebbende een stabiel inkomen genoot waardoor de schuld niet als problematisch kan worden aangemerkt.
5.7
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat uit de systematiek van de Regeling beloning CBM volgt dat indien onderbewindstelling is uitgesproken wegens problematische schulden een bewindvoerder in beginsel aanspraak kan maken op de beloning voor een bewindvoerder in een bewind met problematische schulden.
De toelichting bij artikel 3 lid 2 onderdeel b Regeling beloning CBM zegt het volgende over problematische schulden
[onderstreping hof]:
“Van problematische schulden is sprakeindien redelijkerwijs is te voorzien dat een rechthebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of hij heeft opgehouden te betalen. De rechthebbende is niet in staat om bestaande schulden te betalen en voortzetting van zijn gedrag leidt mogelijk tot nieuwe schulden. De hoogte van de schuldenlast zegt in dit kader op zichzelf niet zoveel, maar moet worden afgezet tegen de inkomsten, het vermogen, de huishoudsituatie en de leeftijd, gezondheid en opleiding en verdiencapaciteit van de schuldenaar. (…)Het probleemgehalte van een schuldenlast vraagt een weging die sterk afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval.Een hoge schuldenlast kan goed draaglijk zijn voor een verdienend stel zonder kinderen, terwijl een relatief kleine schuldenlast algauw problematisch kan zijn voor een alleenstaande ouder met kinderen. Voor beide gevallen geldt echter dat schulden die nog wel kunnen worden afgelost, ook moeten worden afgelost.
(…)
Het gaat erom dat de bewindvoerder vanwege de problematische schulden extra werkzaamheden verricht. Hoewel de meeste werkzaamheden zich in het eerste jaar zullen voordoen, wordt deze jaarbeloning aangehouden totdat er geen problematische schulden meer zijn, bijvoorbeeld indien de rechthebbende met een schone lei uit de WSNP komt.
Van problematische schulden is zonder meer sprake in geval van:
–(toeleiding naar) schuldhulpverlening;
–(toeleiding naar) schuldsanering;
–onoplosbare schulden.”
De toelichting (onder 1. Algemeen) beschrijft ook hoe te handelen als een bewind ‘van kleur’ verschiet:
“Voorstelbaar is dat tijdens (…)het bewind (…) blijkt dat deze extra werkzaamheden niet langer plaatsvinden omdat de beschreven situatie zich niet langer voordoet. In dat geval dient de vertegenwoordiger de kantonrechter te verzoeken om de jaarbeloning aan te passen. De kantonrechter kan de jaarbeloning ook ambtshalve aanpassen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de periodieke evaluatie.”
Uit het verzoek tot onderbewindstelling dat de rechthebbende zelf destijds heeft ingediend en de daarbij behorende stukken blijkt dat hij het verzoek op de ‘b-grond’ heeft gedaan (onder 5a en 5d verzoekschrift, onder 5 Plan van aanpak, dat de rechthebbende een vaste baan had waaruit de vaste lasten konden worden betaald (onder 1 en 2 Aanvullen plan van aanpak), dat de schuldenlast € 4.759 bedroeg (onder 3 Aanvullend plan van aanpak en het Overzicht schulden), dat er geen beslag of executiemaatregelen zijn getroffen (onder 6 en 8 Aanvullend plan van aanpak) en dat de schulden konden worden gesaneerd via een minnelijk schuldsaneringstraject (onder 9 Aanvullend plan van aanpak).
In de beschikking tot onderbewindstelling van 21 maart 2022 heeft de kantonrechter op basis van die stukken geoordeeld dat sprake was van problematische schulden. Een verdere motivering (in de woorden van de toelichting: “een weging die sterk afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval”) ontbreekt en de kantonrechter heeft evenmin aanleiding gezien om de rechthebbende op zijn verzoek te horen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat uit die stukken voor de kantonrechter een kennelijk dermate evidente situatie van problematische schulden bleek dat onderbewindstelling op die grond was gerechtvaardigd. [verzoeker] mocht er dan ook op vertrouwen dat hij, zolang die situatie niet was gewijzigd op het bijpassende tarief aanspraak kon maken.
De door de kantonrechter in de bestreden beschikking genoemde omstandigheden (stabiel inkomen, afgezet tegen hoogte schuld) die de kantonrechter leiden tot het oordeel dat [verzoeker] geen aanspraak kon maken op het hogere tarief waren al bekend bij aanvang van het bewind. Zonder nadere motivering is dat oordeel dan ook niet begrijpelijk.
Wat betreft de overweging van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [verzoeker] als bewindvoerder geen werkzaamheden heeft verricht voor een problematische schuldensituatie merkt het hof op dat niet is gebleken dat de kantonrechter [verzoeker] (tevergeefs) heeft verzocht om inzage in die werkzaamheden te verschaffen: stukken die tot een andersluidend oordeel leiden heeft het hof niet in het dossier aangetroffen.
Door de terbeschikkingstelling door de partner van de rechthebbende van een bedrag van
€ 5.600 op 27 oktober 2023 konden de schulden van de rechthebbende worden afgelost: vanaf dat moment was van een problematische schuldensituatie dan ook geen sprake meer. [verzoeker] heeft dat ook niet betwist.
5.8
Op grond van het voorgaande heeft [verzoeker] vanaf de onderbewindstelling van de rechthebbende op 21 maart 2022 tot aan 27 oktober 2023 (afgerond 19 maanden) recht op de hogere bewindvoerdersbeloning en met ingang van 27 oktober 2023 tot aan zijn schorsing per 14 december 2023 (afgerond anderhalve maand) op de regulier bewindvoerdersbeloning. Dat is een bedrag van € 2.711,13 ((19 x 134,5) + (1,5 x 103,75)), exclusief omzetbelasting (inclusief omzetbelasting € 3.280,47).
[verzoeker] heeft ook recht op de beloning van de aanvangswerkzaamheden. [verzoeker] stelt zelf dat hij budgetbeheer heeft gevoerd voorafgaande aan de onderbewindstelling van het vermogen van de rechthebbende. Het hof gaat daarom uit van een beloning voor de aanvangswerkzaamheden van € 439, exclusief omzetbelasting (inclusief omzetbelasting
€ 531,19).
5.9
[verzoeker] heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat hij eveneens kosten groot € 220, exclusief omzetbelasting (inclusief omzetbelasting € 266,20) in rekening mocht brengen voor het opmaken van de eindrekening en -verantwoording. Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] laten weten daar geen aanspraak meer op te maken omdat hij geen eindrekening en -verantwoording aan de rechthebbende heeft afgelegd.
5.1
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verzoeker] recht heeft op een bewindvoerdersbeloning van € 3.811,66, inclusief omzetbelasting (3.280,47 + 531.19).
Uit het door [verzoeker] overgelegde en door hemzelf opgestelde overzicht ‘Te innen kosten’ (Prod. 2 Beroepschrift) blijkt dat [verzoeker] bij de rechthebbende in totaal een bedrag heeft geïnd van € 5662,11. Van dat bedrag is volgens datzelfde overzicht een bedrag groot
€ 773,64 toe te rekenen aan budgetbeheerkosten. [verzoeker] heeft daarom aan bewindvoerdersbeloning € 4.888,47 geïnd, terwijl hij recht had op € 3.811,66, zodat [verzoeker] € 1.076,81 teveel in rekening heeft gebracht. Vast staat dat [verzoeker] op 21 december 2023 een bedrag aan de rechthebbende heeft terugbetaald van € 597,41, zodat [verzoeker] aan onterecht in rekening gebracht bewindvoerdersbeloning thans nog een bedrag van € 479,40 aan de rechthebbende dient terug te betalen.
Kosten Budgetbeheer
5.11
[verzoeker] stelt zich in Grief 2 op het volgende standpunt:
“Op 14 februari 2022 heeft [verzoeker] een overeenkomst van budgetbeheer [naam6] gesloten. Een kopie van deze overeenkomst is gehecht aan dit beroepschrift. In artikel 3 van deze overeenkomst is opgenomen dat de kosten van budgetbeheer gelijk zijn aan die van het beschermingsbewind. Aldus was het [naam6] bekend welke kosten ten aanzien van budgetbeheer door [verzoeker] in rekening zouden worden gebracht. [verzoeker] heeft dan ook op juiste wijze [naam6] gefactureerd. Daar waar [verzoeker] achteraf geconstateerd heeft dat er teveel door hem bij [naam6] in rekening is gebracht, heeft hij dit rechtgetrokken door op
21 december 2003 een bedrag van € 597,41 aan [naam6] terug te betalen.Nu [verzoeker] overeenkomstig de overeenkomst van budgetbeheer [naam6] heeft belast voor de kosten van budgetbeheer, is de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er een bedrag van € 350,00 teveel zou zijn voldaan. Bovendien is [verzoeker] van oordeel dat de ambtshalve bevoegdheid van de kantonrechter beperkt is tot het beschermingsbewind en niet ziet op werkzaamheden die zijn uitgevoerd binnen het budgetbeheer.”
5.12
Wat betreft het standpunt van [verzoeker] dat - kort gezegd - de kantonrechter de bedragen die [verzoeker] de rechthebbende in rekening heeft gebracht voor budgetbeheer niet in zijn oordeel mocht betrekken omdat het budgetbeheer plaats had voorafgaand aan het bewind en daarmee buiten het bereik van het toezicht door de kantonrechter viel, oordeelt het hof als volgt. [verzoeker] doelt daarmee op de overwegingen van de kantonrechter dat [verzoeker] niet twee keer intakekosten in rekening mocht brengen, dat [verzoeker] voor zijn budgetbeheer een hoog tarief hanteerde (gelijk aan de kosten voor bewind terwijl budgetbeheer minder verstrekkend is), dat [verzoeker] daardoor in strijd met artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen CBM) ander voordeel heeft genoten uit zijn positie als bewindvoerder en dat het de rechthebbende(n) niet duidelijk was of budgetbeheer plaats vond en welke kosten daarmee waren gemoeid.
5.13
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter het handelen van [verzoeker] (direct) voorafgaand aan zijn benoeming tot bewindvoerder bij de beoordeling van het functioneren van [verzoeker] als bewindvoerder mocht betrekken. Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn (verwachte) benoeming tot bewindvoerder van de rechthebbende. De overeenkomst van budgetbeheer heeft betrekking op dezelfde partijen ( [verzoeker] en de rechthebbende) en beoogt een oplossing te bieden voor de financiële zorgen van de rechthebbende. Bovendien staat vast dat de budgetbeheerovereenkomst slechts werd aangegaan met het oog op bewindvoering door [verzoeker] : [verzoeker] heeft bij de kantonrechter en in hoger beroep zelf verklaard dat het budgetbeheer uitsluitend diende ter overbrugging van de periode tussen de indiening van het verzoek tot onderbewindstelling en zijn benoeming.
5.14
Niets staat eraan in de weg staat dat een professionele bewindvoerder voorafgaand aan het bewind voor een rechthebbende budgetbeheer voert. De kantonrechter heeft [verzoeker] dan ook niet op het enkele feit dat [verzoeker] budgetbeheer heeft gevoerd afgerekend, maar heeft daarbij betrokken of dat budgetbeheer negatieve financiële gevolgen voor de rechthebbende had, en ook of [verzoeker] ongeoorloofd voordeel uit zijn positie als bewindvoerder heeft genoten. De hof is met de kantonrechter van oordeel dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
5.15
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een bewindvoerder op grond van artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning CBM) recht heeft op een beloning voor zijn aanvangswerkzaamheden. Die beloning was in 2022 ( [verzoeker] werd in dat jaar benoemd als bewindvoerder voor de rechthebbende) € 586,- (incl. BTW € 709,06), of € 439,- (incl. BTW € 531,19) indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd. De toelichting bij art. 3 lid 5 onder a Besluit beloning CBM (Staatscourant 2014, 32149) licht dat onderscheid in beloning voor de aanvangswerkzaamheden toe (tarieven 2015):
“De beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind geen budgetbeheer heeft gevoerd, bestaande uit de intake (7 uren) en het opstellen van een plan van aanpak (1 uur), bedraagt (8 uren * € 65 =) € 520.
(…) In de onderhavige regeling wordt de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden berekend over 8 uren, omdat op grond van artikel 5 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren7 (hierna: ‘het Besluit kwaliteitseisen’) een plan van aanpak met de onder curatele gestelde wordt besproken en aan hem verstrekt, alsmede de klachtenregeling op grond van artikel 6 van genoemd besluit. Daar wordt 1 uur voor gerekend.
Onder aanvangswerkzaamheden van een bewindvoerder zijn onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
In sommige gevallen gaat budgetbeheer vooraf aan beschermingsbewind. Een aantal stappen die bij aanvang en tijdens het budgetbeheer zijn genomen hoeven niet meer bij de aanvangswerkzaamheden ten behoeve van het ingestelde bewind te worden uitgevoerd. Er hoeft bijvoorbeeld geen kennismaking meer plaats te vinden, het verzamelen van stukken heeft (deels) al plaatsgevonden. Stappen die de bewindvoerder wel moet ondernemen zijn bijvoorbeeld het bijwonen van de instellingszitting en het aanschrijven van instanties en schuldeisers over de veranderde situatie. Naar aanleiding van reacties op de internetconsultatie wordt de beloning voor aanvangswerkzaamheden indien de bewindvoerder voorafgaand aan het bewind budgetbeheer heeft gevoerd, gebaseerd op 6 uren. De beloning voor aanvangswerkzaamheden bedraagt in dit geval (6 uren * € 65 =) € 390.”
[verzoeker] heeft volgens het door hem overgelegde overzicht (prod 2 Beroepschrift) zowel voor zijn aanvangswerkzaamheden als budgetbeheerder als voor die als bewindvoerder bij de rechthebbende het de beloning voor ‘aanvangswerkzaamheden met voorafgaand budgetbeheer’ in rekening gebracht: eenmaal € 529,98 (o.v.v. aanvangskosten feb-2022) en eenmaal € 531,19 (o.v.v. intake mrt-22), derhalve in totaal € 1.061,17. Indien [verzoeker] geen budgetbeheer had gevoerd, had hij voor de aanvangswerkzaamheden in rekening mogen brengen € 709,06 (€ 586,- excl. BTW). Dat betekent dat de rechthebbende door het budgetbeheer van [verzoeker] € 352,11 (1.061,17 -/- 709,06) duurder uit was dan zonder het budgetbeheer het geval was geweest.
5.16
Daar komt bij dat niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden [verzoeker] voor de rechthebbende heeft verricht als budgetbeheerder: een overzicht van dergelijke werkzaamheden heeft [verzoeker] niet overgelegd. Uit het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 15 december 2023 blijkt dat de rechthebbende aan de kantonrechter heeft verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat aan het budgetbeheer kosten waren verbonden.
Desgevraagd heeft [verzoeker] op de mondelinge behandeling in hoger beroep slechts in het algemeen verklaard dat hij als budgetbeheerder al zo vast een bankrekening aanvraagt en dat als hij bewindvoerder is hij de schuldeisers weer moet aanschrijven omdat zijn rechtspositie dan verandert. Wat hij voor deze rechthebbende heeft gedaan heeft hij ook op die zitting niet verteld. Uit het overgelegde overzicht van [verzoeker] blijkt dat hij in ieder geval in aanvulling op voormelde aanvangskosten over anderhalve maand (februari 2022 en half maart 2022)
€ 243,66 (162,44 + 81,22) aan budgetbeheerkosten in rekening bracht bij de rechthebbende. Alle bedragen zijn door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder bij de rechthebbende in rekening gebracht.
5.17
Het gegeven dat de rechthebbende met [verzoeker] een budgetbeheerovereenkomst is aangegaan en zich daarmee zou hebben ‘geconformeerd’ aan de betalingen, kan [verzoeker] niet baten. Die overeenkomst verwijst slechts in algemene bewoordingen naar de beloningssystematiek voor bewindvoerders: bedragen worden niet genoemd. Niet gebleken is dat [verzoeker] de rechthebbende anderszins heeft voorgelicht over de financiële gevolgen die de budgetbeheerovereenkomst voor de rechthebbende zou hebben.
De rechthebbende verkeerde in een kwetsbare financiële positie, waar hij niet zonder bewind verwachtte uit te geraken. Hij verkeerde in een van zijn (toekomstige) bewindvoerder afhankelijke positie. [verzoeker] had dan ook zorgvuldigheid behoren te betrachten bij het aangaan van de budgetbeheerovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan.
5.18
Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat het handelen van [verzoeker] vóór hij tot bewindvoerder werd benoemd, in ieder geval negatieve gevolgen voor de rechthebbende heeft gehad ten bedrage van € 595,77 (352,11 extra aanvangskosten + 243,66 budgetbeheerkosten voor niet aangetoonde werkzaamheden). Het budgetbeheer door [verzoeker] was onlosmakelijk verbonden met zijn verwachte benoeming tot bewindvoerder en de vergoedingen voor het (vermeende) budgetbeheer werden door [verzoeker] na zijn benoeming tot bewindvoerder aan zichzelf uitgekeerd. [verzoeker] heeft dan ook voor een bedrag van ten minste € 595,77 ander voordeel dan zijn bewindvoerdersbeloning genoten uit zijn (toekomstige) positie als bewindvoerder voor rechthebbende. Dat is inderdaad, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld, in strijd met het bepaalde in artikel 9 (lid 3) Besluit kwaliteitseisen CBM.
Toerekenbaar tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder
5.19
In Grief 3 voert [verzoeker] aan dat hij niet tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Bij de onderbewindstelling van de rechthebbende is op juiste gronden de b-grond gehanteerd (problematisch schulden). [verzoeker] heeft overeenkomstig de onherroepelijke instellingsbeschikking werkzaamheden uitgevoerd en overeenkomstig die beschikking en de regeling kosten bij de rechthebbende in rekening gebracht, aldus [verzoeker] .
5.2
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] jegens de rechthebbende in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. De omvang van het bedrag dat [verzoeker] ten onrechte bij de rechthebbende in rekening heeft gebracht (welk bedrag hij tot op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet heeft terugbetaald), de negatieve financiële gevolgen van het (vermeende) budgetbeheer voor de rechthebbende en de overtreding van artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen CBM leiden, zeker in samenhang beschouwd, tot die conclusie.
5.21
Hoewel [verzoeker] daartegen niet heeft gegriefd merkt het hof nog op dat de kantonrechter terecht ook de schorsing (en het ontslag) van [verzoeker] en het optreden van [verzoeker] in andere dossiers onder toezicht bij de rechtbank Overijssel in zijn beoordeling heeft betrokken. Het functioneren van een professionele bewindvoerder moet niet alleen per dossier worden beoordeeld: een kantonrechter mag – beter gezegd: moet – bij de beoordeling van het handelen van een professionele bewindvoerder (of curator of mentor) in een bepaald dossier het functioneren van die bewindvoerder in zijn andere dossiers betrekken. Daarbij mag de kantonrechter ook de beoordeling van het functioneren van de bewindvoerder door andere kantonrechters in dossiers die onder toezicht van die kantonrechters vallen betrekken. Is de conclusie dat het functioneren van de bewindvoerder (ook) in andere dossiers onder de maat is, dan kan dat leiden tot zijn ontslag in al zijn dossiers, ook in die dossiers waar de bewindvoerder wel volgens de regelen der kunst heeft opgetreden. De geschiktheid van een professionele bewindvoerder om als zodanig op te treden is immers niet afhankelijk van zijn optreden in een bepaald dossier, maar van zijn
over allgeschiktheid als bewindvoerder: een professionele bewindvoerder behoort in alle aan hem toevertrouwde dossiers te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende professionele bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.
Schade
5.22
Nu het hof van oordeel is dat [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder moet worden beoordeeld of en zo ja, hoeveel vermogensschade de rechthebbende door het bewind van [verzoeker] heeft geleden.
5.23
Het hof is van oordeel dat de door de rechthebbende geleden schade gelijk is aan:
de door [verzoeker] ten onrechte geïnde kosten
voor bewindvoering (zie onder 5.10) € 1.076,81
te vermeerderen met:
de nadelige financiële gevolgen van het budgetbeheer
(zie onder 5.18)
€ 595,77
zodat de schade in totaal bedraagt: € 1.672,68
5.23
[verzoeker] dient die schade aan de rechthebbende te vergoeden. Aangezien [verzoeker] al een bedrag groot € 597,41 heeft terugbetaald, dient hij nog een bedrag van € 1.075,27 aan de rechthebbende te betalen en tot die betaling zal [verzoeker] dan ook worden veroordeeld.
Proceskosten
5.13
[verzoeker] verzoekt het hof de rechthebbende te veroordelen in de proceskosten. Het hof ziet hier gelet op het voorgaande echter geen aanleiding toe, zodat het hof dat verzoek zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 februari 2024, ten aanzien van de daarin onder 3.2 opgenomen beslissing, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 1.075,27 aan de rechthebbende;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, J.U.M. van der Werff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 11 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.