ECLI:NL:GHARL:2025:1340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
200.348.688/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft Bouwman Coatings B.V. hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in Almere, die op 11 september 2024 het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] heeft vernietigd. Bouwman had [geïntimeerde] op staande voet ontslagen wegens vermeende fraude met bestellingen, maar de kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een dringende reden voor ontslag. Bouwman verzocht het hof om de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te beëindigen, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof oordeelde dat Bouwman niet had voldaan aan de veroordeling van de kantonrechter om de lease-auto aan [geïntimeerde] ter beschikking te stellen, en veroordeelde Bouwman tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 400,- per maand aan [geïntimeerde] vanaf 22 november 2024. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat er geen reden was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien de relatie tussen Bouwman en [geïntimeerde] niet ernstig en duurzaam verstoord was. De zaak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in ontslagprocedures en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslag op staande voet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.348.688/01
zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 11142988 en 11166764
beschikking van 10 maart 2025
in de zaak van
Bouwman Coatings B.V.
die is gevestigd in Hilversum
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en verzoekster in het voorwaardelijke verzoek
hierna:
Bouwman
advocaat mr. A.C.G. Reezigt
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en verweerster in het voorwaardelijke verzoek
hierna:
[geïntimeerde]
advocaat mr. H. den Besten

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Bouwman heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 11 september 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. [1]
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift, op de griffie ontvangen op 26 november 2024
- het verweerschrift
- het verslag (‘proces-verbaal’) van de op 14 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling.
1.3
Het hof heeft uitspraak bepaald op 31 maart 2025 of eerder als dat mogelijk is.

2.De kern van de zaak

2.1
Bouwman heeft [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Zij is het er niet mee eens dat de kantonrechter dit ontslag heeft vernietigd en ook geen reden zag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.2
Bouwman vraagt het hof te bepalen dat de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk eindigt en dat [geïntimeerde] het loon moet terugbetalen vanaf de datum waarop zij op staande voet is ontslagen. Als het ontslag wel terecht is vernietigd, moet de arbeidsovereenkomst ontbonden worden zonder transitievergoeding of billijke vergoeding, aldus Bouwman.
2.3
[geïntimeerde] verzet zich tegen beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Zij is ziek en wil re-integreren overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts. Zij wijst er voorts op dat Bouwman niet heeft voldaan aan de uitspraak van de kantonrechter op het punt van teruggave van de leaseauto en maakt aanspraak op een vervangende vergoeding daarvoor.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing in het kort
3.1
Het hof wijst de verzoeken van Bouwman af en veroordeelt Bouwman tot een deel van de vervangende vergoeding voor de niet teruggegeven leaseauto. Die beslissing legt het hof hierna uit, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
eerst de vaststaande feiten
3.2
[geïntimeerde] , geboren in 1968, heeft ongeveer 34 jaar bij een verffabriek gewerkt waarna zij op verzoek van [naam1] , toentertijd minderheidsaandeelhouder en operationeel directeur van Bouwman, op 1 juli 2021 in dienst trad bij Bouwman. [geïntimeerde] kreeg de functie van store account manager waarbij zij de beschikking kreeg over een leaseauto.
In het personeelsreglement staat dat medewerkers tegen gereduceerd tarief materialen van Bouwman mogen aanschaffen.
3.3
Eind 2023 hebben de twee aandeelhouders van Bouwman hun aandelen verkocht aan Ter Hoeven Verfgroep B.V., van welke vennootschap [naam2] de statutair directeur is.
Sindsdien is [naam1] voor Bouwman werkzaam op interimbasis.
[naam1] informeerde de medewerkers van Bouwman in februari 2024 per e-mail dat in december was meegedeeld dat de organisatie voorlopig hetzelfde zou blijven, maar dat zijzelf in januari de opdracht heeft gekregen om na zes maanden te zorgen voor een juiste overdracht, waarna zij de organisatie gaat verlaten. Er wordt alvast begonnen met verschuiven van verantwoordelijkheden en daarom zullen de een-op-eengesprekken met [naam2] niet in aanwezigheid van [naam1] plaatsvinden, maar met [geïntimeerde] . [naam1] besluit haar bericht met de opmerking dat zij nu nog gewoon voor iedereen bereikbaar is en dat de lijnen naar [geïntimeerde] en haar hetzelfde blijven tot men iets anders hoort.
3.4
[geïntimeerde] heeft zich op 22 februari 2024 ziek gemeld en was ten tijde van de zitting in hoger beroep nog steeds arbeidsongeschikt. [naam1] heeft haar werkzaamheden destijds overgenomen.
3.5
Op 15 mei 2024 heeft [naam2] [geïntimeerde] per e-mail op staande voet ontslagen omdat bij controle van de boekhouding is gebleken dat [geïntimeerde] op 25 en 29 april 2024 verfartikelen en een kitpistool heeft afgenomen en de inboeking daarvan met listige kunstgrepen heeft verwijderd zonder te betalen. Bij nader onderzoek bleek dat [geïntimeerde] ook op 14 januari 2024 goederen heeft afgenomen en deze met 100% korting heeft ingeboekt. Daarmee heeft [geïntimeerde] haar werkgever opzettelijk benadeeld. In het toepasselijke handboek staat dat fraude leidt tot ontslag. De mutaties vormen voor Bouwman een dringende reden voor ontslag op staande voet. [geïntimeerde] kan ook uiterlijk op 16 mei 2024 een bijgevoegde, door haar te ondertekenen, vaststellingsovereenkomst inleveren waarmee de arbeidsovereenkomst op neutrale grond eindigt zonder enige vergoeding.
3.6
[geïntimeerde] heeft de aangeboden vaststellingsovereenkomst niet getekend en de kantonrechter verzocht het ontslag te vernietigen. Voor het geval dat verzoek wordt toegewezen heeft Bouwman ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevraagd.
de beslissing van de kantonrechter en de bezwaren van werkgeefster daartegen
3.7
De kantonrechter heeft het ontslag vernietigd en daarbij, kort weergegeven, het volgende overwogen:
a. a) [naam1] was voor de aandelenoverdracht in december 2023 leidinggevende van [geïntimeerde] en Bouwman heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de leidinggevende verhoudingen daarna in de praktijk anders waren.
b [geïntimeerde] was ermee bekend dat bij personeelsaankopen als richtlijn gold een korting van 20% voor non-paintproducten en 40% voor paintproducten. Maar [geïntimeerde] heeft ook verklaard dat zij heeft ervaren dat [naam1] voor de aandelenoverdracht hogere kortingen gaf aan collega’s, soms 100%.
c) [geïntimeerde] heeft, bevestigd door [naam1] , verklaard dat de op 24 januari 2024 bestelde materialen bestemd waren voor [naam1] en dat de bon in opdracht van [naam1] met 100% korting door [geïntimeerde] is afgeboekt. Bouwman heeft dat niet gemotiveerd weersproken.
d) [geïntimeerde] heeft op 25 april 2024 tijdens haar ziekte voor zichzelf drie emmers verf, inlays en kwasten besteld. [naam1] heeft bevestigd dat zij besloten heeft hierop 100% korting te geven als beloning voor werkzaamheden die [geïntimeerde] tijdens haar ziekte had verricht en dat zij, [naam1] , de bon heeft afgeboekt.
e) [geïntimeerde] heeft op 29 april 2024 een kitspuit besteld. Die beviel niet en is in overleg met [naam1] geretourneerd. [naam1] heeft de bon voor dit product verwijderd, aldus [geïntimeerde] . [naam1] heeft deze gang van zaken schriftelijk bevestigd.
Volgens de kantonrechter is [geïntimeerde] lichtvaardig omgegaan met de verleende kortingen, maar is een ontslag op staande voet in dit geval een te zware sanctie. Daar komt bij, aldus de kantonrechter, dat Bouwman tot dit ontslag is overgegaan zonder hoor en wederhoor.
3.8
Het voorwaardelijk ingediende ontbindingsverzoek heeft de kantonrechter afgewezen na te hebben geoordeeld dat het verzoek geen verband houdt met het opzegverbod tijdens ziekte. Van zodanig verwijtbaar gedrag dat de overeenkomst niet kan voortduren is geen sprake, mede gelet op de rol van [naam1] . Bouwman heeft onvoldoende aangetoond dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord.
3.9
In hoger beroep betoogt Bouwman dat er wel een geldige reden was voor ontslag op staande voet en dat er anders voor ontbinding een redelijke grond bestaat. In ieder geval is die redelijke grond er nu, volgens haar. Verder vindt zij dat zij ten onrechte is veroordeeld tot afgifte van de leaseauto en tot betaling van loon na 15 mei 2024 met wettelijke verhoging daarover. Het hof zal de beroepsgronden thematisch bespreken.
ontslag op staande voet is terecht vernietigd
3.1
Bouwman voert aan dat [geïntimeerde] zich alle goederen heeft toegeëigend zonder betaling, want zij heeft ze besteld, ze zijn aan haar afgeleverd en zij wist dat [naam1] niet meer bevoegd was om 100% korting te geven. [geïntimeerde] kende de managementovereenkomst die [naam1] met de nieuwe aandeelhouder had en waarin stond dat zij, [naam1] , commerciële taken had en niet langer leiding gaf aan het personeel. [naam1] heeft in een gesprek met [naam2] op 3 juli 2024 bevestigd dat zij na 18 december 2023 niet langer als werkgever mocht handelen.
[geïntimeerde] had zich op grond van haar functie aan regels moeten houden waarmee het filiaal financieel gezond werd gehouden. Haar gedrag was, anders dan de kantonrechter oordeelde, niet lichtvaardig maar onverantwoordelijk.
Ook betwist Bouwman dat [naam1] de boekingen zou hebben aangepast. [geïntimeerde] heeft steeds ingelogd en ervoor gezorgd dat de bestellingen zijn ingevoerd en weer zijn verwijderd. [naam1] heeft niet op naam van [geïntimeerde] ingelogd.
3.11
Volgens [geïntimeerde] heeft [naam2] het voltallige personeel op 20 december 2023 meegedeeld dat hij weliswaar directeur werd, maar dat er in de rapportagelijn niets zou veranderen en dat [naam1] aanspreekpunt bleef. [naam1] deed na de overname dezelfde werkzaamheden als voorheen: zij stuurde de vestiging en het personeel aan, had contacten met klanten en deed de ziekmeldingen. [geïntimeerde] heeft zich ook bij [naam1] ziekgemeld en heeft daar geen commentaar op gekregen van [naam2] . Uit niets blijkt dat [naam2] meedeelde dat [naam1] niet meer haar manager met gezag was. De mededeling dat in de toekomst verantwoordelijkheden gingen verschuiven (zie rechtsoverweging 3.3) gaf die duidelijkheid niet, aldus [geïntimeerde] .
3.12
Het mag zo zijn dat [geïntimeerde] de inhoud kende van de managementovereenkomst, maar voor de beoordeling van de verwijten aan [geïntimeerde] is vooral van belang is hoe in de praktijk werd gehandeld. Bouwman heeft het hof niet duidelijk gemaakt dat [geïntimeerde] , anders dan de kantonrechter oordeelde, [naam1] na 18 december 2023 niet meer als haar feitelijk leidinggevende mocht beschouwen. De door [geïntimeerde] gestelde mededeling van [naam2] op 20 december 2023 is niet weersproken en ook is niet gesteld en onderbouwd dat [geïntimeerde] niet mocht afgaan op de onder 3.3 vermelde mededeling van [naam1] uit februari 2024.
Bouwman heeft in haar pleitnota gewezen op een gesprek dat [geïntimeerde] met [naam2] had op 16 januari 2024, maar Bouwman heeft niet concreet gesteld dat daarin aan [geïntimeerde] duidelijk is gemaakt dat zij rechtstreeks onder gezag van [naam2] stond of dat [naam1] niet meer kon optreden als haar leidinggevende. Daarnaast is van belang dat [geïntimeerde] zich heeft ziekgemeld bij [naam1] en dat [naam1] , zo heeft [geïntimeerde] onweersproken gesteld, tijdens de ziekteperiode over het werk contact hield met [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] mocht daarom aannemen dat [naam1] ten tijde van de drie transacties handelde als haar leidinggevende. In elk geval heeft Bouwman tegenover wat hiervoor is overwogen onvoldoende onderbouwd dat het voor [geïntimeerde] duidelijk was of moest zijn dat zij ten aanzien van de haar verweten transacties niet mocht afgaan op wat [naam1] haar daarover zei.
3.13
Wat de bestelling van 24 januari 2024 en de kortingen betreft, houdt Bouwman vol dat [geïntimeerde] op eigen initiatief heeft geopereerd. Daarmee gaat Bouwman ten onrechte voorbij aan het verweer van [geïntimeerde] (zie hiervoor bij 3.7 onder c), onderbouwd met de schriftelijke verklaringen van [naam1] . Volgens [naam1] is de bon voor de bestelling in januari met haar toestemming voor 100% afgeboekt. Bouwman betwist de juistheid van de verklaring en stelt dat [geïntimeerde] en [naam1] tegen haar samenspannen. Daarbij refereert zij aan een geschil dat kennelijk is gerezen tussen haar en [naam1] . Het hof heeft daar geen kennis van en Bouwman heeft dat verder ook niet onderbouwd. In deze procedure zijn er, tegenover de stellige ontkenning van [geïntimeerde] op dit punt, dan ook geen aanwijzingen die duiden op samenspanning of onjuistheid van de verklaring van [naam1] . Daarbij komt dat Bouwman niet concreet heeft aangeboden te bewijzen dat die verklaringen vals zijn. Nu zij in opdracht en ten behoeve van [naam1] heeft gehandeld is het verwijt dat Bouwman [geïntimeerde] op dit punt maakt, namelijk (kort gezegd) diefstal van de betreffende goederen, niet komen vast te staan.
3.14
Bouwman heeft wel gepoogd aan te tonen dat de afboekhandelingen met betrekking tot de bestellingen van 25 en 29 april 2024 door [geïntimeerde] en niet door [naam1] zijn gedaan.
Daarin is Bouwman niet geslaagd. [geïntimeerde] heeft uitgelegd dat en waarom [naam1] onder haar naam inlogde. [geïntimeerde] heeft ook uitgelegd hoe zij vervolgens op afstand de tweetrapsautorisatie met de DUO-authenticator kon geven.
Het hof verwerpt de stelling van Bouwman dat op [geïntimeerde] de bewijslast rust dat het bij de verweten transacties zo gegaan is. De bewijslast dat het ontslag terecht is verleend, en dus van de feiten die ten grondslag gelegd zijn aan dat ontslag, rust op Bouwman. Bouwman had eventuele onduidelijkheid over de feiten voorafgaand aan het geven van ontslag kunnen ophelderen door [geïntimeerde] over de gang van zaken te horen, maar dat heeft zij nagelaten.
Voor zover Bouwman haar gelijk tracht te onderbouwen met haar in hoger beroep overgelegde productie 1 (met een omvang van 61 pagina’s) is zij daar niet in geslaagd. In haar beroepschrift heeft zij niet uitgelegd wat de concrete stelling is die in het rapport wordt onderbouwd en waar dat staat. Het hof hoeft niet zelfstandig op zoek te gaan naar de betekenis van zo’n omvangrijke productie. De verlangde duidelijkheid is bovendien van belang in het kader van hoor en wederhoor. De partij die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen, moet dat ook voor de wederpartij op zo’n manier doen dat duidelijk is waarop zij moet reageren.
Dat de afboeking in de administratie door [naam1] voor de op 25 april 2024 bestelde goederen op onjuiste, listige wijze zou zijn gebeurd kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan [geïntimeerde] worden verweten.
3.15
Daarnaast is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] de op 29 april 2024 bestelde kitspuit heeft gekregen zonder daarvoor te (hoeven) betalen. [geïntimeerde] heeft verklaard dat de spuit niet beviel en om die reden door haar is geretourneerd. Dat heeft zij gedaan door het product mee te geven aan [naam1] , die schriftelijk heeft bevestigd dat zij de kitspuit retour heeft ontvangen en de bon ervoor in het systeem heeft verwijderd. De kitspuit is met enige vertraging weer door Bouwman ontvangen.
Volgens Bouwman bleek de geretourneerde kitspuit wel goed te werken. Maar ook als dat het geval zou zijn, kan er, mede gelet op wat hiervoor onder 3.14 is overwogen, niet van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] met een listige kunstgreep de spuit heeft afgenomen zonder te betalen, zoals Bouwman haar in de ontslagbrief verwijt.
3.16
Daarmee zijn de aan het ontslag ten grondslag gelegde verwijten uit de ontslagbrief van 15 mei 2024 niet komen vast te staan.
In de procedure voert Bouwman nog aan dat [geïntimeerde] , door in januari 2024 korting toe te passen en te accepteren dat zij de op 25 april 2024 bestelde goederen zonder betaling kreeg, niet lichtvaardig maar onverantwoordelijk handelde gelet op haar functie. Dat is echter niet als dringende reden ten grondslag gelegd aan het ontslag.
De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet terecht vernietigd.
ontbinding is ook terecht afgewezen
3.17
Bouwman heeft, voor het geval het ontslag op staande voet geen stand houdt, ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht wegens verwijtbaar handelen door [geïntimeerde] of omdat Bouwman het vertrouwen in [geïntimeerde] totaal heeft verloren waarmee een ernstig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan.
3.18
Volgens Bouwman heeft [geïntimeerde] zich ten koste van haar werkgever bevoordeeld en daarover geen verantwoording afgelegd. Zij heeft privé-afnames van haarzelf en [naam1] met listige kunstgrepen bedekt en daarmee gefraudeerd.
3.19
Bouwman miskent met dit standpunt dat zij [geïntimeerde] niet om verantwoording heeft gevraagd maar meteen ontslag heeft gegeven. In de procedure heeft [geïntimeerde] de verantwoording wel verstrekt.
Met het verwerken van 100% korting in januari 2024 op goederen die voor [naam1] bestemd waren, heeft [geïntimeerde] gehandeld zoals [naam1] wenste. [naam1] was toen geen aandeelhouder meer en dat wist [geïntimeerde] wel. Dat leidt hooguit tot de conclusie dat [geïntimeerde] mogelijk kritischer had moeten zijn voordat zij haar medewerking gaf. Achteraf verklaart [geïntimeerde] daarover dat zij [naam1] nog steeds zag als leidinggevende en dat haar positie overigens niet was veranderd, dat [naam1] wel vaker 100% kortingen verleende en dat het incident plaatsvond in een bijzonder drukke periode rondom de overname.
Dat [naam1] de werkzaamheden van [geïntimeerde] tijdens haar ziekte heeft overgenomen en daarbij hulp van [geïntimeerde] heeft gekregen is niet gemotiveerd door Bouwman betwist. Het hof acht het niet onbegrijpelijk dat [geïntimeerde] de korting voor de bestelling van 25 april 2024 als blijk van waardering daarvoor heeft geaccepteerd, mede gelet op wat voor de aandelenoverdracht gebruikelijk was en zonder duidelijke communicatie over gewijzigde bevoegdheden van [naam1] . Bouwman heeft nog aangevoerd dat volgens [naam3] , de andere oud-aandeelhouder, zulke kortingen helemaal niet gebruikelijk waren, maar onbetwist is gebleven dat [naam3] zich niet met de gang van zaken op de vestiging bemoeide en de leiding geheel aan [naam1] overliet.
De aanschaf van de kitspuit is ongedaan gemaakt omdat [geïntimeerde] daar niet tevreden over was. Van bevoordeling was daarmee geen sprake.
Het hof vindt dat de afboeking in januari ten behoeve van [naam1] en het aannemen van de korting in april niet zodanig aan [geïntimeerde] verwijtbaar zijn, dat dit ontbinding van haar arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Bouwman had in redelijkheid kunnen volstaan met een waarschuwing aan [geïntimeerde] . Haar functie maakt dat niet anders. Het gebeuren is ook van onvoldoende gewicht voor een totaal verlies aan vertrouwen in [geïntimeerde] en daarmee voor ontbinding wegens onherstelbaar verstoorde verhoudingen.
De kantonrechter heeft dan ook terecht de verzochte ontbinding afgewezen.
ook nu geen reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst
3.2
Bouwman voert aan dat er in ieder geval nu alle reden is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij suggereert dat haar voorafgaand aan de overname onjuiste informatie is verstrekt en laat blijken te vermoeden dat [geïntimeerde] daarbij met [naam1] heeft samengespannen. Daarvoor is echter geen feitelijke onderbouwing gegeven. Het hof verwijst naar wat hiervoor is overwogen.
3.21
Verder wijst Bouwman erop dat [geïntimeerde] niet heeft aangeboden voor de goederen te betalen die op 24 januari en 25 april 2024 zijn besteld. Nog daargelaten of [geïntimeerde] voor betaling aansprakelijk is, is dit verwijt aan [geïntimeerde] merkwaardig. Bouwman heeft hiervoor immers bij de eindafrekening die volgde op het ontslag op staande voet € 361,15 netto ingehouden.
3.22
Bouwman neemt het [geïntimeerde] bijzonder kwalijk dat zij op 8 oktober 2024 zonder voorafgaande waarschuwing en voor een te hoog bedrag executoriaal beslag heeft laten leggen op de bankrekening van Bouwman omdat een klein deel van het door de kantonrechter toegewezen bedrag niet betaald zou zijn. Daarbij gaat het volgens Bouwman om een verschil in inzicht in de berekening van toegekende wettelijke verhoging en wettelijke rente.
Het hof kan zich voorstellen dat dit een onaangename ervaring voor Bouwman is geweest, maar niet is gebleken dat sprake was van onrechtmatig gelegd beslag.
3.23
Op advies van de bedrijfsarts is eind oktober 2024 mediation ingezet. Dat heeft eind oktober tot de conclusie geleid dat er geen overeenstemming was over de vraag hoe men verder moest.
Volgens [geïntimeerde] heeft de bedrijfsarts aangegeven dat zij met ingang van 22 november 2024 kon starten met re-integratie bij Bouwman. Bouwman heeft medewerking daaraan geweigerd. Inmiddels heeft de bedrijfsarts op 8 januari 2025 geconcludeerd dat re-integratie in het eerste spoor niet mogelijk lijkt zodat hij, als [geïntimeerde] in dienst blijft, ervan uitgaat dat zij in het tweede spoor kan gaan opbouwen.
3.24
[geïntimeerde] heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij in dienst wil blijven en niet weet hoe het met haar gezondheid gaat uitpakken. Zij wil meewerken aan het tweede spoor. Als zij terugkeert bij Bouwman zou zij graag zien dat er iemand in de organisatie tussen haar en [naam2] wordt geplaatst. Volgens [naam2] zal dat naar alle waarschijnlijkheid niet haalbaar zijn, gelet op de projectmatige werkzaamheden die onder zijn leiding zullen plaatsvinden. Dit heeft [geïntimeerde] er echter niet toe gebracht dat zij terugkomt op haar wens in dienst te blijven: zij heeft daarbij een groot belang vanwege haar nog altijd voortdurende arbeidsongeschiktheid.
3.25
De door Bouwman gegeven onderbouwing van de verstoorde relatie is onvoldoende voor het aannemen van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Het mag zo zijn dat Bouwman niet verder wil, maar het hof ziet nog kansen en mogelijkheden, vooral in het kader van het tweede spoor.
Het hof wijst het verzoek om een datum te bepalen waarop de arbeidsovereenkomst eindigt af.
de overige verzoeken
3.26
Voor de door Bouwman verzochte veroordeling tot terugbetaling van loon is, gelet op het oordeel over het ontslag op staande voet, geen grondslag. Evenmin ziet het hof reden voor matiging van de wettelijke verhoging die de kantonrechter heeft toegewezen over het loon vanaf het ontslag tot en met augustus 2024. Het argument dat [geïntimeerde] niet geheel zonder geld zat omdat Bouwman wel een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen uitkeerde, is onvoldoende reden voor matiging nu Bouwman een onterecht en voor [geïntimeerde] zeer plotseling ontslag had kunnen voorkomen door haar eerst te horen over de gerezen bedenkingen.
3.27
De kantonrechter heeft Bouwman op verzoek van [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van de ingehouden € 362,25 netto met wettelijke rente. Bouwman verzoekt dit alsnog af te wijzen want, zo stelt zij, het mag van [geïntimeerde] verwacht worden dat zij alsnog afrekent voor zaken die zij heeft afgenomen.
Het hof gaat hierin niet mee. Uit wat hierover onder 3.19 is overwogen volgt niet dat [geïntimeerde] een betalingsverplichting heeft. Van fraude door [geïntimeerde] is geen sprake zodat ook artikel 7:661 BW geen grondslag biedt voor vergoeding.
3.28
De kantonrechter heeft Bouwman ook veroordeeld tot het ter beschikking stellen van de lease-auto die [geïntimeerde] eind mei 2024 had teruggegeven. Bouwman is niet tot afgifte overgegaan. In hoger beroep neemt Bouwman de stelling in dat zij op grond van het personeelsreglement de auto mocht innemen na vier weken ziekte. Volgens [geïntimeerde] is bij haar indiensttreding een daarvan afwijkende afspraak gemaakt ter compensatie van een lager loon dan zij bij haar vorige werkgever verdiende zonder verwijzing naar het personeelsreglement.
Die stelling van [geïntimeerde] strookt niet met haar schriftelijke arbeidsovereenkomst. Daarin is onder artikel 10 over de ter beschikking te stellen auto van de zaak juist uitdrukkelijk verwezen naar de toepasselijke voorwaarden in het reglement. Nu ter zitting ook namens [geïntimeerde] is verklaard dat [naam3] , met wie onderhandeld zou zijn over de indiensttredingsvoorwaarden, niet schriftelijk wilde verklaren dat anders is overeengekomen, gaat het hof van de inhoud van de ondertekende arbeidsovereenkomst uit.
Een en ander betekent wel dat Bouwman weer een vergelijkbare lease-auto ter beschikking moest stellen vanaf het moment waarop [geïntimeerde] kon re-integreren, dus per 22 november 2024. Door dat na te laten, ondanks de veroordeling van de kantonrechter, komt [geïntimeerde] met terugwerkende kracht een vervangende vergoeding toe totdat zij weer de beschikking krijgt over een lease-auto en totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt.
Die vergoeding stelt [geïntimeerde] op de hoogte van de fiscale bijtelling van € 794,75 per maand, maar omdat het bij de vervangende vergoeding om een schadevergoeding voor een arbeidsvoorwaarde in natura gaat, gaat het om een netto schadebedrag. Dat bedrag stelt het hof, gelet op de cataloguswaarde en het jaarinkomen op de loonstrook over april 2024, op
€ 400,- per maand. Dat bedrag zal het hof toewijzen.
conclusie
3.29
Het hoger beroep van Bouwman slaagt niet. Omdat Bouwman zich niet heeft gehouden aan de veroordeling (onder 5.3 van de bestreden beschikking) de lease-auto ter beschikking te stellen, wordt zij veroordeeld tot betaling van € 400,- vervangende schadevergoeding aan [geïntimeerde] voor iedere maand (of pro rato per gedeelte daarvan) vanaf 22 november 2024 totdat zij wel aan de veroordeling voldoet en zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd.
3.3
Bouwman wordt veroordeeld in de kosten van [geïntimeerde] in hoger beroep: € 362,- griffierecht en de kosten van haar advocaat volgens het gebruikelijke tarief: € 2.428,-
(2 punten, tarief II in hoger beroep).
3.31
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
- verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in Almere van
11 september 2024 en veroordeelt Bouwman tot een vervangende schadevergoeding aan [geïntimeerde] van € 400,- per maand, te rekenen vanaf 22 november 2024 en zolang Bouwman niet voldoet aan de veroordeling de lease-auto ter beschikking te stellen, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
- veroordeelt Bouwman in de kosten van [geïntimeerde] in het hoger beroep, vastgesteld op
€ 362,- griffierecht en € 2.428,- kosten van de advocaat;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E.L. Fikkers, A.E.F. Hillen en F.G. Laagland en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.

Voetnoten

1.Niet gepubliceerd.