Parketnummer: 21-004379-20
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
6 november 2020 met parketnummer 08-952945-18 in de strafzaak tegen
VERDACHTE
geboren te [plaatsnaam] [geboorteland] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adres],
thans verblijvende in P.I. [plaats P.I.].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 december 2023, 13, 14 en 16 januari 2025 (inhoudelijke behandeling) en 28 februari 2025 (sluiting onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. A.W. Syrier en mr. J.P.W. Nijboer, en de advocaten van de benadeelde partijen, mrs. Keulen, Drosten, Jakob, Morskink, Pernot, Korver en Camps naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
[verdachte] (hierna: [verdachte]) is bij vonnis van 6 november 2020 door de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van een viervoudige moord en het voorhanden hebben van een revolver. De rechtbank heeft daarnaast beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen die zich in het strafproces hebben gevoegd en over het inbeslaggenomen voorwerp.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen
De tenlastelegging
De volledige tenlastelegging is als bijlage I opgenomen achter dit arrest.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de eerste plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 1] heeft gedood door met een of meer vuurwapens
meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood;
feit 1 in de tweede plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 2] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood;
feit 1 in de derde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 3] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood;
feit 1 in de vierde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 4] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] is gedood;
een revolver voorhanden hebben
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof zal beginnen met een algemene inleiding waarbij in grote lijnen wordt weergegeven wat in deze zaak speelt. Vervolgens wordt uiteengezet wat de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zijn. Tot slot komt het hof tot een oordeel, waarbij eerst de vraag wordt beantwoord of, en zo ja op grond waarvan, het hof tot een bewezenverklaring van een of meer van de tenlastegelegde feiten komt. In het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in bijlage II van het arresten daarvan deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen zullen dan de redengevende feiten en omstandigheden bevatten op grond waarvan het hof de overtuiging heeft gekregen dat Verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Op 13 november 2018 werden omstreeks 15.00 uur door een getuige de lichamen van twee overleden mannen gevonden in de growshop aan de adres in Enschede. Later vond de politie nog twee lichamen in het pand. De slachtoffers betroffen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Zij zijn allen om het leven gebracht door meerdere schoten in het hoofd.
Anders dan in eerste aanleg staat in hoger beroep niet meer ter discussie dat verdachte samen met zijn broer [medeverdachte 2] verdachte (hierna: [medeverdachte 2]) en vader [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) ten tijde van de levensberovingen aanwezig was in voornoemde growshop. De kern van de beoordeling in hoger beroep richt zich op de vraag of verdachte al dan niet samen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij de levensberovingen en zo ja, hoe deze betrokkenheid juridisch moet worden gekwalificeerd.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij op 26 november 2018 een revolver voorhanden heeft gehad. Dit feit wordt door hem niet betwist.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd [verdachte] te veroordelen voor het medeplegen van moord op respectievelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 13 november 2018 in plaatsnaam, door hen meerdere malen met vuurwapens in het hoofd te schieten (
feit 1 primair in de eerste plaats, in de tweede plaats, in de derde plaats en in de vierde plaats). Voorts hebben zij gevorderd verdachte te veroordelen voor feit 2.
In de periode na het vonnis van de rechtbank tot aan de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep hebben verdachten inhoudelijke verklaringen afgelegd.
Het openbaar ministerie acht de verklaring die [medeverdachte 3] bij de politie aflegde volstrekt ongeloofwaardig.
De getuigenverklaring die [medeverdachte 2] in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd vinden de advocaten-generaal niet betrouwbaar. Zij vinden dat in hoger beroep op geen enkele wijze anders tegen de beoordeling van de zaak aangekeken zou moeten worden als in eerste aanleg.
Ten aanzien van de verklaring van [verdachte] zoals deze in hoger beroep is afgelegd hebben de advocaten-generaal het volgende opgemerkt:
- Ten eerste is van belang op welk moment de verklaring is afgelegd. Dit is pas in hoger beroep gebeurd, na kennisneming van alle stukken, inclusief de nieuwe verklaringen van zijn broer en vader en nadat er een proces-verbaal werd toegevoegd waarin stond dat de officier van justitie Belien van mening was dat verdachte niet zelf had geschoten.
- [verdachte] verklaart dat hij [medeverdachte 2] niet bewapend heeft gezien terwijl diverse bewijsmiddelen [medeverdachte 2] in relatie brengen tot (de) vuurwapens. Dit wekt verbazing en is ongeloofwaardig.
- [verdachte] houdt zichzelf weg bij elke strafbare handeling, voor, tijdens en na de door hem geschetste gebeurtenissen. Dit is ongeloofwaardig.
- [verdachte]’s verklaring is onverenigbaar met verschillende onderzoeksresultaten:
o Er zijn tien schoten gelost in de growshop. [verdachte] verklaart slechts over zes schoten. Dit terwijl hij voor het overige wel gedetailleerd verklaart. Dit maakt zijn verklaring op zijn minst onvolledig.
o De verklaring klopt niet met de tijdlijn zoals deze kan worden gereconstrueerd.
o [verdachte] verklaart zijn eigen, belastende schoensporen – die zijn gevonden in het deel van de winkel waar [slachtoffer 2] lag – niet. Zijn verklaring dat hij [slachtoffer 3] niet heeft zien liggen, is ongeloofwaardig en kan zelfs kennelijk leugenachtig worden genoemd.
o Het bloed dat is aangetroffen in de binnenzak van [slachtoffer 3] kan enkel logisch worden verklaard, doordat een persoon die bloed van [slachtoffer 1] aan zijn handen had, in de zak van [slachtoffer 2] heeft gezocht naar geld. De kleine bewegingen die omstreeks 14.42 door de telefoon van [slachtoffer 2] zijn geregistreerd passen hierbij. [verdachte] geeft hiervoor geen verklaring.
- [verdachte] heeft geen verklaring voor het piepen van de kassa.
- [verdachte] geeft ook geen verklaring voor de schoensporen van [medeverdachte 2] op de trap.
- Het wekt bevreemding dat verdachten op de terugweg niet over de gebeurtenissen in de growshop zouden hebben gesproken.
- Dat [verdachte], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gezamenlijk de deur die op de knip zat niet open zouden hebben gekregen is onvoorstelbaar.
De advocaten-generaal komen tot de conclusie dat de verklaring op belangrijke punten tekortschiet, manco’s bevat en op punten in strijd met de onderzoeksresultaten is. Dit is zo als het gaat om de rol van [medeverdachte 2], het tijdspad en zijn eigen rol. Zijn verklaring is geen deugdelijk alternatief dat de redengevendheid van de belastende bewijsmiddelen ontkracht.
Voor wat betreft het medeplegen hebben de advocaten-generaal het volgende aangevoerd.
Vooropgesteld kan worden dat voor het aannemen van medeplegen niet noodzakelijk is dat ieder van de verdachten daadwerkelijk heeft geschoten en dus zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het springende punt is of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft voor het aannemen van medeplegen waarde gehecht aan de volgende feiten die – aldus het openbaar ministerie – in beginsel nog steeds kunnen worden gehanteerd om tot medeplegen te komen:
- Alle drie de verdachten waren aanwezig in het pand.
- De slachtoffers zijn met door hen meegebrachte wapens doodgeschoten.
- De situatie ter plaatse wijst op een bemoeienis door meerdere personen.
- De situatie ter plaatse wijst op afstemming en (stilzwijgende) afspraken door de aanwezigen.
- Nergens blijkt dat één van de verdachten zich heeft proberen te onttrekken aan de situatie of heeft ingegrepen.
- Het gezamenlijke vertrek en het omkleden daarna onderstreept de samenwerking.
Ten aanzien het medeplegen heeft het openbaar ministerie, voor wat betreft specifiek [verdachte], het volgende aangevoerd.
- [verdachte] is langdurig in het gezelschap van de beide andere verdachten geweest en is tot twee keer toe met hen naar de plaats delict gegaan.
- Verondersteld kan worden dat [verdachte] op de hoogte was van het doel van het bezoek, alsmede van de intentie om geld te verkrijgen.
- [verdachte] heeft – net als de andere verdachten – geen telefoon meegenomen.
- Hij was op de hoogte van / bekend met het gebruik van geweld en vuurwapenbezit van de medeverdachten met wie hij was.
- [verdachte] was in het pand ten tijde van de delicten en heeft daar verbleven nog tot na het moment dat alle vier de slachtoffers door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren doodgeschoten.
- Niet gebleken is dat hij zich heeft gedistantieerd.
- [verdachte] is met anderen op zoek geweest naar geld en heeft dat ook meegenomen.
- Hij heeft door bloed van het [slachtoffer 1]gelopen. De locatie waar zijn voetstappen staan passen zowel bij het lossen van een schot op [slachtoffer 2] als bij het bevoelen van zijn zakken op geld.
- Hij heeft een kabel losgetrokken die hoorde bij het camerasysteem.
- Hij heeft zich omgekleed na het delict en heeft zijn kleding, schoenen en vuurwapens weggemaakt.
Hier komt nog bij dat [verdachte] nog steeds geen verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van de belastende feiten en omstandigheden ontzenuwt en die vooral ook kan worden beschouwd als voldoende aannemelijk.
De advocaten-generaal hebben voorts aangevoerd dat ten aanzien van alle vier de moorden sprake is geweest van een gezamenlijke besluitvorming om de slachtoffers om het leven te brengen, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De samenwerking tussen verdachten wordt nadrukkelijk onderstreept door het overige handelen van [verdachte]: het zoeken in de zakken van [slachtoffer 2] en het lostrekken van de kabel. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zijn om het leven gebracht op een tijdstip gelegen na de gezamenlijke besluitvorming en de beslissing om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te verzekeren van minimaal een fataal schot is ook gelegen na dit moment.
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het openbaar ministerie het volgende overwogen.
- De locatie van de inschoten – meermaals in het hoofd – past niet bij een vlaag van een hevige gemoedsbeweging.
- Gelet op het aantal schoten, in combinatie met de verspreide slachtoffers, heeft [verdachte] de tijd gehad om zich te beraden op zijn handelen. Dit geldt ook voor het eerste slachtoffer: [slachtoffer 2].
- Het sporenbeeld als geheel wijst op een situatie waarin ook daadwerkelijk is besloten dat er geen getuigen achter mochten blijven.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van verdachte hebben bepleit dat hij integraal vrijgesproken moet worden van het onder feit 1 ten laste gelegde. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat de voorbedachte raad niet bewezen verklaard kan worden. Tevens hebben zij aangevoerd dat sprake is van psychische overmacht waardoor verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de bepleite vrijspraak voor feit 1 heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] gezamenlijk op de plaats delict zijn geweest en dat er aanwijzingen zijn dat met de door hen meegebrachte vuurwapens de slachtoffers zijn doodgeschoten.
[verdachte] heeft in hoger beroep een verklaring afgelegd. Zijn verklaring wordt niet weersproken door de inhoud van de beschikbare bewijsmiddelen, maar is wel onverenigbaar met de door de rechtbank uitgesproken bewezenverklaringen, terwijl de verklaring van [verdachte] niet als onaannemelijk, ongeloofwaardig of onwaarschijnlijk terzijde kan worden gesteld. Hiertoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd:
- Het late moment van verklaren maakt de verklaring nog niet onbetrouwbaar. Het tijdstip van verklaren heeft te maken met de uitzonderlijke aard van de zaak.
o Verklaren op het moment dat vader [medeverdachte 3] nog leefde kon verdachte niet.
Zijn verklaring neemt iedere twijfel omtrent de rol van [medeverdachte 3] weg.
Hij heeft altijd angst voor zijn vader gehad.
[verdachte] komt uit een cultuur waarbij het niet normaal is om te praten.
o Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat [verdachte] onder meer de neiging heeft om conflicten en confrontaties met anderen te vermijden. Hij kan meegaand en inschikkelijk zijn om de goede vrede te bewaren.
o Ook toen vader overleden was voelde [verdachte] zich niet vrij om te verklaren;
De verklaring van verdachte wijkt op belangrijke punten af van de verklaring van [medeverdachte 2].
o Het besluit om te verklaren is spontaan tot stand gekomen en niet aangepast aan het dossier.
- De eventuele knelpunten in de verklaring van [verdachte] maken zijn verklaring nog niet onbetrouwbaar:
o Dat hij slechts één wapen heeft waargenomen sluit niet uit dat zijn vader toch twee wapens heeft gehanteerd of dat zijn broer een vuurwapen heeft gehanteerd buiten zijn gezichtsveld.
Het scenario dat [medeverdachte 3] met twee vuurwapens zou hebben geschoten – zoals verklaard door [medeverdachte 2] – is niet onaannemelijk, ongeloofwaardig of onwaarschijnlijk.
o Voor wat betreft de schoensporen naast het lichaam van [slachtoffer 2] merkt de verdediging het volgende op:
Het betreffen onvolledige fragmenten waarover de deskundige geen oordeel heeft gegeven.
Er is enkel vastgesteld dat van de aangetroffen sporen het profiel overeenkomsten vertoont met het profiel in de zool van schoenen van onder andere Nike. Er zijn geen uitspraken gedaan over de waarschijnlijkheid.
Niet ondenkbaar is dat de huldiensten die het pand hebben betreden ook schoenen van het merk Nike hebben gedragen.
[verdachte] kan zich niet meer herinneren dat hij in de winkelruimte bij het lichaam van [slachtoffer 2] is geweest, maar sluit het ook niet uit.
o Uit de omstandigheid dat een bloedspoor van [slachtoffer 1] is aangetroffen op de binnenzak van [slachtoffer 2] kan niet worden afgeleid dat verdachten naar geld of andere goederen hebben gezocht.
Er is geen celmateriaal van [verdachte] aangetroffen op de jas.
o Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] zijn telefoon om criminele motieven heeft thuisgelaten.
[verdachte] heeft verklaard dat de batterij van zijn telefoon nagenoeg leeg was en opgeladen moest worden.
Uit verklaringen in het dossier blijkt dat [verdachte] zich niet druk maakte als hij zijn telefoon een keer niet bij zich had.
o [verdachte] had vaker auto’s van zijn vader en broer op zijn naam gehad.
o De bloedsporen in de auto op de plek waar [verdachte] heeft gezeten laten zich verklaren door de situatie op de plaats delict:
Er was sprake van een kleine ruimte
[slachtoffer 1] heeft veel bloed verloren en is op [verdachte] afgelopen toen hij in het hoofd werd geschoten.
o Er is geen sprake van een discrepantie tussen de verklaring van [verdachte] en de tijdlijn.
Uit de stappentellers kan niet worden afgeleid dat de slachtoffers al dood waren rond 14.42 uur.
De geregistreerde verplaatsingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] laten zich verklaren door het lopen van de auto naar de growshop, het is minder voorstelbaar dat dit aantal stappen in de kleine winkelruimte is gezet.
Tussen het begin van de schietpartij tot het voorbijrijden van de auto om 14.45.47 uur lijkt niet meer dan een paar minuten te hebben gezeten.
- De verklaring van [verdachte] vindt steun in het dossier:
o Dat [verdachte] niets wist van (de reden van) het bezoek aan de growshop blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. De vriendin van [verdachte] heeft verklaard dat hij met zijn broer zou gaan sporten. Hij droeg ook een sporttas bij zich toen zij [verdachte] bij zijn ouders afzette.
o De verklaring van [verdachte] dat hij een tafel wilde laten zien vindt steun in het feit dat hij ook daadwerkelijk een tafel heeft gekocht bij naam zaak die op 14 november 2019 werd geleverd. Uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij [naam zaak] zijn geweest.
o Als [verdachte] had geweten wat er ging gebeuren is het niet logisch dat hij kort voor vertrek het kenteken van de auto op zijn naam had willen nemen.
o [verdachte] is niet betrokken geweest bij de feiten in onderzoek Litouwen. In de deels bekennende verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in dit onderzoek, de aangifte van [slachtoffer 5] en de afwezigheid van [verdachte], kan een belangrijke aanwijzing worden gevonden dat de aanwezigheid van [verdachte] op 13 november 2018 louter op toeval berustte.
o De verklaring van [verdachte] vindt steun in het proces-verbaal van officier van justitie mr. Beliën die heeft gerelateerd:
“Met betrekking tot de zaak Litouwen (viervoudige moord in plaatsnaam op 13 november 2018_ hebben meerdere personen informatie geleverd waaruit (naar mijn oordeel) blijkt dat de jongste verdachte ten tijde van het schieten op 13 november geen schoten heeft gelost, noch dat hij bewapend was vlak voorafgaand aan of tijdens het plegen van de moorden.”
- Niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en andere(n) gericht op het doodschieten van de slachtoffers en/of diefstal van hun bezittingen.
o [verdachte] was niet op de hoogte van de reden van het bezoek aan de growshop;
o [verdachte] wist niet dat er wapens aanwezig waren;
o De enige gedragingen die [verdachte] heeft verricht zijn het kapottrekken van de kabel, het vluchten vanaf de plaats delict en het uittrekken van de kleding die hij droeg.
De laatste twee handelingen vormen geen bijdrage van voldoende gewicht.
Het kapottrekken van de kabel hangt niet samen met het uitvallen van camera 6.
Niet gebleken is dat sprake is geweest van weggenomen opnameapparatuur.
Het lostrekken van de kabel is gebeurd nadat het delict was voltooid en levert geen medeplegen op.
o [verdachte] heeft niet door het zich niet onttrekken een wezenlijke bijdrage geleverd.
o De aanwezigheid van [verdachte] berust op louter toeval
- De voorbedachten raad kan niet bewezen worden:
o Uit de verklaringen van verdachten volgt niet dat sprake is geweest van enige besluitvorming.
o Dat zich op enig moment een besluitvormingsproces heeft plaatsgevonden waaraan [verdachte] zou hebben deelgenomen en een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd is niet alleen onaannemelijk, maar lijkt ook niet te passen bij de resultaten van onderzoek aan de telefoons, het camerasysteem en veiliggestelde beelden.
o De gedragingen achteraf geven blijk van paniek, passend bij handelen uit een hevige gemoedsbeweging.
Gekwalificeerde doodslag kan niet bewezen worden nu bewijs voor het bijkomende oogmerk ontbreekt en er onvoldoende bewijs is dat enig geldbedrag is weggenomen.
Namens [verdachte] doet de verdediging een beroep op psychische overmacht. [verdachte] heeft de kabel losgetrokken nadat zijn vader een wapen op hem richtte en hem beval “iets te doen”. Hij voelde zich – ook door zijn verleden met vader – bedreigd en angstig. Deze angst, de van buiten komende psychische druk, was extreem en meerledig. Het is meer dan aannemelijk dat [verdachte] gevoeld moet hebben dat hij iets moést doen. Het is voorstelbaar dat hij gevreesd heeft voor zijn eigen leven. De druk die op hem werd uitgeoefend moet ongekend zijn geweest. Van [verdachte] kon in die acute en uitzonderlijk stressvolle situatie niet gevergd worden dat hij aan die van buiten komende druk weerstand zou bieden. [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof zal hierna op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, zoveel mogelijk in chronologische volgorde, en daarbij de resultaten van het forensisch onderzoek bespreken. Vervolgens gaat het hof in op (de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van) de verklaring van [verdachte], bezien in het licht van wat daarvoor besproken is. Tot slot trekt het hof conclusies over de betrokkenheid van [verdachte] bij de levensberovingen en de juridische kwalificaties.
Feiten en omstandigheden voorafgaand aan het neerschieten van de slachtoffers
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 tussen 12:56:55 uur en 12:58:14 uur in een zwarte Volkswagen Golf zijn vertrokken vanaf de parkeerplaats die hoort bij de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aan de adres woning [verdachte] /[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] bestuurde de auto, [verdachte] zat als bijrijder op de rechtervoorstoel en [medeverdachte 3] zat rechts achterin.
[medeverdachte 2] droeg bij vertrek onder andere een groen petje met de klep naar voren gericht, een lichtgele trui, een geelkleurig M&M-tasje en schoenen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Timberland. In hoger beroep heeft [medeverdachte 2] overigens verklaard dat hij op 13 november 2018 in de growshop schoenen van dat merk droeg.
[verdachte] droeg bij vertrek onder andere witte sportschoenen van het merk Nike Air Force low fit, een zwarte Nike pet, een zwarte gladde jas tot over de heupen en een blauwe spijkerbroek De schoenen zijn, inclusief profiel, ook te zien op een filmpje op de telefoon van [verdachte] waarin een in de woning van [verdachte] aanwezige schoenen-carrousel wordt gefilmd. In hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat hij op 13 november 2019 in de growshop inderdaad schoenen van het merk Nike heeft gedragen.
[medeverdachte 3] droeg bij vertrek onder andere een donkerbruine/rode herenjas, een lichtbruine pantalon en lichtkleurige bruine schoenen met witte zoolrand.
Uit camerabeelden blijkt verder dat omstreeks 13:18:48 uur een zwarte Volkswagen Golf– waarvan in hoger beroep niet ter discussie staat dat dit de auto van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betreft – in Enschede over de adres 3 reed in de richting van adres 5. Ongeveer tien minuten later, om 13:30:25 uur reed deze auto weer in tegengestelde richting weg. Verdachten bevestigen dat zij in de tussentijd een eerste bezoek hebben gebracht aan de growshop. Terwijl [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daar aanwezig waren heeft [slachtoffer 1] volgens verdachten via Facetime contact gehad met [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] die op dat moment samen met [slachtoffer 3] onderweg was vanuit Amsterdam.
Feiten en omstandigheden rondom het neerschieten van de slachtoffers
Om 14:17:12 uur is op camerabeelden te zien dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in de eerder genoemde auto, opnieuw over de adres 3 reden in de richting van adres 5 (volgens Google Maps gelegen op 150 meter afstand van de growshop, die op de kruising van adres 5 en de straatnaam plaats delict ligt). [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat zij toen in de growshop aan adres plaats delict zijn geweest. Dat zij hier aanwezig zijn geweest wordt ook door [medeverdachte 2] niet betwist en vindt bovendien steun in objectief forensisch bewijs waarop later nader ingegaan zal worden.
Op het moment dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de growshop binnenkwamen, was [slachtoffer 1] daar al aanwezig. Het hof gaat ervan uit dat [slachtoffer 4], die om 14.05 uur per sms-bericht aan [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij er met 15 minuten zou zijn (dit bericht is verzonden via een zendmast die is gesitueerd op een rijafstand van 18 tot 24 minuten van de growshop), vanaf ongeveer 14.23 uur in de growshop aanwezig was. De telefoon van [slachtoffer 4] is om 14:32:46 uur voor het laatst gebruikt. Om 14:30:28 uur heeft [slachtoffer 3] met zijn moeder gebeld, waarbij zijn telefoon een zendmast in de buurt van de plaats delict aanstraalde. Uit de telefoongegevens van het toestel van [slachtoffer 2] blijkt dat zijn telefoon omstreeks 14.32 uur in de buurt van de plaats delict was. Het hof gaat er daarom vanuit dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ergens tussen 14.30 uur en 14.32 uur zijn aangekomen in de growshop.
De telefoons die zijn aangetroffen op de lichamen van respectievelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en bij hen in gebruik waren, bevatten ieder een gezondheidsapplicatie met ingebouwde stappenteller. Aan de hand van deze stappentellers zijn in deze zaak telkens de (loop)bewegingen van de betreffende houder van het toestel vastgesteld.
Tussen 14:36:31 uur en 14:39:13 uur zijn de laatste loopbewegingen door de telefoon van [slachtoffer 1] geregistreerd. De laatste kleine bewegingen – niet zijnde loopbewegingen – zijn geregistreerd tussen 14:36:25 en 14:43:36 uur.
De laatste geregistreerde bewegingen van de stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 2] betreffen 49 stappen die zijn gezet tussen 14:32:37 uur en 14:33:56 uur waarbij een afstand van 34,32 meter is afgelegd en kleine bewegingen – niet zijnde loopbewegingen – in de periode van 14:41:09 en 14:42:48 uur.
De stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 3] heeft als laatste bewegingen 56 stappen geregistreerd die zijn gezet tussen 14:32:41 uur en 14:36:36 uur.
Anders dan de verdediging acht het hof de onderzoeksresultaten van de stappentellers – mede gelet op de uitkomsten van het aanvullend onderzoek van het NFI – betrouwbaar en voldoende nauwkeurig. Op grond van bovenstaande bevindingen gaat het hof er vanuit dat de vier slachtoffers zijn neergeschoten tussen 14:32 uur en 14.39 uur (het moment waarop de laatste loopbewegingen op de telefoon van [slachtoffer 1] zijn geregistreerd).
Feiten en omstandigheden na het neerschieten van de slachtoffers
Op camerabeelden is te zien dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om 14:45:47 uur in hun auto over de straatnaam adres 3 (op 150 meter afstand van de growshop) reden. De bestuurder van de auto was [medeverdachte 2], naast hem zat [verdachte] en rechts achterin zat [medeverdachte 3]. Dit is door [verdachte] en [medeverdachte 2] bevestigd. Om 15:05:36 uur liepen [medeverdachte 3] en [verdachte] door de zich automatisch openende poort het parkeerterrein aan de achterzijde van de flat aan het adres woning [verdachte] /[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op. [medeverdachte 2] volgde hen nadat hij de auto op het parkeerterrein had geparkeerd.
[medeverdachte 2] had om 15.13 uur een Whatsapp-gesprek met [medeverdachte 4].
Ruim een half uur na het arriveren bij de flat, om 15:37:52 uur is op de camerabeelden te zien dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], gekleed in andere kleren dan de kleding die zij bij aankomst bij de flat om 15:05 uur droegen, naar de in vak adres 2 geparkeerde VW Golf liepen. [medeverdachte 3] droeg op dat moment een grote witte weekendtas, voorzien van zwarte horizontale strepen, en [medeverdachte 2] droeg een grote witte big shopper met een groot rood en meerkleurig hartmotief en nog een zwarte tas. [medeverdachte 2] opende de achterklep van de VW Golf waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de tassen in de kofferbak deden. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] waren daarna tot 15:40:38 uur (vertrek) bezig bij de auto, waarbij [medeverdachte 2] uit de auto een fles pakte, daarmee naar de bestuurderszitplaats liep en vervolgens gedurende 13 seconden gebukt naast het geopende linkerportier zat en ook nog gedurende ongeveer 40 seconden deels in de auto gekropen leek te zijn via het linker voorportier. Om 15:40:38 uur vertrokken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met VW Golf. Later zijn bij onderzoek door de politie in Volkswagen Golf twee flessen met vloeistof aangetroffen. Eén van die flessen betrof een sprayflacon schoonmaakmiddel genaamd [schoonmaakmiddel]. Uit aanvullend onderzoek naar de werking van [schoonmaakmiddel] is gebleken dat na het gebruik van dit middel op bloedsporen geen bloed meer gedetecteerd kan worden en er geen bruikbare hoeveelheden DNA meer verkregen kunnen worden voor het bepalen van een DNA-profiel.
Om 17.12 uur verliet ook verdachte de flat aan de adres woning [verdachte]/[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ook hij droeg op dat moment andere kleding dan de kleding die hij na het bezoek aan de growshop bij aankomst bij de flat droeg.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat aannemelijk is dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]op 13 november 2018 onder meer bezoeken hebben gebracht aan de woning van [medeverdachte 4] (omstreeks 19.42 uur tot en met 20.17 uur) en de woning van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] (omstreeks 21.37 tot en met 22.06 uur) in Bavel. Voor de nacht van 13 op 14 november zijn door [medeverdachte 2] namelijk twee hotelkamers in een hotel in Tilburg geboekt. Blijkens een verklaring van een medewerker van het hotel is gebruik gemaakt van deze kamers door een wat oudere man en een jongere man met zijn vriendin. Uit de gegevens blijkt dat de vriendin van [medeverdachte 2] – [vriendin medeverdachte 2] mee was.
Blijkens de verklaring van genoemde [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 2] op een gegeven moment grote boodschappentassen met kleding bij haar gebracht waar zij op moest passen. De tassen deed zij in een koffer. Later die dag heeft [medeverdachte 2] de koffer met daarin de tassen weer opgehaald. [medeverdachte 4] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 2] haar had gevraagd waar hij vuurwapens kon krijgen. Zij wist dat dit kon bij [medeverdachte 6] en is samen met [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 6] gereden.
Ook is voldoende aannemelijk geworden dat op 14 november 2018 een bezoek is gebracht aan de woning van [medeverdachte 4] (omstreeks 13.02 uur) en de woning van [verdachte] en [medeverdachte 5] (omstreeks 15.21 tot en met 15.54 uur).
Ook op 17, 18 en 26 november 2018 is telkens een bezoek gebracht aan de woning van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5]. Bij de bezoeken op 17 en 18 november waren zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] aanwezig.
Op 18 november 2018 vindt in enigszins verhullende taal een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat lijkt te gaan over de aanschaf van twee nieuwe wapens.
Blijkens de verklaring van [medeverdachte 6] hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hem twee wapens aangeboden en hebben zij aan hem gevraagd of [medeverdachte 5] die kwijt kon. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] deze wapens ook heeft gekregen en dat [medeverdachte 6] hem heeft verteld dat hij ze ook weer had doorverkocht.
Uit het sectieonderzoek verricht op de lichamen van de overleden slachtoffers is gebleken dat zij allemaal zijn overleden ten gevolge van schotletsels aan het hoofd. De letsels zijn bij alle slachtoffers toegebracht door meerdere kogels die zijn verschoten met wapens van twee verschillende kalibers.
[slachtoffer 1]is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding linksachter op het hoofd (letsel A) waarvan het wondkanaal naar rechts, hoofdwaarts en iets buikwaarts gericht loopt, een
inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B) waarvan het wondkanaal naar links,
voetwaarts en buikwaarts loopt en een inschotverwonding midden op de hals (letsel C)
waarvan het wondkanaal rugwaarts en hoofdwaarts loopt. De letsels A en C passen bij kogels van het kaliber .22 en het letsel B past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan de letsels A en B zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25
centimeter. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel C zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan tien centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is dan tien centimeter.
[slachtoffer 2]is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding links achter zijn oor (letsel A), waarvan het wondkanaal naar rechts, buikwaarts en minimaal hoofdwaarts loopt en een
doorschotverwonding boven het linkeroor (letsel B naar C), waarvan het wondkanaal naar
rechts, hoofdwaarts en minimaal rugwaarts loopt. Het letsel A past bij een kogel van het
kaliber .22 en het letsel B naar C past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan
25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het
letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan
wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter.
[slachtoffer 3]is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B), waarvan het
wondkanaal naar links, buikwaarts en minimaal voetwaarts loopt, een inschotverwonding
iets achter letsel B (letsel F), waarvan het wondkanaal voorwaarts, iets hoofdwaarts en iets
naar links loopt en een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het
wondkanaal naar rechts en hoofdwaarts loopt. De letsels B en F passen bij een kogel van het
kaliber .22. Het letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25
centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B
zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan
wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De
bevindingen van het onderzoek aan het letsel F zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25
centimeter.
[slachtoffer 4]is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven gekomen. Hij heeft een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het
wondkanaal rugwaarts, hoofdwaarts en iets naar rechts loopt en een inschotverwonding voor
het linkeroor (letsel B), waarvan het wondkanaal naar rechts en iets hoofdwaarts loopt. Het
letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm en het letsel B past bij een kogel van het
kaliber .22.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25
centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B
zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 2,5 en 100 centimeter is, dan
wanneer de schootsafstand kleiner dan 2,5 centimeter of groter dan 100 centimeter is.
Op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] is in totaal tien keer geschoten; zes keer met kogels van het kaliber .22 en vier keer met kogels van het kaliber 7.65 mm.
Onderzoek op de plaats delict
Op de plaats delict is door het team Forensische Opsporing van de politie onderzoek gedaan.
In de winkelruimte, de kantoorruimte, de zolderverdieping en de opslagruimte zijn in totaal
tien hulzen aangetroffen. Het aantal hulzen komt derhalve overeen met het aantal inschotverwondingen zoals aangetroffen in de lichamen van de slachtoffers.
Zes hulzen zijn van het kaliber .22 en vier hulzen van het kaliber 7.65 mm. Negen van de tien hulzen zijn voor DNA-onderzoek overgebracht naar The Maastricht Forensic Institute (TMFI).
Op één van de hulzen, namelijk die met het SIN-nummer AAME9537NL, zijn bloedvlekjes
aangetroffen. Deze huls lag direct links naast de ingang van het pand, op de vloer van de
kantoorruimte en daarmee in de nabijheid van het lichaam van [slachtoffer 1]. Het verkregen DNA-profiel uit de bloedvlekjes op deze huls matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1]. Om de bloedvlekjes heen, is de huls ook bemonsterd. In deze bemonstering is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan het celmateriaal afkomstig is van minimaal twee donoren. Het verkregen mengprofiel is een miljard keer waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] dan als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] een onbekende, niet verwante persoon, aldus het NFI.
Door het NFI zijn de hulzen aan een vergelijkend onderzoek onderworpen. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de
hulzen van het kaliber 7.65 mm zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan als ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde
systeemkenmerken. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de hulzen van het kaliber .22 Long (Rifle) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan als ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Deze vuurwapens zijn een semi-automatisch werkend pistool, kaliber 7,65 mm Browning, van het merk Crvena Zastava model M70 en een semi-
automatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
Tijdens de doorzoeking in het pand van de growshop is geconstateerd dat achter een Sharp-televisie een afgebroken stuk kabel in de wandcontactdoos zat en dat op de grond voor de banier (in de buurt van deze televisie) een stuk kabel van het type C7 lag. Beide stukken kabel zijn in beslag genomen. Onderzoek door het NFI naar de twee losse uiteinden van de twee kabels heeft uitgewezen dat het uiteinde van het stuk voedingskabel dat op de grond is aangetroffen oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met het aangetroffen uiteinde van de kabel achter de Sharp-televisie. Voorts is geconcludeerd dat het breken van de kabel past bij het scenario dat dit is gebeurd door een trekkracht.
De inbeslaggenomen kabel die op de grond is aangetroffen is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Het DNA-mengprofiel van deze bemonstering bevat DNA van minimaal drie personen van wie [slachtoffer 3], [verdachte] en minimaal één andere persoon de donor kan zijn. Het verkregen mengprofiel is ongeveer zesduizend keer waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van [verdachte]en twee willekeurige onbekende personen dan als de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Op de plaats delict zijn verschillende (fragmenten van) in bloed gezette schoensporen aangetroffen. In die sporen zijn ten minste drie verschillende schoenzoolprofielen te onderscheiden, te weten, voor zover relevant:
- een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen
van onder andere het merk Nike, en;
- een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen van onder andere het merk Timberland.
De in bloed gezette schoensporen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Nike zijn onder meer gevonden in de buurt van de lichamen van de slachtoffers, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]en rondom de tafel in het kantoor, waaronder nabij de kassa aldaar. Dit betreft dus zowel de winkelruimte als de kantoorruimte.
De in bloed gezette schoensporen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Timberland, zijn onder meer gevonden in de buurt van het lichaam van [slachtoffer 1], op de trap die naar zolder leidt, en in de buurt van de tafel in de kantoorruimte, waaronder nabij de kassa. Deze sporen zijn derhalve alleen in de kantoorruimte aangetroffen.
Gelet op de verklaringen van verdachten inhoudende dat [medeverdachte 2] schoenen van het merk Timberland droeg en verdachte schoenen van het merk Nike, in combinatie met de forensische bevindingen en de omstandigheid dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat andere personen met Nike en/of Timberland-schoenen op de plaats delict zijn geweest nadat de slachtoffers zijn neergeschoten, gaat het hof ervan uit dat [verdachte] en [medeverdachte 2] bovengenoemde sporen hebben veroorzaakt.
Op de binnenzak van de jas van [slachtoffer 2] is bloed aangetroffen van [slachtoffer 1]. Op de handen van [slachtoffer 2] is echter geen bloed aangetroffen waardoor onaannemelijk is dat hij dit bloed daar zelf heeft achtergelaten. Het hof gaat er daarom vanuit dat [verdachte], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] met bloed van [slachtoffer 1] op/aan zijn hand de binnenzak van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt.
Onderzoek in/aan de Volkswagen Golf
In de Volkswagen Golf is een groot aantal bloedsporen veiliggesteld. Deze bloedsporen concentreerden zich voornamelijk rechtsvoor en rechtsachter in de auto. Rechtsvoor concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de binnenzijde van het rechter voorportier, de rugleuning van de passagiersstoel en de vloermat. Rechtsachter concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de vloer, laag op en onder de achterzijde van de passagiersstoel, de vloermat en op het middengedeelte van de zitting van de achterbank. Een aantal van deze bloedsporen is voor DNA-onderzoek overgebracht naar het NFI. In vier bemonsteringen werd het DNA-profiel van [slachtoffer 1] vastgesteld met een matchkans kleiner dan een op een miljard. In de bemonstering met het SIN-nummer AAKT4899#01 welk spoor is aangetroffen op een stuk textiel dat zich bevond in het opbergvak aan de achterzijde van de passagiersstoel, is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man. Naast het DNA-profiel van [slachtoffer 1]en minimaal één onbekende persoon matcht het DNA-profiel van [medeverdachte 3] met dit DNA-mengprofiel, met een bewijskracht van ongeveer 650 miljoen.
In de kofferbak van de Volkswagen Golf werd een zwarte boodschappentrolley
aangetroffen. In het grote vak van deze boodschappentrolley lag een zilverkleurige huls van
het kaliber .22. Deze huls is voor vergelijkend hulsonderzoek overgedragen aan het NFI. Uit
dit onderzoek volgt dat deze huls met hetzelfde vuurwapen is verschoten als de hulzen van het kaliber .22 die op de plaats delict zijn aangetroffen (een semiautomatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
In de auto is ook een zwarte Nike pet aangetroffen. Later onderzoek heeft uitgewezen dat op deze pet schotresten aanwezig waren.
Doorzoeking van woning adres woning [verdachte]/[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
In de woning aan adres woning [verdachte]/[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is in een prullenbak in de badkamer een geel M&M-tasje gevonden. Dit tasje is onderzocht. Aan de binnenzijde van het tasje zijn schotresten aangetroffen.
Onderzoek naar gebruik van telefoons van verdachten
Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon, een IPhone 6, die op naam staat van [medeverdachte 2], blijkt onder andere dat op 13 november 2018 tussen 13.03 uur en 15.22 uur slechts dataverkeer werd geregistreerd op de zendmast adres 1. De woning van [medeverdachte 2] valt binnen het bereik van deze zendmast.
De telefoon die in gebruik is bij [verdachte], staat op naam van [medeverdachte 3]. Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat op 13 november 2018 tussen 01.00 uur en 06.19 uur gebruik gemaakt werd van zendmasten in Nijverdal, vervolgens om 07.12 uur van een zendmast in Almelo en van 11.35 tot 18.40 uur van zendmasten in adres woning [verdachte]/[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Van het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 3], zijn op 13 november 2018 geen gegevens geregistreerd.
(Betrouwbaarheid van) de verklaring [verdachte]
[verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep d.d. 4 december 2023 voor het eerst – nadat hij zich eerder hoofdzakelijk heeft beroepen op zijn zwijgrecht – een inhoudelijke verklaring afgelegd. Samengevat weergegeven komt deze verklaring op het volgende neer.
[verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn op 13 november 2018 met z’n drieën twee keer naar de growshop gegaan. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] wilden [slachtoffer 2] spreken. De tweede keer waren [slachtoffer 4], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] er ook. [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn naar de winkelruimte met de vijver gegaan. [slachtoffer 4], [slachtoffer 3] en [verdachte] waren in de (kantoor)ruimte ernaast. De tussendeur was dicht. Er was eerst niks aan de hand. Toen hoorde verdachte geschreeuw in de winkelruimte en daarna twee schoten. Hij hoorde vanuit dezelfde ruimte ‘stani’ roepen, dat in het Nederlands ‘wacht’ betekent. [verdachte], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gingen hierop richting de buitendeur, maar die was op slot. Ze kregen hem niet open. [slachtoffer 1] zou de deur dicht hebben gedaan met hendels. Toen kwam [slachtoffer 1] ineens vanuit de ruimte met de vijver de kantoorruimte in. Hij kwam op verdachte aflopen met bloed op zijn hoofd. Hij had een gat in zijn hoofd. [verdachte] schoof aan de kant. [medeverdachte 3] rende achter [slachtoffer 1] aan en schoot hem van achteren in zijn hoofd. [slachtoffer 1] zakte in elkaar. [medeverdachte 3] schoot vervolgens op [slachtoffer 3]. “Mijn vader schoot één keer.” Ook [slachtoffer 3] zakte neer. [slachtoffer 3] rende naar het magazijn. [medeverdachte 3] rende erachteraan. Ook [medeverdachte 2] rende erachteraan. Vervolgens hoorde [verdachte] twee schoten. Toen [medeverdachte 3] het magazijn weer uitkwam trok hij zijn wapen en richtte op [verdachte]. Hij zei ‘doe iets, ga eens wat doen’. [verdachte] rende hierop om de tafel en trok aan een kabel. “Ik weet niet waarom”. [verdachte] heeft niet gezien dat er nog een schot op [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3] werd gelost. Hij hoorde [medeverdachte 3]‘weg hier, weg hier’ roepen. [verdachte] wilde eigenlijk niet in de auto stappen, maar moest dit van zijn vader. [verdachte] heeft verklaard hij een “paar seconden” om de tafel zal hebben gelopen en dat ze vrij kort daarna zijn wegegaan.
Desgevraagd heeft [verdachte] verklaard dat hij [slachtoffer 2] niet meer heeft gezien en niet over hem heen is gestapt.
Volgens zijn verklaring ontkent [verdachte] dat hij heeft geschoten en is hij ook niet op andere wijze – anders dan door het lostrekken van een kabel – betrokken geweest bij het incident waarbij de vier slachtoffers zijn gedood.
Het hof stelt vast dat de verklaring van [verdachte] op essentiële punten verschilt van de verklaringen die zijn broer [medeverdachte 2] heeft afgelegd.
Beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte]
Het hof acht bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze verklaring onder meer het tijdstip waarop de verklaring is afgelegd van belang. Ten aanzien van de verklaring van [verdachte] constateert het hof dat deze verklaring pas is afgelegd in een zeer laat stadium, namelijk op een moment dat alle onderzoeksresultaten en verklaringen van medeverdachten bekend waren. Hierdoor heeft hij volop de gelegenheid gehad om zijn verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier.
De raadslieden en ook [verdachte] hebben stilgestaan bij de redenen waarom [verdachte] niet eerder heeft verklaard. Een belangrijke reden hiervoor zou volgens hen zijn de angst die [verdachte] voor zijn vader [medeverdachte 3] had. Dat [verdachte] naar eigen zeggen bang was voor zijn vader zou naar het oordeel van het hof weliswaar in enige mate kunnen verklaren waarom hij aanvankelijk heeft gezwegen. Het verklaart echter zeker niet waarom [verdachte] pas in december 2023 – dus één jaar en vier maanden ná het overlijden van zijn vader [medeverdachte 3]– voor het eerst een inhoudelijke verklaring voorzien van allerlei details heeft afgelegd, te meer omdat hij in eerste aanleg al door de rechtbank tot een levenslange gevangenisstraf was veroordeeld en al jaren in voorlopige hechtenis zat. Er stond dus heel veel voor hem op het spel. Het hof heeft bovendien geconstateerd dat [verdachte] tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep ook niet direct met de hierboven vermelde verklaring is gekomen, maar pas later op de zittingsdag zijn eerdere verklaring wilde aanpassen.
Naast het zeer late tijdstip waarop verdachte zijn verklaring heeft afgelegd – hetgeen om die reden alleen al afbreuk doet aan de authenticiteit en daarmee aan de betrouwbaarheid ervan – constateert het hof dat de verklaring van [verdachte] ook overigens diverse ongerijmdheden bevat die zich moeilijk anders laten verklaren dan dat [verdachte] niet naar waarheid verklaart dan wel dat hij op zijn minst een deel van het verhaal en voor de waarheidsvinding in deze zaak en voor de beoordeling van zijn mogelijke betrokkenheid van belang zijnde details niet vertelt.
Van belang acht het hof hierbij dat de verklaring van [verdachte] niet spoort met de totale tijdspanne waarbinnen [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de growshop zijn geweest en het moment waarop de levensberovingen hebben plaatsgevonden. Uit de resultaten van het onderzoek naar de stappentellers in combinatie met de beelden waarop te zien is wanneer de auto van verdachten aankomt bij en weer wegrijdt van de growshop, leidt het hof af dat er tussen het neerschieten van de slachtoffers (uiterlijk om 14.39 uur) en het moment waarop [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de growshop hebben verlaten (kort voor 14.45.47 uur; het moment waarop de auto met daarin [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2] in beeld komt op adres 3) – in totaal minimaal ruim vijf minuten – aanmerkelijk meer tijd heeft gezeten dan het zeer korte tijdsbestek waarover [verdachte] spreekt. Immers, uitgaande van de verklaring van [verdachte] zouden hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vrijwel direct na het neerschieten van de slachtoffers de growshop hebben verlaten, namelijk nadat [verdachte] een rondje om de tafel had gerend en de kabel eruit had getrokken. Zijn verklaring is derhalve strijdig met de onderzoeksresultaten.
Een andere ongerijmdheid in zijn verklaring betreft het aantal geloste schoten. Uit het dossier blijkt namelijk dat in totaal tien keer een gericht schot is gelost, terwijl [verdachte] slechts verklaart over zes schoten, hetgeen opmerkelijk is gelet op de omstandigheid dat hij het neerschieten van de slachtoffers in de growshop van zeer nabij heeft meegemaakt en met zijn verklaring de indruk wekt dat hij alles goed heeft waargenomen. Ook verklaart hij slechts één wapen te hebben gezien, terwijl alle slachtoffers met twee verschillende wapens zijn doodgeschoten. Als zijn verklaring hierover zou worden geloofd, betekent dit dat zowel [slachtoffer 1]als [slachtoffer 3] recht voor zijn neus is neergeschoten en beiden maar één keer zijn beschoten. Het forensisch onderzoek wijst echter uit dat [slachtoffer 1]en [slachtoffer 3] in die ruimte telkens met in totaal drie kogels, uit twee verschillende wapens zijn beschoten en daarbij door beide wapens in hun hoofd/hals zijn geraakt. Het is nauwelijks voorstelbaar dat [verdachte] niet heeft gezien dat sprake is geweest van drie schoten met twee wapens, als de slachtoffers vlak voor zijn neus zijn neergeschoten zoals hij zelf zegt te hebben gezien.
Voorts kan worden vastgesteld dat de verklaring van [verdachte] niet spoort met de resultaten van het schoensporenonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat naast het lichaam van [slachtoffer 2], die in de andere ruimte met de vijver lag, in bloed gezette schoensporen zijn aangetroffen die het hof toeschrijft aan [verdachte]. Om bij dit lichaam te komen moet hij over [slachtoffer 1] zijn heengestapt en via het gangetje de andere ruimte zijn binnengegaan en vervolgens moet hij – volgens het verloop van de voetsporen - naast het lichaam van [slachtoffer 2] hebben gestaan. Dat [verdachte] eerst heeft ontkend het lichaam van [slachtoffer 2] te hebben gezien en vervolgens hierop terugkomt met de verklaring dat dit gebeurd zou kunnen zijn maar dat hij zich dit niet meer kan herinneren, acht het hof ongeloofwaardig, vooral omdat hetgeen hij wèl heeft verklaard juist zeer gedetailleerd is. Hij verklaart immers zelfs over de geur van het bloed die hem is bijgebleven. Dat hij zich zo’n detail wel herinnert maar het over een lichaam heenstappen of er heel dicht langs lopen en naast een lichaam staan niet, vindt het hof zeer onwaarschijnlijk.
[verdachte] heeft verder verklaard dat zijn vader op enig moment een wapen op hem richtte om hem ‘iets’ te laten doen. [verdachte] heeft verklaard dat hij daardoor geschokt was. Het hof acht het niet aannemelijk dat dat ‘iets’ het trekken aan een kabel is geweest, terwijl [verdachte] niet kan uitleggen wat daar dan de bedoeling van was en waarom hij dit – naar eigen zeggen – deed terwijl zijn vader hem daartoe niet specifiek de opdracht gaf. Ook op dat punt gelooft het hof hem niet.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [verdachte] op basis van bovengenoemde omstandigheden onbetrouwbaar is.
Dat maakt ook dat het hof de verklaring van [verdachte] onaannemelijk en ongeloofwaardig acht voor zover deze geen steun vindt in ander, objectief bewijs.
De betrokkenheid van de verdachten en het medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard en gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:A09905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). Het hof overweegt als volgt.
[verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn op13 november 2018 met zijn drieën vertrokken vanuit de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] richting de growshop in Enschede. Zij hebben alle drie geen telefoon meegenomen. Wel hebben zij twee doorgeladen wapens meegenomen. De reden van het bezoek aan de growshop was een afspraak met [slachtoffer 2]. Uit het dossier blijkt dat eerder sprake was geweest van een conflict tussen enerzijds [slachtoffer 2] en anderzijds [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] bestuurde de auto, [verdachte] zat naast hem en [medeverdachte 3] zat rechts achterin. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben de growshop die dag tweemaal bezocht. De eerste keer was [slachtoffer 2] er niet. Tijdens het tweede bezoek hebben de vier levensberovingen in een kort tijdsbestek plaatsgevonden. Dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alle drie aanwezig waren tijdens de schietpartij blijkt niet alleen uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] in hoger beroep, maar ook uit het forensische bewijs, waaronder de in het bloed gezette schoensporen, ook naast de neergeschoten slachtoffers, het bloed van [slachtoffer 1] in de auto van verdachten en de DNA-sporen op de huls en de kabel.
De slachtoffers zijn om het leven gebracht met twee verschillende wapens van verschillend kaliber, te weten een .22 en een 7.65. Alle vier de slachtoffers zijn twee respectievelijk drie keer van (zeer) korte afstand in het hoofd geschoten. Negen van de in totaal tien kogels waren direct dodelijk. Alle tien de schoten waren raak; er is niet misgeschoten. Verdachten zijn ongeveer een halfuur – tussen 14.17 uur en 14.45 uur – in de growshop geweest. Gelet op de laatst geregistreerde stappen van [slachtoffer 2] en de locatie waar zijn lichaam is gevonden is hij omstreeks 14.33 uur, naar het hof aanneemt als eerste, doodgeschoten. Dit is geweest binnen enkele minuten nadat hij de growshop binnenkwam. De andere slachtoffers zijn naar het hof aanneemt daarna om het leven gebracht, waarbij de posities van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] erop duiden dat zij hebben geprobeerd te vluchten. De laatst geregistreerde stappen van [slachtoffer 1]zijn om 14.39 uur gezet. De slachtoffers lagen op verschillende locaties in het pand, steeds op enkele meters afstand van elkaar.
Wie er geschoten heeft is op basis van het forensisch materiaal niet vast te stellen. Weliswaar verklaart [verdachte] in hoger beroep dat hun vader de enige was die heeft geschoten, maar gelet op het feit dat vader inmiddels is overleden, acht het hof die verklaring niet heel betrouwbaar. Vader kan dat immers niet meer weerspreken. Er is weliswaar DNA van [medeverdachte 2] op een van de hulzen aangetroffen, maar daarmee staat niet vast dat hij heeft geschoten.
Ook al acht het hof het waarschijnlijker dat in ieder geval twee personen hebben geschoten, omdat er twee wapens zijn gebruikt, niet kan worden uitgesloten dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alle drie hebben geschoten, dan wel dat slechts één van hen heeft geschoten.
Verdachten zijn na het neerschieten van de slachtoffers nog ongeveer vijf minuten in de growshop geweest. Zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] heeft door bloed gelopen. [medeverdachte 2] is ook (deels) de zoldertrap opgelopen. Op zolder is een huls aangetroffen. [verdachte] is over/langs het lichaam van [slachtoffer 1] heengestapt om bij [slachtoffer 2], die in de andere ruimte lag, te komen. Naast het lichaam van [slachtoffer 2] zijn immers schoenafdrukken van [verdachte] aangetroffen. In de binnenzak van [slachtoffer 2] is bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen, dat er door [verdachte], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] moet zijn achtergelaten. [verdachte] heeft daarnaast een kabel losgetrokken, waarop zijn DNA is aangetroffen. Maar hij geeft geen verklaring voor het trekken aan de kabel, anders dan: “mijn vader zei: doe iets en richtte zijn wapen op mij”. Op een zwarte pet, waarvan – gelet op de camerabeelden - aannemelijk is dat [verdachte] die droeg op 13 november 2018, zijn schotresten aangetroffen. In de buurt van het lichaam van [slachtoffer 1] is een huls met daarop DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. Dat ook [medeverdachte 3] door het bloed van [slachtoffer 1] heeft gelopen blijkt uit de bloedsporen die zijn aangetroffen in de auto op de plek waar hij zat. Gelet op de locatie van aangetroffen bloedsporen afkomstig van [slachtoffer 1] in de auto (aan de binnenzijde van het rechter voorportier en aan de achterzijde van de passagiersstoel rechts) en het aantreffen van een stuk textiel in het opbergvak achter de passagiersstoel, waarop zich bloed bevond en het DNA van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 3], is aannemelijk geworden dat zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] ook bloed van [slachtoffer 1] aan hun handen hebben gehad.
Kort vóór 14.45.47 uur – het moment waarop de auto met daarin [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in beeld verschijnt op adres 3– hebben de verdachten gezamenlijk de plaats delict verlaten. Zij zijn gezamenlijk teruggereden naar de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Hier hebben zij zich omgekleed. De tijdens het incident in de growshop gedragen kleding en schoenen van verdachten zijn nooit gevonden en de wapens evenmin. Gelet op de onderzoeksresultaten is aannemelijk geworden dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de kleding en de wapens kort na het incident hebben weggemaakt en daarmee veel belangrijke sporen hebben uitgewist. Gelet op de camerabeelden bij de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in adres woning verdachte/[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gaat het hof er verder vanuit dat [medeverdachte 2] geprobeerd heeft om bloedsporen in de auto uit te wissen door op verschillende plaatsen met [schoonmaakmiddel] schoon te maken.
Alle sporen en bewijsmiddelen wijzen in onderling verband en samenhang bezien zonder meer op actieve bemoeienis van meerdere personen. Het hof heeft de verdachten in hoger beroep verschillende keren uitgenodigd om – nu het de laatste feitelijke instantie is – uit te leggen wie welke rol heeft gehad. Verdachten zijn daarbij niet verder gekomen dan hun eigen betrokkenheid bij de levensberovingen volledig te ontkennen en hun overleden vader aan te wijzen als de enige dader. Maar zoals gezegd, sporen hun verklaringen op essentiële onderdelen niet met het aangetroffen forensisch bewijs. Dat maakt hun verklaringen onbetrouwbaar en ook ongeloofwaardig. Het hof merkt in het licht van de als ongeloofwaardig aangeduide verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] nog op dat – los van het forensisch bewijs dat hun weergave van de gebeurtenissen op 13 november 2018 op essentiële punten weerspreekt – de bepaald niet denkbeeldige gedachte opkomt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] van een trieste omstandigheid als het overlijden van hun vader gebruik hebben gemaakt door hem bij de behandeling in hoger beroep als enige dader aan te wijzen van het doden van de vier slachtoffers en elkaar daarbij zo veel mogelijk uit de wind te houden al dan niet door (op van belang zijnde punten) geheugenverlies te veinzen.
Nu verdachten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun individuele rol anders is geweest, gaat het hof ervan uit dat zowel [medeverdachte 3] als ook [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij het doodschieten van de vier slachtoffers.
Uit niets blijkt dat tijdens voornoemde handelingen of daarna één van de verdachten heeft ingegrepen of geprobeerd heeft zich te onttrekken aan de situatie. De schutters zijn kennelijk niet tegengehouden: er zijn geen overlevenden en evenmin aanwijzingen voor een worsteling teneinde het schieten te belemmeren.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de bijdrage van elk van de verdachten aan het delict van voldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen. Het hof is aldus van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Daaraan doet niet af de omstandigheid dat het hof niet precies heeft kunnen vaststellen wie wat op welk moment heeft gedaan en daarmee -mede doordat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft willen geven- het exacte aandeel van en de mate van betrokkenheid van de verdachte bij de moord op de vier slachtoffers grotendeels in het ongewisse blijft. Die omstandigheid komt geheel voor rekening van verdachte zelf die er immers voor heeft gekozen te verklaren op de wijze zoals hiervoor uitgebreid door het hof is besproken.
Het hof gaat er om die reden vanuit dat verdachte en zijn medeverdachten ieder een gelijkwaardige rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten nu op grond van het onderzoek geen concrete feiten of omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte een bijdrage van minder gewicht heeft gehad die niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Voor bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit is voorts vereist dat
verdachten opzet hadden op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De vraag die in dit verband voorligt, is of verdachten hebben gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet.
De slachtoffers, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]zijn alle vier door vuurwapengeweld om het leven gebracht. Alle slachtoffers zijn met twee dan wel drie kogels uit twee verschillende wapens van (zeer) korte afstand gericht in het hoofd geraakt. Negen van de in totaal tien schoten waren direct dodelijk en er is niet misgeschoten. De verklaring van [medeverdachte 2] dat [slachtoffer 2] per ongeluk is neergeschoten, acht het hof – gelet op het feit dat hij twee keer van korte afstand in zijn hoofd is geschoten en hem ook geen eerste hulp is geboden – niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] daadwerkelijk de bedoeling hadden om de slachtoffers dodelijk te raken en hen van het leven te beroven. Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet concludeert het hof dat het opzet van verdachten was gericht op de dood van zowel [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4].
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen
vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te
nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling. zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en
de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele
omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en
waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De
vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het
genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met
voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan
contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Dit is het door het hof te hanteren toetsingskader.
Het hof kent voor wat betreft het bewijs van het bestanddeel “met voorbedachten rade” veel gewicht toe aan de wijze waarop de vier slachtoffers zijn doodgeschoten, te weten ieder met twee dan wel drie gerichte schoten van dichtbij in het hoofd. De slachtoffers zijn bovendien op verschillende locaties in het pand aangetroffen, steeds op enkele meters afstand van elkaar. Dit kille en koelbloedige handelen in een tijdsbestek dat voldoende ruimte laat voor het nadenken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven, rechtvaardigt op zichzelf reeds de conclusie dat verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld bij het om het leven brengen van alle vier de slachtoffers.
Daarnaast zijn verdachten kennelijk met een plan op pad gegaan. Ze zijn zonder telefoons, maar met wapens naar hun afspraak met [slachtoffer 2] gegaan. Toen ze aankwamen bleek [slachtoffer 2] er nog niet te zijn en moesten ze een uur wachten. Ze hebben daarbij dus voldoende tijd gehad om te reflecteren en hun plannen aan te passen. Daarna zijn ze toch een tweede keer teruggegaan en vervolgens zijn de slachtoffers heel kort na aankomst al direct na elkaar neergeschoten. Reeds hieruit volgt het bewijs voor handelen met voorbedachten rade bij het van het leven beroven van alle vier de slachtoffers.
Daar komt bij dat het onderzoek geen feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die wijzen
op handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Maar zelfs als het zo zou zijn dat de eerste kogel op [slachtoffer 2] het gevolg is geweest van een dergelijke gemoedsopwelling, dan volgt alsnog uit de schoten die daarop gevolgd zijn – inclusief het tweede schot op [slachtoffer 2]– dat sprake is geweest van een moment van nadenken en een wilsbesluit om eerst [slachtoffer 2] met een tweede schot door zijn hoofd en daarna ook de andere slachtoffers te doden. In het bijzonder de wijze van schieten – het van (zeer) korte afstand en meermalen in het hoofd van alle slachtoffers – heeft naar het oordeel van het hof de uiterlijke verschijningsvorm van koelbloedige executies waaraan telkens een voorgenomen besluit ten grondslag heeft gelegen. Deze handelswijze vormt een sterke contra-indicatie voor het (telkens) handelen in een hevige gemoedsopwelling waarvoor ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
Al het voorgaande voert tot de bewijsconclusie dat bewezen is dat de vier slachtoffers allemaal niet alleen opzettelijk maar ook met voorbedachten rade van het leven zijn beroofd.
Op grond van al het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] op 13 november 2018 tezamen en in vereniging de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] ens[slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd. [verdachte] heeft zich daarmee steeds schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op de vier slachtoffers.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben gepersisteerd bij hun eerder gedane en afgewezen verzoek tot het horen van de ‘meerdere personen’, die in het proces-verbaal van officier van justitie Belien worden genoemd/bedoeld, nu het belang van waarheidsvinding in dit specifieke geval dient te prevaleren boven het belang van de gezondheid en/of het welzijn van de te horen personen. De verdediging heeft aangevoerd dat enkel recht wordt gedaan aan het recht van Verdachte op een eerlijk proces wanneer er compenserende factoren zijn. Indien het hof het oordeel van de rechter-commissaris over de betrouwbaarheid van de verklaringen in het licht van het dossier is de bewijsbeslissing betrekt, is daadwerkelijk sprake van compenserende factoren en een
overall fairness of the trial.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden.
Het hof stelt voorop dat hij het horen van de bronnen als getuigen nog steeds noodzakelijk acht.
Uit het verhoor van de officier van justitie ter zitting d.d. 4 december 2023 en het proces-verbaal van de rechter-commissaris d.d. 3 mei 2024 volgt dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige(n) door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht. Het hof leidt uit deze stukken af dat er sprake is van een reëel en objectief vastgesteld gevaar dat meer inhoudt dan slechts de mogelijke aantasting van de gezondheidstoestand van de getuige. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van het hof afdoende gemotiveerd dat er geen maatregelen getroffen kunnen worden ter bescherming van het belang van de gezondheid of het welzijn van de getuige(n) waardoor (al dan niet in beperkte mate) een mogelijkheid tot ondervraging wordt geboden. Derhalve ook niet door het horen van de getuigen in de beslotenheid van het kabinet rechter-commissaris. Het voorkomen van dit gevaar weegt naar het oordeel van het hof in dit geval zwaarder dan het belang van de verdediging om de getuige(n) te kunnen ondervragen.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Bij deze stand van zaken kan de conclusie van de officier van justitie Belien voor zover inhoudende dat uit hetgeen hij van meerdere personen heeft gehoord blijkt dat [verdachte] niet zou hebben geschoten, niet nader getoetst worden. Het hof slaat daarom geen acht op de inhoud van het proces-verbaal van de officier van justitie en het naar aanleiding daarvan opgestelde proces-verbaal van de rechter-commissaris en betrekt deze niet in zijn beoordeling van het tenlastegelegde.
Het verweer van de verdediging dat hierdoor geen sprake is van compenserende factoren voor het niet kunnen horen van de bronnen en daardoor geen sprake is van een
overall fairness of the trialwordt door het hof verworpen. Het hof overweegt hiertoe dat de verklaring(en) van de bronnen geen verklaringen betreffen die voor het bewijs worden gebruikt. Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van de bron(nen), kijkend naar het geheel van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek en de door het hof onbetrouwbaar geachte verklaring van [verdachte], niet van zo’n zwaar gewicht dat het oordeel van het hof in beslissende mate zou steunen op deze verklaringen. Gelet op de hiervoor beschreven redenen over het niet kunnen horen van de bronnen is het hof van oordeel dat de procedurele waarborgen voldoende compenserend zijn voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Er is naar het oordeel van het hof wel sprake van eerlijk proces.
Het hof komt tot bewezenverklaring van dit feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij het hof, nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 1]opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
)(
van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 1]te schieten
(en/of deze [slachtoffer 1]te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1]is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
)(
van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 2] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 2]te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
met een of meervuurwapen
(s
) (van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 3] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 3]te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
) (van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen
, althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 4] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 4]te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden.
2.
hij op
of omstreeks26 november 2018 te gemeente Nijverdal,
althans in de gemeente Hellendoorn,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Astra, type Cadix, kaliber .22), zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer,revolver
en/of pistoolvoorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens het misdrijf
: medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens [verdachte] een beroep gedaan op psychische overmacht. Verdachte heeft de kabel losgetrokken nadat zijn vader een wapen op hem richtte en hem beval iets te doen. [verdachte] voelde zich – ook door zijn verleden met vader [medeverdachte 3]– bedreigd en angstig. Deze angst, de van buiten komende psychische druk, was extreem en meerledig. Het is meer dan aannemelijk dat [verdachte] gevoeld moet hebben dat hij iets moést doen. Het is voorstelbaar dat hij gevreesd heeft voor zijn eigen leven. De druk die op hem werd uitgeoefend moet ongekend zijn geweest. Van [verdachte] kon in die acute en uitzonderlijk stressvolle situatie niet gevergd worden dat hij aan die van buiten komende druk weerstand zou bieden. [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie gaat uit van een situatie waarin [verdachte] zich wel kon onttrekken aan hetgeen zich in de growshop afspeelde. Een situatie waarin hij niet werd bedreigd. Alleen daarom kan een beroep op psychische overmacht al niet slagen.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Het hof stelt vast dat het beroep op psychische overmacht enkel en alleen is gebaseerd op de verklaring van [verdachte] hierover. Zoals eerder overwogen acht het hof deze verklaring onbetrouwbaar en ongeloofwaardig. Verwijzend naar de overwegingen in dit verband acht het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte opnieuw zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat verdachte medepleger is van het op 13 november 2018 in koelen bloede executeren van vier mensen . Het gegeven dat hij – aldus het openbaar ministerie – de trekker niet zelf heeft overgehaald maakt dit niet anders. De feiten zijn gruwelijk en door de proceshouding van verdachte heeft hij de nabestaanden nog steeds geen oprechte en ware verklaring gegeven.
Zes jaar na de gepleegde feiten is het leed van de nabestaanden niet minder geworden. Het gemis en de leegte zijn er nog steeds. Zij zitten nog steeds met dezelfde onzekerheid over wat er gebeurd is en de pijn is niet minder geworden.
Het voorliggende feitencomplex waarbij niet alleen het aantal slachtoffers bepalend is maar wel voorop staat, is op zichzelf reeds dusdanig ernstig dat elke andere straf dan een levenslange gevangenisstraf vanuit het oogpunt van vergelding reeds onvoldoende recht doet aan de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd alsmede aan de optelsom van het verdriet van de nabestaanden. Voor wat betreft de persoon van verdachte zijn er geen omstandigheden die maken dat er contra-indicaties zijn om een levenslange gevangenisstraf op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat verdachte geen relevant strafblad heeft en zijn leven voor november 2018 op orde had. Het voorarrest, de onzekerheid over de afloop van de strafzaak en de mogelijkheid dat hij zijn dagen verder achter de tralies zou moeten doorbrengen vallen hem zwaar, wat heeft geleid tot ernstige lichamelijke en fysieke klachten.
Indien het hof komt tot een vrijspraak van feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voor feit 2 passend is.
Indien het hof komt tot een veroordeling ter zake van feit 1 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een levenslange gevangenisstraf niet passend is. Bij de bepaling van de straf moet worden gelet op de rol van verdachte. Deze heeft er niet in bestaan dat hij zelf de slachtoffers heeft gedood. Daarom dient eventueel een tijdelijke gevangenisstraf te volgen.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de straf om die reden met 10% te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet hierin redenen om verdachte te veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van vier moorden, de meest ernstige feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Op 13 november 2018 heeft [verdachte], samen met vader [medeverdachte 3] en broer [medeverdachte 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op koelbloedige wijze geëxecuteerd door hen meerdere malen in het hoofd te schieten. Hiermee hebben de verdachten onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en de slachtoffers beroofd van hun meest kostbare bezit: hun leven. De angst en acute doodsnood die de slachtoffers in de laatste seconden van hun leven moeten hebben beleefd, zijn nauwelijks in woorden te vatten. Nadat het eerste schot was gelost, wisten de andere slachtoffers welk lot hen te wachten stond. Uit het onderzoek blijkt dat door enkelen van hen nog is geprobeerd te vluchten. Tevergeefs. Iedereen moest dood, er mochten kennelijk geen getuigen in leven blijven. De moorden hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag in een woonwijk in plaatsnaam. De moord op deze vier mannen heeft de rechtsorde ernstig geschokt en de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. Daarnaast heeft verdachte een verboden wapen in zijn bezit gehad.
De nabestaanden, waaronder de partners, kinderen en ouders van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] worden elke dag geconfronteerd met een groot, onomkeerbaar en traumatisch verlies. Zij moeten leven met de wetenschap dat hun naasten als gevolg van bruut en meedogenloos geweld zijn omgekomen. De gevolgen van de moorden hebben zij op indrukwekkende en invoelbare wijze naar voren gebracht tijdens de uitoefening van het spreekrecht. Doordat de verdachten geen volledige openheid van zaken hebben gegeven, blijven veel vragen van de nabestaanden onbeantwoord. Ook die omstandigheid vergroot het verdriet bij hen.
Met het leed dat verdachte door middel van een langdurige gevangenisstraf wordt
toegevoegd, wordt beoogd het leed dat hij de slachtoffers en de nabestaanden heeft toegebracht te vergelden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat met de straf met name in een zaak als deze spijtig genoeg niet meer bereikt kan worden dan enkel vergelding; de gevolgen van het bewezenverklaarde waaronder het onuitwisbare verdriet bij de nabestaanden, kunnen door de straf vanzelfsprekend niet ongedaan gemaakt worden.
Nu het hof niet kan vaststellen wie precies welke rol heeft gehad en verdachte hierover geen duidelijkheid heeft willen verschaffen kan het hof hier – anders dan betoogd door de verdediging – bij het bepalen van de strafmaat ook geen rekening mee houden.
Persoonlijke omstandigheden
Blijkens het meest recente Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte is verdachte niet eerder veroordeeld. Dit speelt overigens verder geen enkele rol bij de strafoplegging.
Het hof heeft acht geslagen op dat wat over verdachte is gebleken uit het rapport van de Reclassering d.d. 27 maart 2020 en op het psychologisch onderzoek d.d. 5 april 2022 dat in opdracht van de medische dienst in plaats P.I. werd opgemaakt. Het hof heeft ook gehoord wat verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof echter geen redenen om een andere straf op te leggen dan hierna is vermeld.
Levenslange gevangenisstraf
Het hof realiseert zich dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in de
afgelopen jaren onderwerp van discussie is geweest en nog steeds is, gelet op de door critici
gestelde uitzichtloosheid daarvan nu er geen perspectief op vervroegde invrijheidstelling zou zijn. Dat zou de oplegging van een levenslange gevangenisstraf inhumaan maken.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) met betrekking tot regelgeving over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, in het bijzonder het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Besluit ACL), heeft geoordeeld, dat het Nederlands recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van levenslange gevangenisstraf, dat oplegging daarvan niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat voor een verdachte onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij de procedure van herbeoordeling en dat onzeker is of aan een verdachte gedurende zijn detentie voldoende op rehabilitatie gerichte activiteiten worden aangeboden om bij herbeoordeling in aanmerking te kunnen komen voor verkorting van een levenslange gevangenisstraf.
Bij de (ambtshalve) beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening komt het aan op de
vraag of verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer
gerechtvaardigd is. Daarbij komt betekenis toe aan het gedrag en de ontwikkeling van de
veroordeelde gedurende zijn detentie en dienen de in artikel 4, vierde lid, Besluit ACL
genoemde criteria, waaronder het recidiverisico en de delict-gevaarlijkheid in aanmerking te
worden genomen.
Voorts is in dit verband volgens de Hoge Raad nog van belang op te merken, dat de wijze
waarop het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk zal worden toegepast, in de
toekomst ligt besloten. De onvermijdelijk uit die realiteit voortvloeiende onzekerheden
ontnemen aan de oplegging van een levenslange gevangenisstrafechter niet de
verenigbaarheid met artikel 3 EVRM, in het bijzonder ook niet omdat levenslanggestraften
de mogelijkheid hebben de wijze waarop de straf daadwerkelijk wordt tenuitvoergelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die
tenuitvoerlegging - ook waar het gaat om de herbeoordeling van de verdere tenuitvoerlegging van de straf en de in verband met die herbeoordeling aan de veroordeelde
aan te bieden activiteiten - geschiedt met inachtneming van de uit artikel 3 EVRM
voortvloeiende waarborgen.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is oplegging van een levenslange gevangenisstraf naar het oordeel van het hof niet in strijd met artikel 3 EVRM en ook overigens in overeenstemming met het geldende recht..
Alles afwegende is het hof van oordeel dat als reactie op het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte slechts oplegging van de zwaarste straf die ons Wetboek van Strafrecht kent, passend en geboden is: levenslange gevangenisstraf. Niet enkel vanuit het oogpunt van vergelding, de samenleving dient maximaal tegen deze verdachte te worden beschermd. Het hof zal aan verdachte daarom voor de bewezenverklaarde betrokkenheid bij vier moorden een levenslange gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof heeft geconstateerd dat nog een beslissing moet worden genomen over een bij de woning van [verdachte] inbeslaggenomen wapen. Het wapen, te weten een revolver met bruin handvat (KT1.04.01 .001), is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp tot het begaan van dergelijke feiten is vervaardigd of bestemd en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partijen