Parketnummer: 21-004315-20
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
6 november 2020 met parketnummer 08-952925-18 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [postcode] [plaats], [adres],
thans verblijvende in P.I., [locatie] te [plaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 december 2023, 13, 14 en 16 januari 2025 (inhoudelijke behandeling) en 28 februari 2025 (sluiting onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. M.L. van Gaalen en mr. D.N.A. Brouns, en de advocaten van de benadeelde partijen, mrs. Keulen, Drosten, Jakob, Morskink, Pernot, Korver en Camps naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
[verdachte] (hierna: [verdachte]) is bij vonnis van 6 november 2020 door de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een levenslange gevangenis wegens het medeplegen van een viervoudige moord, het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft daarnaast beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen die zich in het strafproces hebben gevoegd en over de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De volledige tenlastelegging is als bijlage I opgenomen achter dit arrest.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de eerste plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 1] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 1] is gedood;
feit 1 in de tweede plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 2] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 2] is gedood;
feit 1 in de derde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 3] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 3] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 3] is gedood;
feit 1 in de vierde plaats:
samen met een of meer anderen [slachtoffer 4] heeft gedood door met een of meer vuurwapens meermalen op (het hoofd van) die [slachtoffer 4] te schieten.
Primair is dit tenlastegelegd als een moord, subsidiair als een doodslag met (poging tot)
diefstal met geweld en/of met doodslag in vereniging op de andere slachtoffers, meer
subsidiair als een doodslag, nog meer subsidiair als een diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] gedood en meest subsidiair als een poging tot diefstal met geweld waarbij [slachtoffer 4] is gedood;
samen met een of meer anderen geld heeft gestolen van [slachtoffer 5] door middel van
(bedreiging) met geweld tegen die [slachtoffer 5] en tegen [slachtoffer 7], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8], waarbij gebruik is gemaakt van een of meer vuurwapens en een schaar;
samen met een of meer anderen [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] gedurende enige tijd van hun vrijheid heeft beroofd door hen te beletten het kantoor van het bedrijfspand te verlaten, waarbij gebruik is gemaakt van een of meer vuurwapens.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof zal beginnen met een algemene inleiding waarbij in grote lijnen wordt weergegeven wat er in deze zaak speelt. Vervolgens wordt uiteengezet wat de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zijn. Tot slot komt het hof tot een oordeel, waarbij eerst de vraag wordt beantwoord of, en zo ja op grond waarvan, het hof tot een bewezenverklaring van een of meer van de tenlastegelegde feiten in de zaak TGO Litouwen (feit 1) komt en vervolgens zal deze vraag worden beantwoord voor TGO Schelde (feiten 2 en 3). In het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in bijlage II van het arrest en daarvan deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen zullen dan de redengevende feiten en omstandigheden bevatten op grond waarvan het hof de overtuiging heeft gekregen dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft begaan.
Op 13 november 2018 werden omstreeks 15.00 uur door een getuige de lichamen van twee overleden mannen gevonden in de growshop aan de [adres plaats delict] in Enschede. Later vond de politie nog twee lichamen in het pand. De slachtoffers betroffen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Zij zijn allen om het leven gebracht door meerdere schoten in het hoofd.
Anders dan in eerste aanleg staat in hoger beroep niet meer ter discussie dat [verdachte] samen met zijn broer [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en vader [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) ten tijde van de levensberovingen aanwezig was in voornoemde growshop. De kern van de beoordeling in hoger beroep richt zich op de vraag of [verdachte] al dan niet samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij de levensberovingen en zo ja, hoe deze betrokkenheid juridisch moet worden gekwalificeerd.
TGO Schelde (feiten 2 en 3)
Op 7 november 2018 zijn in een garagebedrijf in Hengelo (O) [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] gedurende enige tijd tegen hun wil en onder bedreiging met geweld in het bedrijfspand vastgehouden door twee gewapende personen.
In hoger beroep heeft [verdachte] een verklaring afgelegd die – kort gezegd – inhoudt dat hij en zijn vader [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) op voornoemde datum in het pand zijn geweest, dat hij een wapen heeft gehanteerd en dat er geschoten is met de ladykiller. Voor zover het gaat over de aanleiding van het bezoek en hoe het is geëscaleerd, verschilt de verklaring van [verdachte] met die van aangevers. De kern van de beoordeling in hoger beroep richt zich op de vraag wat de gedragingen van [verdachte] hebben ingehouden en hoe deze moeten worden gekwalificeerd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd [verdachte] te veroordelen voor het medeplegen van de moord op respectievelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 13 november 2018 in Enschede, door hen meerdere malen met vuurwapens in het hoofd te schieten (
feit 1 primair in de eerste plaats, in de tweede plaats, in de derde plaats en in de vierde plaats).
Daarnaast hebben zij gevorderd [verdachte] te veroordelen voor het medeplegen van diefstal met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] op 7 november 2018 in Hengelo (
feit 2) en het medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving van deze vier personen op diezelfde datum en plaats (
feit 3).
Ten aanzien van feit 1 hebben de advocaten-generaal het volgende naar voren gebracht.
In de periode na het vonnis van de rechtbank tot aan de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep hebben verdachten inhoudelijke verklaringen afgelegd.
Het openbaar ministerie acht de verklaring die [medeverdachte 3] bij de politie aflegde volstrekt ongeloofwaardig.
Voor wat betreft de verklaring(en) die [verdachte] in hoger beroep heeft afgelegd hebben de advocaten-generaal in algemene zin het volgende opgemerkt over de betrouwbaarheid daarvan.
- Ten eerste is het moment van verklaren van belang, dit is telkens gedaan na uitvoerige bestudering van het dossier. Alleen om deze reden dient al behoedzaam te worden omgegaan met deze verklaringen. Dat [verdachte] zijn verklaringen heeft aangepast aan de inhoud van het dossier en andere ontwikkelingen in de zaak blijkt telkens weer, aldus het openbaar ministerie.
- Ten tweede is van belang dat de verklaringen telkens sterk van elkaar afwijken, onjuistheden, ongeloofwaardigheden en gaten bevatten.
De advocaten-generaal hebben ingezoomd op de laatst afgelegde verklaring van [verdachte] op 13 januari 2025. Over deze verklaring hebben zij het volgende opgemerkt:
- De kern van de verklaring is dat [medeverdachte 3] twee wapens heeft gehanteerd. Dit is een nauwelijks voor te stellen scenario. Het gebruik van twee wapens op de wijze zoals uit [verdachte]s verklaring zou voortvloeien is onnavolgbaar om meerdere redenen.
- Een verwonderpunt is dat er een tas met wapens zou zijn achtergelaten in het kantinedeel terwijl daar derden aanwezig waren. Op de beelden is een dergelijke tas ook niet te zien, waardoor getwijfeld kan worden aan het bestaan ervan.
- De verklaring van [verdachte] verhoudt zich slecht met de verklaring van [medeverdachte 1].
- Verschillende bewijsmiddelen in het dossier brengen [verdachte] in direct verband met een eigen wapen.
- De verklaring van [verdachte] is onverenigbaar met de tijdlijn zoals deze kan worden gereconstrueerd.
- [verdachte] heeft geen verklaring gegeven voor de volgende belastende onderzoeksresultaten:
o Op de trap zijn in bloed gezette sporen aangetroffen die passen bij een Timberland-schoen.
o In zijn laatste verklaring vertelt [verdachte] niets over het lostrekken van een kabel door [medeverdachte 1] terwijl dit wel is gebeurd.
o Hij heeft geen verklaring voor de aanwezigheid van een huls (.22) in (de rolkoffer in) zijn auto waarvan is vastgesteld dat deze is verschoten met hetzelfde wapen als de hulzen op de plaats delict.
o Hij verklaart de sporen in het M&M-tasje niet.
o Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat [verdachte] zijn telefoon niet bij zich had, zijn verklaring dat dit wel zo was is daarom kennelijk leugenachtig.
o Er wordt geen verklaring gegeven voor diverse onderzoeksresultaten die wijzen op het wegnemen van geld of een poging daartoe, terwijl verdachte na het incident beschikten over contact geld.
o [verdachte] geeft geen verklaring voor het piepen van de kassa terwijl zijn schoensporen wel in die richting staan.
Dit alles maakt dat zijn verklaring niet betrouwbaar is en dat in hoger beroep op geen enkele wijze anders tegen de beoordeling van de zaak aangekeken zou moeten worden als in eerste aanleg.
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1] zoals deze in hoger beroep is afgelegd hebben de advocaten-generaal geconcludeerd dat deze op belangrijke punten tekort schiet, manco’s bevat en op punten in strijd met de onderzoeksresultaten is. Dit is zo als het gaan om de rol van [verdachte], het tijdspad en zijn eigen rol. Zijn verklaring is geen deugdelijk alternatief dat de redengevendheid van de belastende bewijsmiddelen ontkracht.
Voor wat betreft het medeplegen hebben de advocaten-generaal het volgende aangevoerd.
Vooropgesteld kan worden dat voor het aannemen van medeplegen niet noodzakelijk is dat ieder van de verdachten daadwerkelijk heeft geschoten en dus zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het springende punt is of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft voor het aannemen van medeplegen waarde gehecht aan de volgende feiten die – aldus het openbaar ministerie – in beginsel nog steeds kunnen worden gehanteerd om tot medeplegen te komen:
- Alle drie de verdachten waren aanwezig in het pand.
- De slachtoffers zijn met door hen meegebrachte wapens doodgeschoten.
- De situatie ter plaatse wijst op een bemoeienis door meerdere personen.
- De situatie ter plaatse wijst op afstemming en (stilzwijgende) afspraken door de aanwezigen.
- Nergens blijkt dat één van de verdachten zich heeft proberen te onttrekken aan de situatie of heeft ingegrepen.
- Het gezamenlijke verstrek en omkleden daarna onderstreept de samenwerking.
Het openbaar ministerie ziet ook overtuigend bewijs dat [verdachte] zelf een vuurwapen heeft gehanteerd en de vier slachtoffers steeds minimaal één (potentieel) dodelijk schot heeft toegebracht. De advocaten-generaal baseren dit op het volgende:
- Het openbaar ministerie gaat uit van twee schutters met ieder een wapen. Alle slachtoffers zijn meerdere keren beschoten, met twee verschillende kalibers.
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zelf niet heeft geschoten en dat hij bij zijn vader één wapen heeft gezien.
- Zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] waren een week voor het feit in het bezit van een vuurwapen waarbij het gebruik niet is geschuwd.
- [medeverdachte 3] kan worden gekoppeld aan een vuurwapen in een laptoptas.
- Op een 7.65-huls op de plaats delict is DNA van [verdachte] aangetroffen.
- In het M&M-tasje dat [verdachte] op 13 november 2018 bij zich droeg zijn kruitsporen aangetroffen.
- In de auto van [verdachte] is een .22-huls aangetroffen.
- In een tapgesprek wordt gesproken over het halen van nieuwe wapens.
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het openbaar ministerie ten aanzien van [verdachte] het volgende overwogen.
- De locatie van de inschoten – meermaals in het hoofd – past niet bij een vlaag van een hevige gemoedsbeweging.
- Gelet op het aantal schoten, in combinatie met de verspreide slachtoffer, heeft [verdachte] de tijd gehad om zich te beraden op zijn handelen. Dit geldt ook voor het eerste slachtoffer: [slachtoffer 2].
- Het sporenbeeld als geheel wijst op een situatie waarin ook daadwerkelijk is besloten dat er geen getuigen achter mochten blijven.
Voor wat betreft de feiten 2 en 3 hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat aansluiting kan worden gezocht bij dat wat de rechtbank in haar vonnis over deze zaak heeft overwogen.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van [verdachte] hebben bepleit dat hij integraal vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 ten laste gelegde. Zij hebben hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De verklaring zoals afgelegd door [verdachte] tijdens de behandeling op 13 januari 2025 is waarheidsgetrouw. Er is geen enkel bewijs dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard. De omstandigheid dat hij eerder – volgens [verdachte] op advies van zijn toenmalige raadsman – wel verklaringen heeft afgelegd die in strijd met de waarheid waren, maakt niet dat zijn huidige verklaring van onwaarde is en ook het tijdstip waarop hij deze verklaring heeft afgelegd maakt deze nog niet onbetrouwbaar.
[verdachte] heeft verklaard over alle schoten, de twee wapens, de volgorde van schoten en de slachtoffers, de reden van hun komst naar de growshop, de aanleiding voor de escalatie, het vertrek van de plaats delict en wat zich verder allemaal heeft voorgedaan. Zijn verklaring is compleet en in lijn met de objectieve bevindingen. Indien er al sprake is van enige discrepantie tussen zijn verklaring en de onderzoeksbevindingen, dan gaat het om vaststellingen die niet bewijzen dat [verdachte] zelf personen van het leven heeft beroofd en gaat het om vaststellingen die niet bewijzen dat hij als medepleger hiervan kan worden aangemerkt.
Dat de verklaring van [verdachte] niet klopt kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld:
- Het openbaar ministerie heeft opgemerkt dat de verklaring van [verdachte] zich slecht verhoudt met de verklaring van zijn broer [medeverdachte 1]. Hierover kan worden opgemerkt dat dit niets zegt over het waarheidsgehalte van de verklaring van [verdachte], temeer nu de verklaring van [medeverdachte 1] gemankeerd is omdat hij in shock verkeerde.
- Dat [medeverdachte 3] met twee wapens heeft geschoten wordt niet weersproken door het bewijs en is niet onwaarschijnlijk.
o Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 3] beroepsmilitair en scherpschutter is geweest.
o Er zijn indicaties dat [medeverdachte 3] tweehandig was.
- Uit niets blijkt dat het niet klopt verdachten een sporttas met wapens bij zich hadden en dat de aanleiding voor het bezoek een wapendeal had.
o Dat op de beelden bij de flat geen sporttas te zien is sluit dit niet uit nu de tas al eerder in de auto is gelegd;
o Het dossier bevat als het gaat om de aanleiding voor het bezoek aan de growshop enkel verklaringen van getuigen die uiteen lopen, gebaseerd zijn op vermoedens, informatie uit de media en geruchten uit de omgeving die niet worden ondersteund door objectief bewijs.
- Uit het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat geen van de verdachten een telefoon bij zich had.
o De registratie van de telefoon van [verdachte] gedurende 7200 seconden op de zendmast [adres 1] te Hengelo houdt niet in dat het toestel zich gedurende die uren rond de geregistreerde tijd in de omgeving van de betreffende zendmast bevond, waardoor aan de hand hiervan niet kan worden vastgesteld dat hij zijn telefoon niet bij zich had of dat deze uit stond.
- Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] wist dat zijn vader wapens bij zich had.
o Hij kon dit niet vermoeden omdat niet vastgesteld kan worden dat sprake was van spanningen tussen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1]en/of vader en zoon.
De verklaring van [getuige 2] is om meerdere redenen onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van een conflict.
- De schotwonden, de bevindingen van het NFI ten aanzien van de mogelijke schotafstanden en het type kogels dat past bij het letsel van de slachtoffers, komt overeen met de verklaring van [verdachte].
- De verklaring van [verdachte] dat de levensberovingen in seconden hebben plaatsgevonden vindt zijn weerspreking niet in de bewijsmiddelen.
o Deze conclusie kan in ieder geval niet getrokken worden uit de stappentellers.
De gegevens met betrekking tot de stappentellers zijn niet compleet en op de uitkomsten is veel aan te merken. De onderzoeken van de politie en het NFI tonen wisselende uitkomsten en de genoemde tijdstippen kennen een variabele van 30 seconden.
De stappentellers zeggen niets over de positie waarin iemand zich begaf of over de situatie waarin iemand zich verkeerde. Het maken van een betrouwbare reconstructie van wat heeft plaatsgevonden is op basis van de stappentellers onmogelijk.
De verklaring van [verdachte] is bovendien in overeenstemming met de gegevens die wel uit de stappentellers volgen.
o De conclusie kan ook niet worden getrokken uit het tijdstip waarop een kabel waarop DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen is losgetrokken.
Niet vastgesteld kan worden dat er een recorder is geweest.
Niet vastgesteld kan worden dat de kabel die door [medeverdachte 1] is losgetrokken de kabel is die verbonden was met camera 6.
Er kan geen verband worden gelegd tussen het lostrekken van een kabel en het tijdstip 14.44 uur.
- De aangetroffen en onderzochte bloedsporen spreken de verklaring van [verdachte] niet tegen.
- Op basis van de aangetroffen schoensporen op de plaats delict kan niet worden vastgesteld dat deze afkomstig zijn van [verdachte].
o Dat schoensporen met of in bloed zijn gezet zegt niet dat deze sporen van een schutter afkomstig zijn. Bovendien zijn aan de bestuurderszijde van de auto – daar waar [verdachte] zat – geen bloedsporen aangetroffen.
o Het profiel ‘tapse blok’ is niet uniek en niet te herleiden tot (schoenzolen die passen bij) schoenen van één specifiek merk. Het spoor past niet bij de schoenzolen van de bij [verdachte] aangetroffen Timberlands. De sporen zijn niet vergeleken met de schoenen die verdachte gedragen zou hebben.
o De schoenmaat komt niet overeen met de door [verdachte] gedragen schoenmaat.
o Niet uitgesloten kan worden dat andere mensen na de schietpartij op de plaats delict schoensporen hebben achtergelaten.
- Ook als ervan wordt uitgegaan dat de schoensporen afkomstig zijn van [verdachte] zegt dit niets.
o Er is een stap gezet richting de kassa, maar niet is gebleken dat deze route is afgelopen of dat getracht is de kassa te openen.
o Er is een stap op de trap gezet maar niet blijkt dat diegene naar boven is gelopen.
- Er blijkt nergens uit dat geld is weggenomen of dat getracht is om dit te doen.
o De verklaring van getuige [getuige 3] is onvoldoende om aan te nemen dat [slachtoffer 2] € 8000,- bij zich had toen hij in de growshop was.
o In totaal is er op de plaats delict € 16.755 aangetroffen, waardoor het onwaarschijnlijk is dat diefstal een motief was.
o Het bloed van [slachtoffer 1] dat is aangetroffen op de binnenzak van [slachtoffer 2] bewijst niet dat geld uit zijn zak is gestolen.
Er zijn geen sporen van verdachten op het jasje aangetroffen.
Het bloed kan al eerder op het jasje terecht zijn gekomen.
- De schotsporen die in het M&M-tasje en op het petje zijn aangetroffen zijn minimaal en niet vastgesteld is dat de sporen dat de sporen afkomstig zijn van dit schietincident.
- Niet bewezen kan worden dat verdachte de auto heeft schoongemaakt.
- Niet vastgesteld kan worden dat verdachte de kleding en/of wapens heeft weggemaakt.
o Dit kan ook niet worden afgeleid uit het contact dat [verdachte] heeft gehad met [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6].
- Niet vastgesteld kan worden dat geld afkomstig uit de growshop is gebruikt om de huur contant te betalen.
- Dat [verdachte] eerder in bezit is geweest van een wapen leidt niet tot de conclusie dat hij op 13 november 2018 ook een wapen bij zich had. Bovendien zou hij op 7 november 2018 een ander soort wapen hebben gehanteerd dan is gebruikt op 13 november 2018.
- Voor het DNA dat is aangetroffen op één van de hulzen heeft [verdachte] een plausibele verklaring afgelegd, evenals voor de aangetroffen huls in de auto.
Ten aanzien van het medeplegen hebben de raadslieden aangevoerd dat enkel kan worden vastgesteld dat er sprake was van aanwezigheid van [verdachte] tijdens het delict. Alles dat [verdachte] als gedragingen kan worden verweten heeft zich nadat de delicten zijn voltooid afgespeeld en er is geen enkele aanwijzing dat de eventuele besluitvorming ten aanzien van die gedragingen voor of ten tijde van de delicten tot stand is gekomen, en niet pas nadien. Er is derhalve geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten tijde van het delict.
Voor wat betreft de voorbedachte raad hebben de raadslieden aangevoerd dat hiervan geen sprake is. Niet gebleken is dat er sprake was van een plan om één of meerdere slachtoffers van het leven te beroven en er is geen gelegenheid geweest voor kalm beraad of rustig overleg. Er zijn bovendien contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Uit het onderzoek blijkt eerder dat sprake is geweest van handelen door vader uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte] hiervan moet worden vrijgesproken. Ook voor de gekwalificeerde doodslag dient vrijspraak te volgen nu niet bewezen kan worden dat er een geldbedrag is meegenomen uit de growshop. Ook kan niet bewezen worden dat de slachtoffers om het leven zijn gebracht met een van de in art. 288 Sr genoemde oogmerken.
Voor wat betreft het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde hebben de raadslieden geen bewijsvervoer gevoerd.
Het hof zal hierna op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, zoveel mogelijk in chronologische volgorde, en daarbij de resultaten van het forensisch onderzoek bespreken. Vervolgens gaat het hof in op (de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van) de verklaring van [verdachte], bezien in het licht van wat daarvoor besproken is. Tot slot trekt het hof conclusies over de betrokkenheid van [verdachte] bij de levensberovingen en de juridische kwalificaties.
Na de inhoudelijke beoordeling zal het hof ingaan op het voorwaardelijke verzoek dat door de verdediging is gedaan.
Feiten en omstandigheden voorafgaand aan het neerschieten van de slachtoffers
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] op 13 november 2018 tussen 12:56:55 uur en 12:58:14 uur in een zwarte Volkswagen Golf zijn vertrokken vanaf de parkeerplaats die hoort bij de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] aan de [adres woning verdachte/medeverdachte 1 en medeverdachte 3] te Hengelo. [verdachte] bestuurde de auto, [medeverdachte 1] zat als bijrijder op de rechtervoorstoel en [medeverdachte 3] zat rechts achterin.
[verdachte] droeg bij vertrek onder andere een groen petje met de klep naar voren gericht, een lichtgele trui, een geelkleurig M&M-tasje en schoenen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Timberland. In hoger beroep heeft [verdachte] overigens verklaard dat hij op 13 november 2018 in de growshop schoenen van dat merk droeg.
[medeverdachte 1] droeg bij vertrek onder andere witte sportschoenen van het merk Nike Air Force low fit, een zwarte Nike pet, een zwarte gladde jas tot over de heupen en een blauwe spijkerbroek. De schoenen zijn, inclusief profiel, ook te zien op een filmpje op de telefoon van [medeverdachte 1] waarin een in de woning van [medeverdachte 1] aanwezige schoenen-carrousel wordt gefilmd. In hoger beroep heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij op 13 november 2019 in de growshop inderdaad schoenen van het merk Nike heeft gedragen.
[medeverdachte 3] droeg bij vertrek onder andere een donkerbruine/rode herenjas, een lichtbruine pantalon en lichtkleurige bruine schoenen met witte zoolrand.
Uit camerabeelden blijkt verder dat omstreeks 13:18:48 uur een zwarte Volkswagen Golf – waarvan in hoger beroep niet ter discussie staat dat dit de auto van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] betreft – in Enschede over de [adres 3] reed in de richting van de [adres 5]. Ongeveer tien minuten later, om 13:30:25 uur reed deze auto weer in tegengestelde richting weg. Verdachten bevestigen dat zij in de tussentijd een eerste bezoek hebben gebracht aan de growshop. Terwijl [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] daar aanwezig waren heeft [slachtoffer 1] volgens verdachten via Facetime contact gehad met [slachtoffer 2] die op dat moment samen met [slachtoffer 3] onderweg was vanuit Amsterdam.
Feiten en omstandigheden rondom het neerschieten van de slachtoffers
Om 14:17:12 uur is op camerabeelden te zien dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3], in de eerder genoemde auto, opnieuw over de [adres 3] reden in de richting van de [adres 5] (volgens Google Maps gelegen op 150 meter afstand van de growshop, die op de kruising van de [adres 5] en de [adres plaats delict] ligt ). [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat zij toen in de growshop aan de [adres plaats delict] in Enschede zijn geweest. Dat zij hier aanwezig zijn geweest wordt ook door [verdachte] niet betwist en vindt bovendien steun in objectief forensisch bewijs waarop later nader ingegaan zal worden.
Op het moment dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] de growshop binnenkwamen, was [slachtoffer 1]daar al aanwezig. Het hof gaat ervan uit dat [slachtoffer 4], die om 14.05 uur per sms-bericht aan [slachtoffer 1] heeft laten weten dat hij er met 15 minuten zou zijn (dit bericht is verzonden via een zendmast die is gesitueerd op een rijafstand van 18 tot 24 minuten van de growshop), vanaf ongeveer 14.23 uur in de growshop aanwezig was. De telefoon van [slachtoffer 4] is om 14:32:46 uur voor het laatst gebruikt. Om 14:30:28 uur heeft [slachtoffer 3] met zijn moeder gebeld, waarbij zijn telefoon een zendmast in de buurt van de plaats delict aanstraalde. Uit de telefoongegevens van het toestel van [slachtoffer 2] blijkt dat zijn telefoon omstreeks 14.32 uur in de buurt van de plaats delict was. Het hof gaat er daarom vanuit dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ergens tussen 14.30 uur en 14.32 uur zijn aangekomen in de growshop.
De telefoons die zijn aangetroffen op de lichamen van respectievelijk [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en bij hen in gebruik waren, bevatten ieder een gezondheidsapplicatie met ingebouwde stappenteller. Aan de hand van deze stappentellers zijn in deze zaak telkens de (loop)bewegingen van de betreffende houder van het toestel vastgesteld.
Tussen 14:36:31 uur en 14:39:13 uur zijn de laatste loopbewegingen door de telefoon van [slachtoffer 1]geregistreerd. De laatste kleine bewegingen – niet zijnde loopbewegingen – zijn geregistreerd tussen 14:36:25 en 14:43:36 uur.
De laatste geregistreerde bewegingen van de stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 2] betreffen 49 stappen die zijn gezet tussen 14:32:37 uur en 14:33:56 uur waarbij een afstand van 34,32 meter is afgelegd en kleine bewegingen – niet zijnde loopbewegingen – in de periode van 14:41:09 en 14:42:48 uur.
De stappenteller in de telefoon van [slachtoffer 3] heeft als laatste bewegingen 56 stappen geregistreerd die zijn gezet tussen 14:32:41 uur en 14:36:36 uur.
Anders dan de verdediging acht het hof de onderzoeksresultaten van de stappentellers – mede gelet op de uitkomsten van het aanvullend onderzoek van het NFI – betrouwbaar en voldoende nauwkeurig. Op grond van bovenstaande bevindingen gaat het hof er vanuit dat de vier slachtoffers zijn neergeschoten tussen 14:32 uur en 14.39 uur (het moment waarop de laatste loopbewegingen op de telefoon van [slachtoffer 1]zijn geregistreerd).
Feiten en omstandigheden na het neerschieten van de slachtoffers
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] om 14:45:47 uur in hun auto over de [adres 3] (op 150 meter afstand van de growshop) reden. De bestuurder van de auto was [verdachte], naast hem zat [medeverdachte 1] en rechts achterin zat [medeverdachte 3]. Dit is door [medeverdachte 1] en [verdachte] bevestigd. Om 15:05:36 uur liepen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] door de zich automatisch openende poort het parkeerterrein aan de achterzijde van de flat aan de [adres 4] te Hengelo op. [verdachte] volgde hen nadat hij de auto op het parkeerterrein had geparkeerd.
[verdachte] had om 15.13 uur een Whatsapp-gesprek met [medeverdachte 4].
Ruim een half uur na het arriveren bij de flat, om 15:37:52 uur is op de camerabeelden te zien dat [medeverdachte 3] en [verdachte], gekleed in andere kleren dan de kleding die zij bij aankomst bij de flat om 15:05 uur droegen, naar de in vak [parkeerplaats] geparkeerde VW Golf liepen. [medeverdachte 3] droeg op dat moment een grote witte weekendtas, voorzien van zwarte horizontale strepen, en [verdachte] droeg een grote witte big shopper met een groot rood en meerkleurig hartmotief en nog een zwarte tas. [verdachte] opende de achterklep van de VW Golf waarna [verdachte] en [medeverdachte 3] de tassen in de kofferbak deden. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] waren daarna tot 15:40:38 uur (vertrek) bezig bij de auto, waarbij [verdachte] uit de auto een fles pakte, daarmee naar de bestuurderszitplaats liep en vervolgens gedurende 13 seconden gebukt naast het geopende linkerportier zat en ook nog gedurende ongeveer 40 seconden deels in de auto gekropen leek te zijn via het linker voorportier. Om 15:40:38 uur vertrokken [medeverdachte 3] en [verdachte] met de VW Golf. Later zijn bij onderzoek door de politie in de VW Golf twee flessen met vloeistof aangetroffen. Eén van die flessen betrof een sprayflacon schoonmaakmiddel genaamd [schoonmaakmiddel]. Uit aanvullend onderzoek naar de werking van [schoonmaakmiddel] is gebleken dat na het gebruik van dit middel op bloedsporen geen bloed meer gedetecteerd kan worden en er geen bruikbare hoeveelheden DNA meer verkregen kunnen worden voor het bepalen van een DNA-profiel.
Om 17.12 uur verliet ook [medeverdachte 1] de flat aan de [adres] in Hengelo. Ook hij droeg op dat moment andere kleding dan de kleding die hij na het bezoek aan de growshop bij aankomst bij de flat droeg.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat aannemelijk is dat [verdachte] en [medeverdachte 3] op 13 november 2018 onder meer bezoeken hebben gebracht aan de woning van [medeverdachte 4] (omstreeks 19.42 uur tot en met 20.17 uur) en de woning van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] (omstreeks 21.37 tot en met 22.06 uur) in Bavel. Voor de nacht van 13 op 14 november zijn door [verdachte] namelijk twee hotelkamers in een hotel in Tilburg geboekt. Blijkens een verklaring van een medewerker van het hotel is gebruik gemaakt van deze kamers door een wat oudere man en een jongere man met zijn vriendin. Uit de gegevens blijkt dat de vriendin van [verdachte] – [vriendin verdachte] – mee was.
Blijkens de verklaring van genoemde [medeverdachte 4] heeft [verdachte] op een gegeven moment grote boodschappentassen met kleding bij haar gebracht waar zij op moest passen. De tassen deed zij in een koffer. Later die dag heeft [verdachte] de koffer met daarin de tassen weer opgehaald. [medeverdachte 4] heeft voorts verklaard dat [verdachte] haar had gevraagd waar hij vuurwapens kon krijgen. Zij wist dat dit kon bij [medeverdachte 6] en is samen met [verdachte] naar [medeverdachte 6] gereden.
Ook is voldoende aannemelijk geworden dat op 14 november 2018 een bezoek is gebracht aan de woning van [medeverdachte 4] (omstreeks 13.02 uur) en de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (omstreeks 15.21 tot en met 15.54 uur).
Ook op 17, 18 en 26 november 2018 is een bezoek gebracht aan de woning van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5]. Bij de bezoeken op 17 en 18 november waren zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] aanwezig.
Op 18 november 2018 vindt in enigszins verhullende taal een telefoongesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] dat lijkt te gaan over de aanschaf van twee nieuwe wapens.
Blijkens de verklaring van [medeverdachte 6] hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] hem twee wapens aangeboden en hebben zij aan hem gevraagd of [medeverdachte 6] die kwijt kon. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] deze wapens ook heeft gekregen en dat [medeverdachte 6] hem heeft verteld dat hij ze ook weer had doorverkocht.
Slachtoffers
Uit het sectieonderzoek verricht op de lichamen van de overleden slachtoffers is gebleken dat zij allemaal zijn overleden ten gevolge van schotletsels aan het hoofd. De letsels zijn bij alle slachtoffers toegebracht door meerdere kogels die zijn verschoten met wapens van twee verschillende kalibers.
[slachtoffer 1]is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding linksachter op het hoofd (letsel A) waarvan het wondkanaal naar rechts, hoofdwaarts en iets buikwaarts gericht loopt, een
inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B) waarvan het wondkanaal naar links,
voetwaarts en buikwaarts loopt en een inschotverwonding midden op de hals (letsel C)
waarvan het wondkanaal rugwaarts en hoofdwaarts loopt. De letsels A en C passen bij kogels van het kaliber .22 en het letsel B past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan de letsels A en B zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25
centimeter. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel C zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan tien centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is dan tien centimeter.
[slachtoffer 2]is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding links achter zijn oor (letsel A), waarvan het
wondkanaal naar rechts, buikwaarts en minimaal hoofdwaarts loopt en een
doorschotverwonding boven het linkeroor (letsel B naar C), waarvan het wondkanaal naar
rechts, hoofdwaarts en minimaal rugwaarts loopt. Het letsel A past bij een kogel van het
kaliber .22 en het letsel B naar C past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan
25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het
letsel B zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan
wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter.
[slachtoffer 3]is door drie schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding achter het rechteroor (letsel B), waarvan het
wondkanaal naar links, buikwaarts en minimaal voetwaarts loopt, een inschotverwonding
iets achter letsel B (letsel F), waarvan het wondkanaal voorwaarts, iets hoofdwaarts en iets
naar links loopt en een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het
wondkanaal naar rechts en hoofdwaarts loopt. De letsels B en F passen bij een kogel van het
kaliber .22. Het letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25
centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B
zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 25 en 100 centimeter is, dan
wanneer de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter of groter dan 100 centimeter is. De
bevindingen van het onderzoek aan het letsel F zijn waarschijnlijker wanneer de
schootsafstand groter is dan 25 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25
centimeter.
[slachtoffer 4]is door twee schoten met kogels van twee verschillende kalibers om het leven
gekomen. Hij heeft een inschotverwonding op de linkerwang (letsel A), waarvan het
wondkanaal rugwaarts, hoofdwaarts en iets naar rechts loopt en een inschotverwonding voor
het linkeroor (letsel B), waarvan het wondkanaal naar rechts en iets hoofdwaarts loopt. Het
letsel A past bij een kogel van het kaliber 7.65 mm en het letsel B past bij een kogel van het
kaliber .22.
Door het NFI is onderzoek gedaan aan de letsels om de schootsafstand te kunnen bepalen.
De bevindingen van het onderzoek aan het letsel A zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen 25 en 75 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 25
centimeter of groter dan 75 centimeter is. De bevindingen van het onderzoek aan het letsel B
zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 2,5 en 100 centimeter is, dan
wanneer de schootsafstand kleiner dan 2,5 centimeter of groter dan 100 centimeter is.
Op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is in totaal tien keer geschoten; zes keer met kogels van het kaliber .22 en vier keer met kogels van het kaliber 7.65 mm.
Onderzoek op de plaats delict
Op de plaats delict is door het team Forensische Opsporing van de politie onderzoek gedaan.
In de winkelruimte, de kantoorruimte, de zolderverdieping en de opslagruimte zijn in totaal
tien hulzen aangetroffen. Het aantal hulzen komt derhalve overeen met het aantal inschotverwondingen zoals aangetroffen in de lichamen van de slachtoffers.
Zes hulzen zijn van het kaliber .22 en vier hulzen van het kaliber 7.65 mm. Negen van de tien hulzen zijn voor DNA-onderzoek overgebracht naar The Maastricht Forensic Institute (TMFI).
Op één van de hulzen, namelijk die met het SIN-nummer AAME9537NL, zijn bloedvlekjes
aangetroffen. Deze huls lag direct links naast de ingang van het pand, op de vloer van de
kantoorruimte en daarmee in de nabijheid van het lichaam van [slachtoffer 1]. Het verkregen DNA-profiel uit de bloedvlekjes op deze huls matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1]. Om de bloedvlekjes heen, is de huls ook bemonsterd. In deze bemonstering is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan het celmateriaal afkomstig is van minimaal twee donoren. Het verkregen mengprofiel is een miljard keer waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en [verdachte] dan als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en een onbekende, niet verwante persoon, aldus het NFI.
Door het NFI zijn de hulzen aan een vergelijkend onderzoek onderworpen. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de hulzen van het kaliber 7.65 mm zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan als ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker als de hulzen van het kaliber .22 Long (Rifle) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan als ze zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Deze vuurwapens zijn een semi-automatisch werkend pistool, kaliber 7,65 mm Browning, van het merk Crvena Zastava model M70 en een semi-
automatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
Tijdens de doorzoeking in het pand van de growshop is geconstateerd dat achter een Sharp-televisie een afgebroken stuk kabel in de wandcontactdoos zat en dat op de grond voor de banier (in de buurt van deze televisie) een stuk kabel van het type C7 lag. Beide stukken kabel zijn in beslag genomen. Onderzoek door het NFI naar de twee losse uiteinden van de twee kabels heeft uitgewezen dat het uiteinde van het stuk voedingskabel dat op de grond is aangetroffen oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met het aangetroffen uiteinde van de kabel achter de Sharp-televisie. Voorts is geconcludeerd dat het breken van de kabel past bij het scenario dat dit is gebeurd door een trekkracht.
De inbeslaggenomen kabel die op de grond is aangetroffen is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Het DNA-mengprofiel van deze bemonstering bevat DNA van minimaal drie personen van wie [slachtoffer 3], [medeverdachte 1] en minimaal één andere persoon de donor kan zijn. Het verkregen mengprofiel is ongeveer zesduizend keer waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 1] en twee willekeurige onbekende personen dan als de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Op de plaats delict zijn verschillende (fragmenten van) in bloed gezette schoensporen aangetroffen. In die sporen zijn ten minste drie verschillende schoenzoolprofielen te onderscheiden, te weten, voor zover relevant:
- een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen
van onder andere het merk Nike, en;
- een profiel dat overeenkomsten vertoont met het profiel van de zolen van schoenen van onder andere het merk Timberland.
De in bloed gezette schoensporen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Nike zijn onder meer gevonden in de buurt van de lichamen van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en rondom de tafel in het kantoor, waaronder nabij de kassa aldaar. Dit betreft dus zowel de winkelruimte als de kantoorruimte.
De in bloed gezette schoensporen die overeenkomsten vertonen met schoenen van het merk Timberland, zijn onder meer gevonden in de buurt van het lichaam van [slachtoffer 1], op de trap die naar zolder leidt, en in de buurt van de tafel in de kantoorruimte, waaronder nabij de kassa. Deze sporen zijn derhalve alleen in de kantoorruimte aangetroffen.
Gelet op de verklaringen van verdachten inhoudende dat [verdachte] schoenen van het merk Timberland droeg en [medeverdachte 1] schoenen van het merk Nike, in combinatie met de forensische bevindingen en de omstandigheid dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat andere personen met Nike en/of Timberland-schoenen op de plaats delict zijn geweest nadat de slachtoffers zijn neergeschoten, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] bovengenoemde sporen hebben veroorzaakt.
Op de binnenzak van de jas van [slachtoffer 2] is bloed aangetroffen van [slachtoffer 1]. Op de handen van [slachtoffer 2] is echter geen bloed aangetroffen waardoor onaannemelijk is dat hij dit bloed daar zelf heeft achtergelaten. Het hof gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1], [verdachte] of [medeverdachte 3] met bloed van [slachtoffer 1] op/aan zijn hand de binnenzak van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt.
Onderzoek in/aan de Volkswagen Golf
In de Volkswagen Golf is een groot aantal bloedsporen veiliggesteld. Deze bloedsporen concentreerden zich voornamelijk rechtsvoor en rechtsachter in de auto. Rechtsvoor concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de binnenzijde van het rechter voorportier, de rugleuning van de passagiersstoel en de vloermat. Rechtsachter concentreerden de bloedsporen zich voornamelijk op de vloer, laag op en onder de achterzijde van de passagiersstoel, de vloermat en op het middengedeelte van de zitting van de achterbank. Een aantal van deze bloedsporen is voor DNA-onderzoek overgebracht naar het NFI. In vier bemonsteringen werd het DNA-profiel van [slachtoffer 1]vastgesteld met een matchkans kleiner dan een op een miljard. In de bemonstering met het SIN-nummer AAKT4899#01 welk spoor is aangetroffen op een stuk textiel dat zich bevond in het opbergvak aan de achterzijde van de passagiersstoel, is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man. Naast het DNA-profiel van [slachtoffer 1] en minimaal één onbekende persoon matcht het DNA-profiel van [medeverdachte 3] met dit DNA-mengprofiel, met een bewijskracht van ongeveer 650 miljoen.
In de kofferbak van de Volkswagen Golf werd een zwarte boodschappentrolley
aangetroffen. In het grote vak van deze boodschappentrolley lag een zilverkleurige huls van
het kaliber .22. Deze huls is voor vergelijkend hulsonderzoek overgedragen aan het NFI. Uit
dit onderzoek volgt dat deze huls met hetzelfde vuurwapen is verschoten als de hulzen van het kaliber .22 die op de plaats delict zijn aangetroffen (een semiautomatisch pistool of geweer, kaliber .22 long (Rifle).
In de auto is ook een zwarte Nike pet aangetroffen. Later onderzoek heeft uitgewezen dat op deze pet schotresten aanwezig waren.
Doorzoeking van woning [adres] in Hengelo
In de woning aan de [adres 4] in Hengelo is in een prullenbak in de badkamer een geel M&M-tasje gevonden. Dit tasje is onderzocht. Aan de binnenzijde van het tasje zijn schotresten aangetroffen.
Onderzoek naar gebruik van telefoons van verdachten
Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon, een IPhone 6, die op naam staat van [verdachte], blijkt onder andere dat op 13 november 2018 tussen 13.03 uur en 15.22 uur slechts dataverkeer werd geregistreerd op de zendmast [adres 1] in Hengelo. De woning van [verdachte] valt binnen het bereik van deze zendmast.
De telefoon die in gebruik is bij [medeverdachte 1], staat op naam van [medeverdachte 3]. Uit analyse van de verstrekte historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat op 13 november 2018 tussen 01.00 uur en 06.19 uur gebruik gemaakt werd van zendmasten in Nijverdal, vervolgens om 07.12 uur van een zendmast in Almelo en van 11.35 tot 18.40 uur van zendmasten in Hengelo.
Van het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 3], zijn op 13 november 2018 geen gegevens geregistreerd.
(Betrouwbaarheid van) de verklaring [verdachte]
[verdachte] heeft in de loop van het onderzoek – nadat hij zich eerst heeft beroepen op zijn zwijgrecht – meerdere verklaringen afgelegd, waarvan één als getuige in de zaak van zijn broer. Zijn laatste inhoudelijke verklaring legde hij af tijdens de inhoudelijke behandeling van 13 januari 2025. Over deze verklaring heeft [verdachte] gezegd dat hij – in tegenstelling tot de keren daarvoor – naar waarheid heeft verklaard. Hij heeft naar voren gebracht dat alle eerdere – naar eigen zeggen leugenachtige – verklaringen op advies van en in overleg met zijn toenmalige raadsman tot stand zijn gekomen.
De verklaring van [verdachte] zoals afgelegd op 13 januari 2025, zakelijk weergegeven:
[verdachte] is met zijn broer [medeverdachte 1] en zijn vader [medeverdachte 3] op 13 november 2018 twee keer in de growshop van [slachtoffer 1] geweest, de eerste keer was [slachtoffer 2] er niet en daarom kwamen zij later nog een keer terug. Vader [medeverdachte 3] had een afspraak met [slachtoffer 2] om – reeds betaalde wapens – af te leveren. [medeverdachte 1] was niet op de hoogte van de reden van het bezoek. De wapens hadden zij bij zich in een gesloten sporttas.
Toen verdachten de tweede keer in de growshop waren kwam [slachtoffer 2] na een minuut of tien binnen. [verdachte] ging met [medeverdachte 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de winkelruimte bij de vijver om over een nieuwe wapendeal te spreken. [slachtoffer 1] investeerde ook in de wapens en was daarom bij het gesprek aanwezig. De sporttas met wapens werd op de tafel in de kantoorruimte gezet, waar ook [medeverdachte 1] zat. De tussendeur tussen de winkelruimte en het kantoor werd dichtgedaan. [verdachte] ging mee als tolk voor zijn vader. [medeverdachte 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] waren op dat moment in de kantoorruimte. De sfeer was gemoedelijk, maar sloeg om toen [slachtoffer 1] [medeverdachte 3] “een vuile hond” noemde omdat [slachtoffer 1] de prijs voor de wapens te hoog vond.
Hierop haalde [medeverdachte 3] met zijn linkerhand een wapen uit zijn linker zak. [slachtoffer 1] probeerde vervolgens dit wapen uit de handen van [medeverdachte 3] te slaan. Gevolg hiervan was dat het wapen afging waarbij [slachtoffer 2] werd geraakt. [medeverdachte 3] haalde toen nog een ander wapen uit zijn rechterzak, dit deed hij met zijn rechterhand. Dit deed hij voor of nadat hij ook [slachtoffer 1] neerschoot, [verdachte] heeft hierover wisselend verklaard. [medeverdachte 3] schoot [slachtoffer 1] neer met het wapen dat hij in zijn linker hand had en schoot daarna nog een keer op [slachtoffer 2] met het wapen dat hij in zijn rechter hand had. [slachtoffer 1] probeerde vervolgens te ontsnappen en deed daarbij de tussendeur open, liep de kantoorruimte in, waarna [medeverdachte 3] hem nog een keer beschoot. Dit alles gebeurde van heel korte afstand. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] achtereenvolgens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] doodgeschoten. [verdachte] heeft het beschieten van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door vader [medeverdachte 3] niet zelf gezien. Hij hoorde vanuit de winkelruimte dat in het magazijn twee schoten werden gelost en is daarna gaan kijken in het magazijn. Nadat [slachtoffer 4] doodgeschoten was kwamen [verdachte] en [medeverdachte 3] weer in de kantoorruimte. [slachtoffer 1] stond op dat moment nog een keer op, waarna [medeverdachte 3] hem voor een derde keer van dichtbij neerschoot. Tijdens het schietincident heeft [medeverdachte 3] constant in elke hand een wapen gehad. [medeverdachte 3] was tweehandig, aldus [verdachte]. [verdachte] is zijn vader – die in een soort trance leek te zijn – achterna gelopen en heeft geprobeerd om hem te stoppen, maar [medeverdachte 3] reageerde niet. Alles is in een splitsecond gebeurd, het is heel snel gegaan. [medeverdachte 3] heeft ook nog kort het wapen op [medeverdachte 1] gericht. Na de schietpartij hebben zij de tas met wapens gepakt en zijn zij met hun drieën naar de auto gelopen. Hierop zijn zij met z’n drieën naar huis gereden. [verdachte] bestuurde de auto, [medeverdachte 1] zat naast hem en [medeverdachte 3] zat rechts achterin. Thuis aangekomen moesten zij zich van [medeverdachte 3] omkleden, dus dat hebben zij gedaan.
Volgens de verklaring van [verdachte] is zijn vader [medeverdachte 3] verantwoordelijk voor het doden van alle vier slachtoffers.
Beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte]
[verdachte] heeft gedurende het onderzoek telkens wisselende verklaringen afgelegd. De momenten waarop hij deze verklaringen heeft afgelegd, acht het hof van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan. Alle verklaringen zijn pas afgelegd in een laat stadium en telkens nadat er nieuwe ontwikkelingen in de zaak waren. Hierdoor heeft hij de gelegenheid gehad om zijn verklaringen af te stemmen op de inhoud van het dossier en de nieuwe ontwikkelingen. Dat dit ook gebeurd is heeft [verdachte] in hoger beroep zelf verklaard. Naar eigen zeggen zijn alle verklaringen die hij vóór 13 januari 2025 heeft afgelegd leugenachtig en afgestemd op het dossier. Deze omstandigheden maken dat naar het oordeel van het hof ook uiterst behoedzaam moet worden omgegaan met zijn laatste verklaring.
Naast de omstandigheid dat [verdachte] telkens iets anders heeft verklaard constateert het hof dat ook zijn laatste verklaring ongerijmdheden bevat die zich moeilijk anders laten verklaren dan dat [verdachte] niet naar waarheid verklaart. Bovendien is zijn verklaring op essentiële punten weer anders dan die van zijn broer [medeverdachte 1].
Van belang acht het hof hierbij dat de verklaring van [verdachte] zich moeilijk laat rijmen met de totale tijdsduur dat verdachten in de growshop zijn geweest en het moment waarop de levensberovingen hebben plaatsgevonden. Volgens de verklaring van [verdachte] zou de situatie namelijk geëindigd zijn met het een laatste (derde) keer beschieten van [slachtoffer 1] door [medeverdachte 3]. Gelet op de laatste stappen die de telefoon van [slachtoffer 1] heeft geregistreerd, zou dit dan geweest moeten zijn uiterlijk rond 14.39 uur. [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de plaats delict echter – gelet op het tijdstip waarop de auto met daarin [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] in beeld verscheen op de [adres 3] – pas kort voor 14.45.47 uur verlaten. Wat er in deze minimaal ruim vijf minuten tussen dit – volgens de verklaring van [verdachte] – laatste schot op [slachtoffer 1] en het verlaten van de plaats delict is gebeurd, blijft in zijn verklaring in nevelen gehuld. [verdachte] ontkent voorts dat hij de trap opgelopen is, terwijl er in bloed gezette schoensporen op de onderste treden staan. Sporen die het hof gelet op de onderzoeksbevindingen toeschrijft aan [verdachte]. Bovendien is ook op zolder een huls gevonden. Ook richting de kassa staan in bloed gezette schoensporen waarvoor [verdachte] geen verklaring geeft gegeven. In het M&M-tasje dat [verdachte] op 13 november bij zich droeg zijn schotresten aangetroffen, [verdachte] ontkent in zijn laatste verklaring – die na alle eerdere leugenachtige verklaringen van hem wel de waarheid zou moeten zijn – dat er een wapen in het tasje heeft gezeten. De schotresten die in het tasje zijn aangetroffen, kan hij echter niet verklaren.
Ook zou [verdachte] zijn telefoon wel bij zich hebben gehad, terwijl de onderzoeksresultaten juist uitwijzen dat geen van de verdachten een telefoon bij zich had, ook [verdachte] dus niet.
Het hof acht de verklaring van verdachte op basis van bovengenoemde omstandigheden onbetrouwbaar. Ook zijn laatste verklaring bij het hof bevat, zo stelt het hof vast, allerlei ongerijmdheden die niet anders kunnen worden verklaard dan dat [verdachte] opnieuw niet de waarheid spreekt. [verdachte] presenteert daarbij een scenario dat voor een deel zijn weerlegging vindt in objectief (forensisch) bewijsmateriaal terwijl hetgeen door hem overigens als feiten en omstandigheden naar voren is gebracht op geen enkele wijze aannemelijk is geworden.
Dat maakt ook dat het hof de verklaring van [verdachte] onaannemelijk en ongeloofwaardig acht voor zover deze geen steun vindt in ander, objectief bewijs.
De betrokkenheid van de verdachten en het medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard en gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:A09905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). Het hof overweegt als volgt.
[medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn op 13 november 2018 met zijn drieën vertrokken vanuit de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] richting de growshop in Enschede. Zij hebben alle drie geen telefoon meegenomen. Wel hebben zij twee doorgeladen wapens meegenomen. De reden van het bezoek aan de growshop was een afspraak met [slachtoffer 2]. Uit het dossier blijkt dat eerder sprake was geweest van een conflict tussen enerzijds [slachtoffer 2] en anderzijds [medeverdachte 3] en [verdachte]. [verdachte] bestuurde de auto, [medeverdachte 1] zat naast hem en [medeverdachte 3] zat rechts achterin. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben de growshop die dag tweemaal bezocht. De eerste keer was [slachtoffer 2] er niet. Tijdens het tweede bezoek hebben de vier levensberovingen in een kort tijdsbestek plaatsgevonden. Dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] alle drie aanwezig waren tijdens de schietpartij blijkt niet alleen uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] in hoger beroep, maar ook uit het forensische bewijs, waaronder de in het bloed gezette schoensporen, ook naast de neergeschoten slachtoffers, het bloed van [slachtoffer 1] in de auto van verdachten en de DNA-sporen op de huls en de kabel.
De slachtoffers zijn om het leven gebracht met twee verschillende wapens van verschillend kaliber, te weten een .22 en een 7.65. Alle vier de slachtoffers zijn twee respectievelijk drie keer van (zeer) korte afstand in het hoofd geschoten. Negen van de in totaal tien kogels waren direct dodelijk. Alle tien de schoten waren raak; er is niet misgeschoten. Verdachten zijn ongeveer een halfuur – tussen 14.17 uur en 14.45 uur – in de growshop geweest. Gelet op de laatst geregistreerde stappen van [slachtoffer 2] en de locatie waar zijn lichaam is gevonden is hij omstreeks 14.33 uur, naar het hof aanneemt als eerste, doodgeschoten. Dit is geweest binnen enkele minuten nadat hij de growshop binnenkwam. De andere slachtoffers zijn naar het hof aanneemt daarna om het leven gebracht, waarbij de posities van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] erop duiden dat zij hebben geprobeerd te vluchten. De laatst geregistreerde stappen van [slachtoffer 1] zijn om 14.39 uur gezet. De slachtoffers lagen op verschillende locaties in het pand, steeds op enkele meters afstand van elkaar.
Wie er geschoten heeft is op basis van het forensisch materiaal niet vast te stellen. Weliswaar verklaart [medeverdachte 1] in hoger beroep dat hun vader de enige was die heeft geschoten, maar gelet op het feit dat vader inmiddels is overleden, acht het hof die verklaring niet heel betrouwbaar. Vader kan dat immers niet meer weerspreken. Er is weliswaar DNA van [verdachte] op een van de hulzen aangetroffen, maar daarmee staat niet vast dat hij heeft geschoten.
Ook al acht het hof het waarschijnlijker dat in ieder geval twee personen hebben geschoten, omdat er twee wapens zijn gebruikt, niet kan worden uitgesloten dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] alle drie hebben geschoten, dan wel dat slechts één van hen heeft geschoten.
Verdachten zijn na het neerschieten van de slachtoffers nog ongeveer vijf minuten in de growshop geweest. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] heeft door bloed gelopen. [verdachte] is ook (deels) de zoldertrap opgelopen. Op zolder is een huls aangetroffen. [medeverdachte 1] is over/langs het lichaam van [slachtoffer 1] heengestapt om bij [slachtoffer 2], die in de andere ruimte lag, te komen. Naast het lichaam van [slachtoffer 2] zijn immers schoenafdrukken van [medeverdachte 1] aangetroffen. In de binnenzak van [slachtoffer 2] is bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen, dat er door [medeverdachte 1], [verdachte] of [medeverdachte 3] moet zijn achtergelaten. [medeverdachte 1] heeft daarnaast een kabel losgetrokken, waarop zijn DNA is aangetroffen. Maar hij geeft geen verklaring voor het trekken aan de kabel, anders dan: “mijn vader zei: doe iets en richtte zijn wapen op mij”. Op een zwarte pet, waarvan – gelet op de camerabeelden - aannemelijk is dat [medeverdachte 1] die droeg op 13 november 2018, zijn schotresten aangetroffen. In de buurt van het lichaam van [slachtoffer 1] is een huls met daarop DNA van [verdachte] aangetroffen. Dat ook [medeverdachte 3] door het bloed van [slachtoffer 1] heeft gelopen blijkt uit de bloedsporen die zijn aangetroffen in de auto op de plek waar hij zat. Gelet op de locatie van aangetroffen bloedsporen afkomstig van [slachtoffer 1] in de auto (aan de binnenzijde van het rechter voorportier en aan de achterzijde van de passagiersstoel rechts) en het aantreffen van een stuk textiel in het opbergvak achter de passagiersstoel, waarop zich bloed bevond en het DNA van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 3], is aannemelijk geworden dat zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 1] ook bloed van [slachtoffer 1] aan hun handen hebben gehad.
Kort vóór 14.45.47 uur – het moment waarop de auto met daarin [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] in beeld verschijnt op de [adres 3] – hebben de verdachten gezamenlijk de plaats delict verlaten. Zij zijn gezamenlijk teruggereden naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 3]. Hier hebben zij zich omgekleed. De tijdens het incident in de growshop gedragen kleding en schoenen van verdachten zijn nooit gevonden en de wapens evenmin. Gelet op de onderzoeksresultaten is aannemelijk geworden dat [medeverdachte 3] en [verdachte] de kleding en de wapens kort na het incident hebben weggemaakt en daarmee veel belangrijke sporen hebben uitgewist. Gelet op de camerabeelden bij de woning van [medeverdachte 3] en [verdachte] in Hengelo gaat het hof er verder vanuit dat [verdachte] geprobeerd heeft om bloedsporen in de auto uit te wissen door op verschillende plaatsen met [schoonmaakmiddel] schoon te maken.
Alle sporen en bewijsmiddelen wijzen in onderling verband en samenhang bezien zonder meer op actieve bemoeienis van meerdere personen. Het hof heeft de verdachten in hoger beroep verschillende keren uitgenodigd om – nu het de laatste feitelijke instantie is – uit te leggen wie welke rol heeft gehad. Verdachten zijn daarbij niet verder gekomen dan hun eigen betrokkenheid bij de levensberovingen volledig te ontkennen en hun overleden vader aan te wijzen als de enige dader. Maar zoals gezegd, sporen hun verklaringen op essentiële onderdelen niet met het aangetroffen forensisch bewijs. Dat maakt hun verklaringen onbetrouwbaar en ook ongeloofwaardig. Het hof merkt in het licht van de als ongeloofwaardig aangeduide verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] nog op dat – los van het forensisch bewijs dat hun weergave van de gebeurtenissen op 13 november 2018 op essentiële punten weerspreekt – de bepaald niet denkbeeldige gedachte opkomt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] van een trieste omstandigheid als het overlijden van hun vader gebruik hebben gemaakt door hem bij de behandeling in hoger beroep als enige dader aan te wijzen van het doden van de vier slachtoffers en elkaar daarbij zo veel mogelijk uit de wind te houden al dan niet door (op van belang zijnde punten) geheugenverlies te veinzen.
Nu verdachten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun individuele rol anders is geweest, gaat het hof ervan uit dat zowel [medeverdachte 3] als ook [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken zijn geweest bij het doodschieten van de vier slachtoffers.
Uit niets blijkt dat tijdens voornoemde handelingen of daarna één van de verdachten heeft ingegrepen of geprobeerd heeft zich te onttrekken aan de situatie. De schutters zijn kennelijk niet tegengehouden: er zijn geen overlevenden en evenmin aanwijzingen voor een worsteling teneinde het schieten te belemmeren.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de bijdrage van elk van de verdachten aan het delict van voldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen. Het hof is aldus van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Daaraan doet niet af de omstandigheid dat het hof niet precies heeft kunnen vaststellen wie wat op welk moment heeft gedaan en daarmee -mede doordat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft willen geven- het exacte aandeel van en de mate van betrokkenheid van de verdachte bij de moord op de vier slachtoffers grotendeels in het ongewisse blijft. Die omstandigheid komt geheel voor rekening van verdachte zelf die er immers voor heeft gekozen te verklaren op de wijze zoals hiervoor uitgebreid door het hof is besproken.
Het hof gaat er om die reden vanuit dat verdachte en zijn medeverdachten ieder een gelijkwaardige rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten nu op grond van het onderzoek geen concrete feiten of omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte een bijdrage van minder gewicht heeft gehad die niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
Voor bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit is voorts vereist dat
verdachten opzet hadden op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De vraag
die in dit verband voorligt, is of verdachten hebben gehandeld met (boos) opzet dan wel met
voorwaardelijk opzet. De verklaring van [verdachte] dat [slachtoffer 2] per ongeluk is neergeschoten omdat [slachtoffer 1] [medeverdachte 3]s hand met het wapen wegduwde, acht het hof – gelet op het feit dat [slachtoffer 2] niet één maar twee keer in zijn hoofd is geschoten en hem ook geen eerste hulp is geboden – niet aannemelijk geworden.
De slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn alle vier door vuurwapengeweld om het leven gebracht. Alle slachtoffers zijn met twee dan wel drie kogels uit twee verschillende wapens van (zeer) korte afstand gericht in het hoofd geschoten. Negen van de in totaal tien schoten waren direct dodelijk en er is niet misgeschoten.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] daadwerkelijk de bedoeling hadden om de slachtoffers dodelijk te raken. Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet concludeert de rechtbank dat het opzet van verdachten was gericht op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Dit is het door het hof te hanteren toetsingskader.
Het hof kent voor wat betreft het bewijs van het bestanddeel “met voorbedachten rade” veel gewicht toe aan de wijze waarop de vier slachtoffers zijn doodgeschoten, te weten ieder met meer twee dan wel drie gerichte schoten van dichtbij in het hoofd. De slachtoffers zijn bovendien op verschillende locaties in het pand aangetroffen, steeds op enkele meters afstand van elkaar. Dit kille en koelbloedige handelen in een tijdsbestek dat voldoende ruimte laat voor het nadenken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven, rechtvaardigt op zichzelf reeds de conclusie dat verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld bij het om het leven brengen van alle vier de slachtoffers.
Daarnaast zijn verdachten kennelijk met een plan op pad gegaan. Ze zijn zonder telefoons, maar met wapens naar hun afspraak met [slachtoffer 2] gegaan. Toen ze aankwamen bleek [slachtoffer 2] er nog niet te zijn en moesten ze een uur wachten. Ze hebben daarbij dus voldoende tijd gehad om te reflecteren en hun plannen aan te passen. Daarna zijn ze toch een tweede keer teruggegaan en vervolgens zijn de slachtoffers heel kort na aankomst al direct na elkaar neergeschoten. Reeds hieruit volgt het bewijs voor handelen met voorbedachten rade bij het van het leven beroven van alle vier de slachtoffers.
Daar komt bij dat het onderzoek geen feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die wijzen
op handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Maar zelfs als het zo zou zijn dat de eerste kogel op [slachtoffer 2] het gevolg is geweest van een dergelijke gemoedsopwelling, dan volgt alsnog uit de schoten die daarop gevolgd zijn – inclusief het tweede schot op [slachtoffer 2] – dat sprake is geweest van een moment van nadenken en een wilsbesluit om eerst [slachtoffer 2] met een tweede schot door zijn hoofd en daarna ook de andere slachtoffers te doden. In het bijzonder de wijze van schieten – het van (zeer) korte afstand en meermalen in het hoofd van alle slachtoffers – heeft naar het oordeel van het hof de uiterlijke verschijningsvorm van koelbloedige executies waaraan telkens een voorgenomen besluit ten grondslag heeft gelegen. Deze handelswijze vormt een sterke contra-indicatie voor het (telkens) handelen in een hevige gemoedsopwelling waarvoor ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
Al het voorgaande voert tot de bewijsconclusie dat bewezen is dat de vier slachtoffers allemaal niet alleen opzettelijk maar ook met voorbedachten rade van het leven zijn beroofd.
Op grond van al het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] op 13 november 2018 tezamen en in vereniging de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd. Verdachte heeft zich daarmee steeds schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op de vier slachtoffers.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het eerder op zitting gedane – en toen afgewezen verzoek – in zijn pleitnota herhaald als voorwaardelijk verzoek. Het verzoek wordt gedaan indien het hof tot een bewezenverklaring komt ten aanzien van feit 1.
De verdediging verzoekt om de zaak aan te houden en te verwijzen naar de raadsheer-commissaris teneinde een onderzoek door het NFI te gelasten naar de juistheid van de verklaring van [verdachte] aan de hand van de schootsbanen. Dit moet gebeuren aan de hand van een zogenaamd reconstructie- of scenario-onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een 3D-visualisatie. Het NFI heeft eerder overwogen dat de schootsbanen gebruikt kunnen worden om een scenario te toetsen. Hieruit blijkt dat een dergelijk onderzoek mogelijk is. Het onderzoek is noodzakelijk en er is een verdedigingsbelang nu de uitslag van het onderzoek van belang kan zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte].
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden.
Het hof wijst het verzoek tot het verrichten van een reconstructie- of scenario-onderzoek af. Het verrichten van een dergelijk onderzoek is naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk nu een onderzoek waarbij slechts één scenario wordt onderzocht weinig tot geen bewijswaarde heeft. Noodzakelijk is dat er twee verschillende scenario’s kunnen worden getoetst, waarvan de deskundigen kunnen zeggen welk scenario het meest waarschijnlijk is. Er is in casu maar één scenario, dat van [verdachte]. Voorts is bij een dergelijk onderzoek van belang dat er zoveel mogelijk vaste referentiepunten, objectieve gegevens en omstandigheden bekend zijn, omdat het NFI anders te veel aannames moet doen, hetgeen van invloed is op de waarde van het onderzoek. In casu zijn er – als het gaat om de schootsbanen – geen vaste referentiepunten. Het staat immers niet vast – en dat kan ook op geen enkele manier worden vastgesteld – hoe de betrokken personen ten opzichte van elkaar stonden, op welke manier hun lichaam gedraaid was en hoe zij bewogen kort voor de inschoten. Kortom, er zijn te veel onzekerheden en variabelen om een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek te kunnen verrichten. Bovendien kan het onderzoek ook geen uitsluitsel geven over wie de wapens heeft gehanteerd.
TGO Schelde (feiten 2 en 3)
De raadslieden hebben de bewezenverklaring op zichzelf niet betwist, maar verdachte stelt wel dat de situatie feitelijk anders is verlopen voor zover het gaat om de aanleiding en de wijze waarop de situatie is geëscaleerd. De feitelijke handelingen bekent [verdachte] voor een deel. Het hof zal daarom – net als de rechtbank – ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers en de getuigen. Het hof sluit hierbij aan bij dat wat door de rechtbank is overwogen en neemt daarom dit deel van het vonnis hieronder schuingedrukt over. ‘De rechtbank’ is hierbij vervangen door ‘het hof’.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] betrouwbaar en geloofwaardig. Dit oordeel berust op een aantal pijlers. In de eerste plaats hebben [slachtoffer 5] en zijn broer [slachtoffer 6] beide aangifte gedaan kort na het incident op 7 november 2018 in de garage van [slachtoffer 5]. Deze aangiftes worden ondersteund door de eveneens kort na het incident afgelegde verklaringen van de getuigen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]. Deze verklaringen komen in de kern op essentiële onderdelen overeen, zijn gedetailleerd en authentiek. Zo verklaren [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en de getuigen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] eensluidend over dreiging en geweld en lijken alle vier betrokkenen oprecht bang om een verklaring af te leggen. Dat de vier betrokkenen soms verschillende accenten leggen en niet altijd verklaren over een onderwerp dat in een andere verklaring wel genoemd wordt, doet daar niet aan af en maakt deze verklaringen niet onbetrouwbaar. Die verschillen kunnen immers ingegeven zijn door de totale duur van het incident (bijna 2 uur) en door de angst die [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] allen hebben ondervonden. Daarnaast verklaren de de auditu getuigen [getuige 4] en [getuige 5] conform de verklaringen van [slachtoffer 5]. Ook worden de verklaringen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ondersteund door de resultaten van het forensisch onderzoek, bij welk onderzoek in de garage één patroon is aangetroffen en geen huizen. Dit resultaat is conform de verklaringen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] die verklaren dat de huizen zijn opgeraapt door de verdachten. Tenslotte vinden de verklaringen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ook steun in de verklaringen van de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] voor zover deze verklaren dat ze op 7 november 2018 in de garage van [slachtoffer 5] zijn geweest en dat ze daar een ontmoeting hebben gehad met [slachtoffer 5], zijn broer en twee anderen, terwijl de aanwezigheid van [medeverdachte 3] en [verdachte] op 7 november 2018 in deze garage en de duur van hun verblijf aldaar ook blijkt uit camerabeelden.
Op grond van het vorenstaande acht de het hof de verklaringen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] betrouwbaar en geloofwaardig en kunnen deze verklaringen naar het oordeel van het hof worden gebezigd voor het bewijs.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Gebeurtenissen op 7 november 2018
Op 7 november 2018 om 12:21 uur parkeert een grijze Opel Meriva, met het kenteken [kenteken], ter hoogte van Pro Tech aan de [adres 15] in Hengelo. Een oudere en jonge man stappen uit en lopen om 12:24 uur naar het bedrijf van [slachtoffer 5], [naam bedrijf 1], aan de [adres 16] in Hengelo. Zij gaan het bedrijfspand via de voordeur binnen en lopen direct door naar het kantoor achterin het pand waar [slachtoffer 5] zich op dat moment bevindt. In het kantoor spreken zij [slachtoffer 5] op een agressieve toon aan. Ze sommeren hem zijn handen boven tafel te houden en zijn telefoons weg te doen. Op het moment dat [slachtoffer 5] zijn telefoon pakt om 112 te bellen, pakt de oudere man een vuurwapen en richt dat op de borst van [slachtoffer 5]. De jonge man zegt tegen [slachtoffer 5] dat hij iets gepakt heeft wat van hen was. [slachtoffer 5] zegt hierop meerdere keren dat dit niet klopt en dat ze de verkeerde voor zich hebben. De jonge man pakt hierop ook een vuurwapen. Volgens de jonge man zou er vijf kilo cocaïne en 50 kilo Amnesia gestolen zijn.
[slachtoffer 5] zegt dat hij hier niets van weet en dat ze de verkeerde persoon voor zich hebben. Om 12:48 uur komt [slachtoffer 7] het bedrijf binnen lopen. Onder bedreiging van een vuurwapen moet [slachtoffer 7] van de jonge man plaatsnemen op een bank in het kantoor. De jonge man houdt zijn vuurwapen gericht op [slachtoffer 7]. Zo’n tien minuten later komt ook [slachtoffer 6] het bedrijf binnenlopen en de jonge man loopt naar hem toe. Niet veel later komt ook [slachtoffer 8] binnen lopen. De jonge man loopt achter hen aan en beiden moeten bij [slachtoffer 7] op de bank gaan zitten. De jonge man vraagt [slachtoffer 5] vervolgens naar de sleutels van het bedrijfspand en doet de voordeur en de deur van het kantoor op slot. De oudere man richt vervolgens zijn wapen op [slachtoffer 7], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] die op de bank zitten en sommeert hen om hun telefoon op tafel te leggen. Onder bedreiging van het vuurwapen door de oudere man moeten [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun adres op een kladblok schrijven. Ook moeten ze van hem de portemonnees op tafel leggen. De jonge man zegt, daarbij wijzend naar het vuurwapen dat de oudere man in zijn handen heeft: Dit wapen is om je pijn te doen, dat is een 6mm’. Terwijl hij vervolgens wijst naar het vuurwapen dat hij zelf in handen heeft, zegt hij: ‘Dit is een 9mm en die is om het af te maken’. De jonge man vraagt op een gegeven moment om geld. Met het antwoord van [slachtoffer 5] dat hij dat niet heeft, neemt de jonge man geen genoegen. Hij pakt geld dat in het kantoor ligt en steekt dat bij zich. Op een gegeven moment worden de handen van [slachtoffer 5] op zijn rug vastgebonden door de jonge man. De mannen willen nog meer geld. [slachtoffer 5] zegt telkens dat dat er niet is. Op vragen naar de dure auto’s in het bedrijfspand antwoordt [slachtoffer 5] dat die niet van hem zijn. Hierop worden beide mannen nog bozer en pakt de oudere man zijn vuurwapen en schiet twee keer. Eén kogel gaat vlak langs het gezicht van [slachtoffer 8]. Er dwarrelen ook papiersnippers door de lucht. De hulzen worden opgepakt door de oudere man. Uiteindelijk zeggen de mannen dat ze over een maand terug zullen komen om het geld op te halen. Om 14:20 uur verlaten de oudere en jonge man het bedrijfspand en stappen weer in hun auto.
Op 8 november 2018 wordt op de plaats delict aan de [adres 16] in Hengelo sporenonderzoek verricht. De forensisch onderzoekers zien dat op het bureau in de kantoorruimte papieren beschadigd zijn en dat er rondom papiersnippers liggen. In de metalen wand achter het bureau zien zij een deukje en boven de kast, achter het bureau, zien zij dat een plafondplaat licht beschadigd is. Deze beschadiging past bij de schotrichting. Aan de linkerzijde van de kantoorruimte staat een houten kast, waarin een gaatje wordt aangetroffen. De muur achter deze kast is ook beschadigd en in die beschadiging wordt een projectiel aangetroffen. Dit projectiel is door de forensisch onderzoekers veiliggesteld (S[N AAGX2184NL). Dit projectiel is voor vergelijkend kogel- en hulsonderzoek naar het NFI overgebracht. Het projectiel is een vervormde en beschadigde kogel, die het best past bij het
kaliber .22 Long Rifle. Patronen van dit kaliber worden verschoten uit (machine)pistolen,
revolvers en geweren.
De conclusie ten aanzien van de feiten 2 (diefstal met geweld) en 3 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Het hof is van oordeel dat de betrokkenheid van [medeverdachte 3] en [verdachte] bij de geweldshandelingen, de diefstal en de wederrechtelijke vrijheidsberoving in de garage niet alleen blijkt uit de betrouwbare verklaringen die [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] daarover hebben afgelegd, maar ook uit het feit dat uit camerabeelden in de nabijheid van het bedrijf aan de [adres 16] in Hengelo blijkt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] bijna twee uur in het bedrijfspand zijn geweest.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen het hof hiervoor als redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen heeft vastgesteld, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 3] heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld (feit 2) alsook dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] (feit 3).
Het hof zal met betrekking tot de diefstal met bedreiging met geweld [verdachte] vrijspreken van de laatste drie tenlastegelegde gedachtestreepjes (snijden op de pink, handen van [slachtoffer 5] op de rug vastbinden en schieten op [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]).
Deze feitelijke handelingen hebben niet plaatsgevonden om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, nu deze diefstal op het moment van het plegen van die handelingen immers reeds voltooid was. Ook hebben die feitelijke handelingen niet plaatsgevonden om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren of om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
)(
van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 1] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 1] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
)(
van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal, /in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 2] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 2] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
met een of meervuurwapen
(s
) (van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen,
althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 3] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 3] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] is overleden.
hij op
of omstreeks13 november 2018 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,[slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met
een of meervuurwapen
(s
) (van de categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie)meerdere malen
, althans eenmaal, op/in
de richting van (het hoofd van
)die [slachtoffer 4] te schieten
(en/of deze [slachtoffer 4] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden.
2.
hij op
of omstreeks07 november 2018 in de gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
uit een portemonnee 450 euro, althans een hoeveelheidgeld,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
, te wetenaan [slachtoffer 5], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5] en
/of een of meerandere perso
(o)n
(en
) (te weten [slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 8]
), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door
(onder andere
):
-
een of meervuurwapen
(s
)op die [slachtoffer 5] en/of die andere perso
(o)n
(en
)te richten en
/ofgericht te houden en
/ofdaarbij opzettelijk dreigend te zeggen: "Dit wapen is om je pijn te doen, dat is een 6mm" en
/of"Dit is een 9mm en die is om het af te maken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- met een schaar een of meer snijdende beweging(en) op de pink van voornoemde [slachtoffer 5] te maken (tengevolge waarvan de pink ging bloeden) en/of
- de handen van die [slachtoffer 5] op diens rug vast te binden en/of
- met een vuurwapen meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [slachtoffer 5] en/of die andere voornoemde perso(o)n(en) te schieten;
3.
hij op
of omstreeks07 november 2018 in de gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 8] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, door
(onder andere
)
- het kantoor van het bedrijfspand (te weten autobedrijf [naam bedrijf 1]) van voornoemde [slachtoffer 5] te betreden en
/of (vervolgens)
- op agressieve toon tegen die [slachtoffer 5] te zeggen dat hij zijn handen boven tafel moet houden en zijn telefoon weg moet doen,
althans woorden van gelijke aard of strekking,en
/of (vervolgens)
- een of meer vuurwapen
(s
)op die [slachtoffer 5] te richten en
/ofgericht te houden en
/of
- nadat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8]
voornoemde andere perso(o)n(en)binnen waren gekomen tegen die perso
(o)n(en) te zeggen dat zij op de bank moesten gaan zitten en
/of
- die perso
(o)n
(en
)eveneens onder schot te houden en
/of (vervolgens)
- de voordeur van het pand op slot te doen en
/of
- de deur van het kantoor op slot te doen en
/of
- de handen van die [slachtoffer 5] op diens rug vast te binden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens het misdrijf:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat verdachte eerst op 7 november 2018 een heftige beroving met wederrechtelijke vrijheidsbeneming heeft gepleegd om vervolgens op 13 november 2018 in koele bloede vier mensen te executeren. De feiten zijn gruwelijk en door de proceshouding van verdachte heeft hij de nabestaanden nog steeds geen oprechte en ware verklaring gegeven.
Zes jaar na de gepleegde feiten is het leed van de nabestaanden niet minder geworden. Het gemis en de leegte zijn er nog steeds. Zij zitten nog steeds met dezelfde onzekerheid over wat er gebeurd is en de pijn is niet minder geworden.
Het voorliggende feitencomplex waarbij niet alleen het aantal slachtoffers bepalend is maar wel voorop staat, is op zichzelf reeds dusdanig ernstig dat elke andere straf dan een levenslange gevangenisstraf vanuit het oogpunt van vergelding reeds onvoldoende recht doet aan de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd alsmede aan de optelsom van het verdriet van de nabestaanden. Voor wat betreft de persoon van verdachte zijn er geen omstandigheden die maken dat er contra-indicaties zijn om een levenslange gevangenisstraf op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben ten aanzien van de straf aangevoerd dat indien verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, maar wordt veroordeeld voor het onder feit 2 en 3 de voorlopige hechtenis opgeheven moet worden. Indien het hof tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, maar met de conclusie dat verdachte niet heeft geschoten moet dit tot uitdrukking worden gebracht in de strafmaat. Voorts dient dan rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet hierin redenen om verdachte te veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Op 7 oktober 2018 heeft hij samen met zijn vader vier personen bedreigd met vuurwapens en hen wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd. Uit de slachtofferverklaringen en stukken benadeelde partij blijkt hoe ontzettend veel impact dit gewelddadig handelen op de slachtoffers heeft gehad.
Nog geen week later – op 13 november 2018 – heeft [verdachte], samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op koelbloedige wijze geëxecuteerd door hen meerdere malen door het hoofd te schieten. Hiermee hebben de verdachten onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en de slachtoffers beroofd van hun meest kostbare bezit: hun leven. De angst en acute doodsnood die de slachtoffers in de laatste seconden van hun leven moeten hebben beleefd, zijn nauwelijks in woorden te vatten. Nadat het eerste schot was gelost, wisten de andere slachtoffers welk lot hen te wachten stond. Uit het onderzoek blijkt dat door enkelen van hen nog is geprobeerd te vluchten. Tevergeefs. Iedereen moest dood, er mochten kennelijk geen getuigen in leven blijven. De moorden hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag in een woonwijk in Enschede. De moord op deze vier mannen heeft de rechtsorde ernstig geschokt en de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. De nabestaanden van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] worden elke dag geconfronteerd met een groot, onomkeerbaar verlies. Zij moeten leven met de wetenschap dat hun naasten als gevolg van bruut en zinloos geweld zijn omgekomen. De gevolgen van de moorden hebben zij op indrukwekkende en invoelbare wijze naar voren gebracht tijdens de uitoefening van het spreekrecht.
Leedverzwarend voor de nabestaanden is de proceshouding van verdachte. Nadat hij zich tot en met het vonnis heeft beroepen op zijn zwijg- c.q. verschoningsrecht is hij in hoger beroep met meerdere leugenachtige en onnavolgbare verklaringen gekomen. Verklaringen die de vragen die de nabestaanden hebben niet beantwoorden en vooral niet de belangrijkste vraag: waarom? Verklaringen die door hem constant werden aangepast op het voor verdachte op dat moment meest gunstige scenario.
Met betrekking tot het geweldsincident inclusief vrijheidsberoving in Hengelo heeft verdachte in hoger beroep weliswaar een aantal feitelijkheden bekend, maar de schuld aan het ontstaan van het incident heeft hij bij de slachtoffers gelegd en daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Met het leed dat verdachte door middel van een langdurige gevangenisstraf wordt toegevoegd, wordt beoogd het leed dat hij de slachtoffers en de nabestaanden heeft toegebracht te vergelden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat met de straf met name in een zaak als deze spijtig genoeg niet meer bereikt kan worden dan enkel vergelding; de gevolgen van het bewezenverklaarde waaronder het onuitwisbare verdriet bij de nabestaanden, kunnen door de straf vanzelfsprekend niet ongedaan gemaakt worden.
Persoonlijke omstandigheden
Blijkens het meest recente Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte is hij al eerder veroordeeld. Dit heeft bij de strafoplegging in de onderhavige zaak geen rol gespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op dat wat over verdachte is gebleken uit het rapport van de Reclassering d.d. 31 maart 2020 en op de conclusie van de psychiater dat geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld. Het hof heeft ook gehoord wat verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof geen enkele reden om een andere straf op te leggen dan de straf die hierna is vermeld.
Levenslange gevangenisstraf
Het hof realiseert zich dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf in de afgelopen jaren onderwerp van discussie is geweest en nog steeds is, gelet op de door critici gestelde uitzichtloosheid daarvan nu er geen perspectief op vervroegde invrijheidstelling zou zijn. Dat zou de oplegging van een levenslange gevangenisstraf inhumaan maken.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) met betrekking tot regelgeving over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, in het bijzonder het Besluit Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Besluit ACL), heeft geoordeeld, dat het Nederlands recht voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van levenslange gevangenisstraf, dat oplegging daarvan niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat voor een verdachte onvoldoende duidelijk is welke criteria worden aangelegd bij de procedure van herbeoordeling en dat onzeker is of aan een verdachte gedurende zijn detentie voldoende op rehabilitatie gerichte activiteiten worden aangeboden om bij herbeoordeling in aanmerking te kunnen komen voor verkorting van een levenslange gevangenisstraf. Bij de (ambtshalve) beoordeling van de mogelijkheid tot gratieverlening komt het aan op de
vraag of verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is. Daarbij komt betekenis toe aan het gedrag en de ontwikkeling van de veroordeelde gedurende zijn detentie en dienen de in artikel 4, vierde lid, Besluit ACL genoemde criteria, waaronder het recidiverisico en de delict-gevaarlijkheid in aanmerking te worden genomen.
Voorts is in dit verband volgens de Hoge Raad nog van belang op te merken, dat de wijze waarop het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk zal worden toegepast, in de toekomst ligt besloten. De onvermijdelijk uit die realiteit voortvloeiende onzekerheden ontnemen aan de oplegging van een levenslange gevangenisstrafechter niet de verenigbaarheid met artikel 3 EVRM, in het bijzonder ook niet omdat levenslanggestraften de mogelijkheid hebben de wijze waarop de strafdaadwerkelijk wordt tenuitvoergelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat die tenuitvoerlegging - ook waar het gaat om de herbeoordeling van de verdere tenuitvoerlegging van de straf en de in verband met die herbeoordeling aan de veroordeelde aan te bieden activiteiten - geschiedt met inachtneming van de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende waarborgen.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is oplegging van een levenslange gevangenisstraf naar het oordeel van het hof niet in strijd met artikel 3 EVRM en ook in overeenstemming is met het geldende recht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat alleen al als reactie op het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte slechts oplegging van de zwaarste straf die ons Wetboek van Strafrecht kent, passend en geboden is: levenslange gevangenisstraf. Niet enkel vanuit het oogpunt van vergelding, de samenleving dient maximaal tegen deze verdachte te worden beschermd. Het hof zal daarom aan verdachte een levenslange gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof is van oordeel dat de spuitfles [schoonmaakmiddel], de kentekenplaten (IT1.Ol.02.001)
en de M&M toilettas (IT 1.06.02.001) moeten worden teruggegeven aan rechthebbenden.
De inbeslaggenomen personenauto, te weten de Volkswagen Golf met [kenteken], moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan [verdachte] toebehoort en het een voorwerp betreft met behulp van welke het feit onder 1 is begaan of voorbereid.
De na te noemen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien die voorwerpen tot het begaan van dergelijke feiten zijn vervaardigd of bestemd en zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
- wapen alarmpistool RG (ITI.0I.02.004);
- wapens/toebehoren knalpatronen Walther in doosje (IT 1 .01 .02.005);
- wapens/toebehoren .22 huis (ITI.01.02.006);
- vuurwapens toebehoren, schoonmaakset vuurwapens in kistje (IT 1.04.0 1.013);
- munitie: .22 munitie (FK-549-H.1).
Vordering van de benadeelde partijen