ECLI:NL:GHARL:2025:1130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.350.450/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en incompleet verzoekschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). Het hof heeft het verzoek afgewezen op basis van een incompleet verzoekschrift en het ontbreken van goede trouw van de verzoeker. De appellant had eerder een schuldsaneringstraject dat binnen drie jaar voor de indiening van het huidige verzoek was beëindigd vanwege frauduleuze handelingen. Het hof oordeelde dat de goede trouw-maatstaf niet alleen betrekking heeft op financiële gedragingen, maar ook op het gedrag van de schuldenaar in bredere zin. De appellant had in het verleden herhaaldelijk gefraudeerd en niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat leidde tot de beëindiging van zijn eerdere schuldsanering. Het hof concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij nu wel aan de verplichtingen zou voldoen en dat zijn verzoek om toelating tot de Wsnp niet toewijsbaar was. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank Overijssel, die het verzoek eerder had afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.350.450/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 324899)
arrest van 27 februari 2025
inzake
[appellant],
die volgens zijn opgaaf woont in [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius, die kantoor houdt in 's-Gravenhage.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In een vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 januari 2025 is het verzoek van [appellant] tot toepassing op hem van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In een beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 27 januari 2025, heeft [appellant] verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Op 11 februari 2025 is een mail van mr. Stevens ontvangen die namens het echtpaar [naam1] een zienswijze met bijlages heeft ingediend.
2.3
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de e-mails met bijlagen van 13 en 18 februari 2025 van mr. Cordesius.
2.4
Op 18 februari 2025 heeft de griffier bij mr. Cordesius de ontbrekende bijlagen 1 tot en met 4 en 20 bij het verzoekschrift van 28 november 2024 opgevraagd. Deze stukken zijn niet ontvangen.
2.5
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. [appellant] is verschenen, vergezeld van mevrouw [naam2] en bijgestaan door mr. Cordesius.

3.De feiten

3.1
[appellant] heeft in juli 2015 samen met zijn (ex-)schoonmoeder [naam3] de vennootschap onder firma JMS Transport (hierna: de vof) opgericht. [appellant] verrichtte werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur en zijn schoonmoeder verzorgde de administratie. Met ingang van 31 augustus 2018 is de vof uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [appellant] heeft daarna de onderneming nog enige tijd voortgezet als eenmanszaak, maar inmiddels is ook die eenmanszaak uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. [appellant] werkt nu op basis van een tijdelijk contract in loondienst als vrachtwagenchauffeur.
3.2
[appellant] heeft een relatie (gehad) met de dochter ( [naam2] ) van het echtpaar [naam1] . [naam2] en [appellant] hebben twee kinderen. [naam2] woont met de kinderen in [plaats1] .
3.3
[appellant] heeft ter zitting bij het hof verklaard dat zijn totale schuldenlast € 165.652,33 bedraagt. De schulden zijn naar zijn zeggen voornamelijk ontstaan in de periode dat [appellant] ondernemingsactiviteiten verrichtte in de onderneming JMS Transport. Volgens [appellant] zijn er betalingsachterstanden ontstaan doordat opdrachtgevers de afspraken niet nakwamen. De achterstanden zijn verder opgelopen omdat de boekhouding niet op orde was.
3.4
Op 4 maart 2019 is de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing verklaard.
3.5
Op 21 december 2021 is de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd en is het faillissement van [appellant] uitgesproken. Volgens de rechtbank heeft [appellant] structureel niet voldaan aan de inlichtingenplicht en is gebleken dat [appellant] heeft gefraudeerd met e-mailberichten van en aan de bewindvoerder.
3.6
Dit hof heeft in een arrest van 10 februari 2022 het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In dat arrest is overwogen dat [appellant] stelselmatig niet aan zijn inlichtingenplicht voldeed, dat [appellant] , in een poging te bewijzen dat hij wel had voldaan aan deze verplichting, verschillende (screenshots van) e-mailberichten had vervalst en het frauduleuze handelen van [appellant] – dat overigens een patroon leek te zijn, zo blijkt uit andere stukken van het dossier – een zeer ernstige schending van de inlichtingenplicht opleverde. Daarbij is verder overwogen dat [appellant] (nog) steeds verschillende verklaringen aflegde en dat van derden verkregen informatie vaak niet overeenkwam met de informatie die [appellant] had verschaft en dat er nog steeds onduidelijkheid bestond over de werkelijke verblijfplaats van [appellant] .
3.7
Het faillissement is op 10 mei 2022 door middel van vereenvoudigde afwikkeling geëindigd.

4.Het beroep van [appellant]

4.1
heeft op 28 november 2024 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Overijssel om opnieuw toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het echtpaar [naam1] (tevens schuldeisers van [appellant] ) hebben op 2 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
4.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] afgewezen. Daartoe is overwogen dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat schuldenaren zoals [appellant] , waarvan de vorige schuldsaneringsregeling binnen drie jaar voor de indiening van het huidige verzoekschrift op zeer verwijtbare gronden is geëindigd, nu al opnieuw kunnen worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, zoals de inlichtingenplicht, nu wel naar behoren zal nakomen. Volgens de rechtbank lijkt bij [appellant] het besef van de verwijtbaarheid van het gedurende vele jaren vervalsen van documenten te onderbreken. Ook is de rechtbank er nog steeds niet van overtuigd dat geen sprake is van samenwoning met [naam2] en hun kinderen, gelet op de wisselende en van elkaar afwijkende verklaringen van [appellant] . Niet aannemelijk is dat [appellant] het jarenlange patroon van leugenachtige verklaringen heeft doorbroken.
4.3
[appellant] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd. Hij erkent dat hij toentertijd niet snel genoeg alle documenten en informatie aanleverde bij de bewindvoerder, [1] maar uit geen enkele wettelijke bepaling volgt dat een tweede kans op een succesvol schuldsaneringstraject niet mogelijk is als men de eerste kans door schending van de inlichtingenplicht niet heeft weten te volbrengen. De tienjaarstermijn is uitdrukkelijk afgeschaft door de wetgever. [appellant] heeft weliswaar e-mailberichten vervalst, maar deed dit uit angst voor het echtpaar [naam1] , omdat hij door hen werd bedreigd. Dit zal niet weer gebeuren omdat [appellant] nu meer hulp heeft. Zo heeft hij een beschermingsbewindvoerder (de heer [naam4] van Loyaal Bewindvoering) die de benodigde informatie kan verstrekken aan de wsnp-bewindvoerder. De minnelijke schuldhulpverleenster (mevrouw [naam5] van Zuidweg & Partners) heeft verklaard dat [appellant] bijzonder goed meewerkt aan zijn schuldhulpverleningstraject en dat hij zich aan de regels houdt. Ook is [appellant] in therapie geweest en heeft hij dit eind 2023 met goed gevolg afgerond. Al met al is [appellant] van mening dat hij wel degelijk aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan voldoen.
4.4
Daarnaast verzoekt [appellant] om aftrek van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling omdat hij gedurende tien maanden conform het Vtlb (Vrij te laten bedrag) heeft gespaard voor zijn schuldeisers. Hij heeft gedurende deze periode meer dan fulltime gewerkt.

5.De beoordeling

Het juridisch kader
5.1
Art. 288 lid 1 Faillissementswet (Fw) bepaalt dat een verzoek tot toelating tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) slechts wordt toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar:
niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, te goeder trouw is geweest;
en de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
5.2
De goede trouw-toets, artikel 288 lid 1 sub b Fw, is mede geïntroduceerd om misbruik van de Wsnp te voorkomen, zo volgt uit de memorie van toelichting:
“Zou die toetsing tot de slotsom leiden dat de schuldenaar ter zake niet te goeder trouw is geweest, dan zou het verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling moeten worden afgewezen. Daarmee zou misbruik van de schuldsaneringsregeling kunnen worden tegengegaan, bijvoorbeeld in het geval dat een natuurlijke persoon al dan niet kort voor het tijdstip waarop hij zijn aanvrage indient, onverplicht schulden aangaat, wellicht van grote omvang, om die schulden vervolgens na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet langer afdwingbaar te doen zijn.” [2]
5.3
Uit de memorie van toelichting blijkt verder dat de rechter bij de beoordeling of voldaan is aan de goede trouw-toets alle relevante omstandigheden moet betrekken. Bijvoorbeeld de omvang van de schulden en de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan dan wel onbetaald laten van zijn schulden. Maar ook het tijdstip waarop en de frequentie waarin de schulden zijn gemaakt, alsmede het betalingsgedrag van de schuldenaar nadien en eventuele pogingen om zijn schulden te verminderen. [3] Ook acties van de schuldenaar om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke zijn relevant. [4]
5.4
Ook is in de memorie van antwoord benadrukt dat art. 288 lid 1 sub b Fw een
gedragsmaatstafomvat, die betrekking heeft op het ‘
te goeder trouw handelen’:
“In dit verband zijn onder meer de aard en omvang van de schulden, het tijdstip waarop en de frequentie waarin schulden zijn gemaakt van belang. Zo kan een schuldenaar die willens en wetens de ene schuld na de andere doet ontstaan of die door bijvoorbeeld valsheid in geschrifte ernstige fraude heeft gepleegd, de schuldsaneringsregeling dus worden geweigerd.” [5]
De goede trouw ziet daarmee niet alleen op gedragingen in de financiële sfeer. [6]
5.5
Het is aan de schuldenaar om aannemelijk te maken dat hij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden.
Het verzoekschrift is niet compleet
5.6
Het hof constateert dat het verzoekschrift van 28 november 2024 zoals dat aan het hof is overlegd niet volledig is. Zo ontbreekt onder meer een (recente) crediteurenlijst. Gelet op artikel 3.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedure handels- en insolventiezaken gerechtshoven (zestiende versie, vanaf 1 juli 2024) dient een belanghebbende die zich tijdens de mondelinge behandeling wenst te beroepen op bewijsstukken hiervan een afschrift in het geding te brengen uiterlijk twee werkdagen voor de mondelinge behandeling. De griffier heeft voorafgaand aan de zitting mr. Cordesius gewezen op de ontbrekende stukken, maar mr. Cordesius heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het hof alsnog van deze stukken te voorzien.
5.7
Dat mr. Cordesius een incompleet verzoekschrift met bijlagen van de rechtbank zou hebben ontvangen, doet niets af aan de verplichting van [appellant] het hof tijdig en volledig van de relevante stukken te voorzien, waartoe ook een recente schuldenlijst behoort. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het verzoekschrift destijds is opgesteld door Zuidweg & Partners, de schuldhulpverlener die [appellant] tot op heden nog steeds bijstaat. Bovendien is ter zitting gebleken dat [appellant] wel degelijk zelf in het bezit was van een recente schuldenlijst, afkomstig van Zuidweg & Partners. Ook deze (meer recente) schuldenlijst is niet ingebracht.
5.8
Doordat er geen recente schuldenlijst is overgelegd, heeft [appellant] onvoldoende inzicht gegeven in het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden. Het hof kan daardoor niet vaststellen of sprake is van nieuwe schulden en of [appellant] te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van deze nieuwe schulden. Alleen al op deze grond is het verzoek van [appellant] niet toewijsbaar.
De tussentijdse beëindiging
5.9
Dit hof heeft in het arrest van 10 februari 2022 geoordeeld dat [appellant] frauduleus heeft gehandeld door in die procedure vervalste e-mails en screenshots over te leggen, en ook verklaringen af te leggen die in strijd zijn met de waarheid, een en ander in een poging aan te tonen dat hij zou hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. Dit heeft ertoe geleid dat de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd.
5.1
Zoals onder 5.4 is overwogen omvat de goede trouw-toets een gedragsmaatstaf. Het verrichten van frauduleuze handelingen staat daarmee in de weg aan toelating van een schuldenaar tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De vorige schuldsaneringsregeling is binnen de termijn van drie jaar voorafgaand aan de indiening van het nu aan de orde zijnde verzoekschrift op dergelijke verwijtbare gronden geëindigd. Dit betekent dat sprake is van ontbreken van goede trouw in de zin als hiervoor bedoeld. Ook op deze grond is het verzoek van [appellant] niet toewijsbaar.
De verblijfplaats en de auto
5.11
[appellant] heeft ter zitting een verklaring afgelegd met betrekking tot zijn verblijfplaats die neer komt op het volgende. [appellant] huurt momenteel een kamer in [woonplaats] . De huur van deze kamer is kortgeleden opgezegd en [appellant] zal binnenkort verhuizen naar een kamer in [plaats2] . Van maandag tot en met vrijdag is [appellant] aan het werk als vrachtwagenchauffeur en is hij onderweg. In het weekend verblijft hij bij [naam2] en de kinderen in [plaats1] . Naar eigen zeggen wil [appellant] zoveel mogelijk tijd als gezin met de kinderen en [naam2] doorbrengen. Op vragen van het hof waarom [appellant] niet ingeschreven staat op het adres van [naam2] , antwoordde [appellant] dat dit financieel nadelige gevolgen zou hebben voor [naar het hof begrijpt onder meer] de toeslagen die [naam2] ontvangt.
5.12
Uit deze verklaring volgt dat [appellant] weliswaar op papier een kamer huurt, maar daar in werkelijkheid niet of nauwelijks verblijft. [appellant] heeft daarmee bewust voor deze papieren, verhullende constructie gekozen, terwijl hij wist of had moeten weten dat mogelijk daardoor zijn schuldeisers worden benadeeld. Immers, de huurlasten zijn van invloed op de hoogte van het vrij te laten bedrag en deze gelden komen derhalve niet toe aan de gezamenlijke schuldeisers.
5.13
Ten aanzien van de auto heeft [appellant] verklaard dat deze op naam van [naam2] staat, maar dat de auto in werkelijkheid aan hem in eigendom toebehoort. Hij gebruikt de auto om van en naar zijn werk te rijden. Uit de stukken is gebleken dat [appellant] iedere maand een bedrag aan [naam2] betaalt voor de verzekering en wegenbelasting. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat er beslag dreigde op de auto en dat om die reden de auto op naam van [naam2] is gezet. [appellant] heeft hiermee bewust ervoor gekozen de auto te onttrekken aan mogelijk verhaal van zijn schuldeisers.
5.14
De hierboven genoemde omstandigheden kunnen niet als te goeder trouw in de zin van artikel 288 Fw worden aangemerkt en staan ook aan toelating in de weg.
De hardheidsclausule
5.15
In eerste aanleg heeft [appellant] een beroep gedaan op de hardheidsclausule. In het beroepschrift stelt [appellant] dat het beroep op de hardheidsclausule geen behandeling meer behoeft. Voor zover het hof dat anders zou moeten begrijpen overweegt het hof dat een beroep op de hardheidsclausule in dit geval niet zou slagen. Uit de stukken is gebleken dat [appellant] langdurig heeft gefraudeerd om aan verhaal van zijn schuldeisers te ontkomen. Zelfs in de procedure met betrekking tot de tussentijdse beëindiging is gebleken dat [appellant] e-mailberichten heeft vervalst en ingebracht, in een poging aan te tonen dat hij wel zou hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. Dit heeft ertoe geleid dat de schuldsanering destijds op zeer verwijtbare gronden is geëindigd. In deze procedure heeft [appellant] echter onvoldoende aangetoond dat dit patroon van leugens en fraude is doorbroken en dat sprake is van een bestendige gedragsverandering. Zo heeft [appellant] ter zitting van de rechtbank op 6 januari 2025 over zijn verblijfplaats een andere verklaring afgelegd dan in hoger beroep en is in hoger beroep gebleken dat sprake is van een papieren, verhullende constructie die ertoe leidt dat schuldeisers worden benadeeld. Ook wordt de auto nog steeds onttrokken aan verhaal van de schuldeisers. Dat sprake is van een gedragsverandering naar aanleiding van het traject bij de GGZ heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. De positieve verklaringen van de beschermingsbewindvoeder en schuldhulpverlener zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
De slotsom
5.16
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [appellant] om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet voor toewijzing vatbaar is. Het bestreden vonnis wordt daarom bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 januari 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, W.F. Boele en A.L. Goederee en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2025.

Voetnoten

1.DD 15 en proces-verbaal d.d. 6 januari 2025. [appellant] heeft verklaard: ‘ik was laks met het verstrekken van informatie’.
6.Vgl. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0749,