ECLI:NL:HR:2003:AF0749
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de goede trouw in de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van ontucht voor de schuldenaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die in de rechtspraak werd aangeduid als [verzoeker], had eerder bij de Rechtbank te Almelo een verzoekschrift ingediend voor de voorlopige toepassing van deze regeling. De Rechtbank had op 19 maart 2002 dit verzoek toegewezen, maar weigerde op 23 april 2002 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hierop ging [verzoeker] in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 6 juni 2002 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde. Tegen deze beslissing stelde [verzoeker] cassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad beoordeelde de zaak aan de hand van de vraag of [verzoeker] te goeder trouw was in de zin van artikel 288 lid 2 van de Faillissementswet. De Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de goede trouw niet alleen afhankelijk is van gedragingen in de financiële sfeer, maar dat alle relevante omstandigheden in overweging moeten worden genomen. Het Hof had in zijn oordeel niet miskend dat ernstige misdragingen van de schuldenaar, zoals ontucht, kunnen leiden tot het niet te goeder trouw zijn in de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van [verzoeker] niet kon leiden tot cassatie, omdat het uitging van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof. Deze uitspraak benadrukt het belang van de goede trouw in de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van niet-financieel gedrag van de schuldenaar voor zijn financiële situatie.