ECLI:NL:GHARL:2025:1121

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
21-003153-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van alcohol met verwerping van het alternatieve scenario van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 11 december 2022. Tijdens de aanhouding door de politie bleek dat de verdachte een alcoholgehalte van 1080 microgram per liter uitgeademde lucht had, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. De verdachte voerde aan dat hij pas na autopech alcohol had genuttigd, maar het hof verwierp dit alternatieve scenario. Het hof oordeelde dat de verdachte als bestuurder kon worden aangemerkt en dat er voldoende verdenking was om hem te onderwerpen aan een ademanalyse. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijftien maanden op, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003153-23
Uitspraak d.d.: 26 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 28 juni 2023 met het parketnummer 96-323273-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-205613-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-205613-19.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. T.J.N. Hameleers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-205613-19 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 december 2022 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1080 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte niet kon worden aangemerkt als bestuurder en dat hij daarom niet meegenomen had mogen worden naar het politiebureau en dat er ook geen ademanalyse bij verdachte afgenomen had mogen worden. Er is hierdoor inbreuk gemaakt op zijn vrijheid dan wel lichamelijke integriteit. Gelet hierop dient er bewijsuitsluiting te volgen. Verder is volgens de raadsman ten onrechte het alternatieve scenario van de verdediging verworpen, te weten dat verdachte pas alcohol is gaan drinken nadat het voertuig tot stilstand is gekomen. Het alternatieve scenario is verenigbaar met het bewijs in het dossier. Dat verdachte onvast ter been was komt door zijn spierziekte. Verdachte is een fles gin gaan drinken om zich warm te houden. Dat een fles gin in de auto aanwezig was, wordt bevestigd door de verklaring van de vriendin van verdachte. De verklaring van verbalisant [naam] sluit ook niet uit dat een ginfles in het voertuig aanwezig was. Ook zijn er geen meldingen binnengekomen dat iemand slingerend dan wel zwalkend over de weg reed, hetgeen wel zou mogen worden verwacht als verdachte daadwerkelijk onder invloed de auto had bestuurd.
Indien het hof het alternatieve scenario van verdachte ongeloofwaardig zou vinden, dan wordt verzocht om zijn vriendin [naam] te horen als getuige, nu dat voor de verdediging van cruciaal belang is om te zorgen voor overtuiging dat verdachte geheel nuchter, maar met boodschappen (waaronder sterke drank) bij zijn vriendin is weggereden en dus niet heeft gereden onder invloed.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat, met inachtneming van hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Het hof gaat uit van het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, dat is opgemaakt door verbalisant [naam] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van dit bewijsmiddel te twijfelen. Uit dit proces-verbaal volgt dat verbalisant op 11 december 2022 omstreeks 08:15 op de oprit A27 richting [plaats] , komende uit de richting van [plaats] , reed. Verbalisant zag ter hoogte van hectometerpaal [nummer] een personenauto half op de vluchtstrook/half in de berm stilstaan. Hij zag aan de achterzijde van het voertuig rode lichten branden. Tevens zag hij de gevarenlichten knipperen. Toen hij dichterbij kwam zag hij alle lichten uitgaan. Vervolgens zag hij het linker portier open gaan en nam hij waar dat verdachte uitstapte. Verbalisant stopte ook op de vluchtstrook. Hij zag dat verdachte onvast ter been in zijn richting kwam lopen. In eerste instantie hield verbalisant er rekening mee dat verdachte mogelijk een aanrijding had gehad en daarom onvast ter been was. Dit kwam mede doordat verbalisant schade aan de auto constateerde. Verbalisant vroeg aan verdachte wat er gebeurd was. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij onderweg was vanuit [plaats] naar huis en dat de motor van zijn auto opgeblazen was. Tijdens het gesprek zag verbalisant dat verdachte onvast ter been bleef. Hij zag verder ook geen uitwendig letsel bij verdachte. Tevens hoorde verbalisant dat verdachte sterk wisselde in zijn gedrag, onder meer doordat hij afwisselend normaal dan wel emotioneel reageerde. Tijdens het gesprek met verdachte rook verbalisant een vlaag aan alcohollucht. Verbalisant kreeg hierdoor het vermoeden dat verdachte onder invloed was. Hij heeft vervolgens om 08:18 uur een ademtest bij verdachte afgenomen. Bij de derde keer blazen nam verbalisant het volgende resultaat waar: G/F. Hierop deelde hij verdachte mede dat hij aangehouden was ter zake van het rijden onder invloed. Verder beval verbalisant verdachte omstreeks 08:23 uur dat hij zijn medewerking moest verlenen aan de ademanalyse. De uitslag van het ademanalyse-onderzoek van de adem van verdachte bedroeg 1080 µg/l.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het voertuig heeft bestuurd. Verder heeft hij verklaard dat hij denkt dat hij de avond ervoor 24 blikken bier heeft gedronken en dat dit in verband met de WK-wedstrijd van Marokko was.
Bestuurder van het voertuig
De verplichting een ademanalyse te ondergaan rust op de bestuurder van een voertuig die ervan wordt verdacht in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te hebben gehandeld. Onder bestuurder in de zin van dit artikel dient te worden verstaan degene die ervan wordt verdacht als bestuurder van een motorrijtuig of een ander voertuig te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 WVW. Het hoeft dus niet vast te staan dat de bestuurder ook daadwerkelijk een voertuig heeft bestuurd, voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat tegen hem het redelijk vermoeden was gerezen een voertuig te hebben bestuurd.
Het hof is van oordeel dat verdachte als bestuurder kon worden aangemerkt en dat er op het moment van zijn aanhouding een verdenking aanwezig was dat verdachte een voertuig had bestuurd terwijl hij onder invloed was van alcohol. Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verbalisant een personenauto op de vluchtstrook van de snelweg zag staan en dat aan de achterzijde van de auto rode lichten brandden. Tevens zag verbalisant de gevarenlichten branden. Kort hierna stapten zowel verdachte als verbalisant uit hun voertuig en kwamen zij in gesprek met elkaar. Het hof wijst er hierbij ook op dat uit het voorgaande niet is gebleken dat er zich op deze zondagochtend omstreeks 08.15 uur andere personen in of in de buurt van de personenauto van verdachte bevonden. Verbalisant zag dat verdachte onvast ter been was, dat hij zich vreemd gedroeg en hij rook een duidelijke alcoholgeur. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden bij verbalisant de redelijke verdenking heeft kunnen ontstaan dat verdachte kort daarvoor onder invloed de bestuurder van dat voertuig is geweest. Hij kon daarmee als verdachte worden aangemerkt en worden onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW.
Het hof verwerpt gelet op het vorenstaande het verweer dat het resultaat van de ademanalyse van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Rijden onder invloed van alcohol
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte een fles gin heeft gedronken omdat hij het koud had nadat hij zijn personenauto op de vluchtstrook vanwege autopech tot stilstand had gebracht, overweegt het hof als volgt.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie is gevraagd hoeveel alcohol hij de afgelopen 24 uur heeft gebruikt. Hierop verklaarde verdachte dat hij denkt dat hij de avond (en nacht) ervoor 24 blikken bier heeft gedronken en dat dit in verband met de WK-wedstrijd van Marokko was. Uit zowel het proces-verbaal van aanhouding van verdachte als het verhoor van verdachte volgt niet dat verdachte op één van deze momenten ook maar iets heeft verklaard over de fles gin die hij na het tot stilstand brengen van zijn auto op de vluchtstrook zou hebben genuttigd. Het melden van dat feit zou echter bepaald in de rede hebben gelegen, gezien de toen reeds tegen hem uitgesproken verdenking van rijden onder invloed. Verder is verbalisant [naam] op de terechtzitting in eerste aanleg als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij het zou hebben geverbaliseerd als verdachte iets tegen hem zou hebben gezegd over het nuttigen van een fles gin in de stilstaande auto.
Uit de schriftelijke verklaring – die de raadsman in zijn pleitnota heeft opgenomen – van de vriendin van verdachte, te weten [naam] , volgt dat zij verklaart dat verdachte op 11 december 2022 langskwam om een sleutel en boodschappen op te halen en in nuchtere toestand bij haar wegreed uit [plaats] . Naar haar zeggen zaten in de boodschappentas onder andere sterke drank, bier en flessen wijn. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [naam] niet voldoende concreet is en hieruit niet volgt wanneer en in welke toestand verdachte bij haar vertrokken is. Daarnaast is het hof, waar het gaat om het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om [naam] bij bewezenverklaring als getuige te horen, van oordeel dat zij als getuige niets zinnigs zal kunnen verklaren over de wettelijke grenswaarde voor alcoholgebruik waarmee door verdachte is gereden. Dit dient namelijk objectief vastgesteld te worden door middel van daartoe geëigende apparatuur. Haar eventuele verklaring als getuige kan niet voor zo’n objectieve vaststelling in de plaats treden. Het voorwaardelijk verzoek zal daarom worden afgewezen.
Slotsom van het voorgaande is dat het hof onder de hiervoor geschetste omstandigheden de stelling van verdachte dat hij eerst na de autopech alcohol tot zich heeft genomen door een in de auto aanwezige fles gin te nuttigen, volstrekt onaannemelijk acht. Het hof schuift dit deel van zijn verklaring dan ook terzijde.
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 december 2022 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1080 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (1080 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij een bewezenverklaring verzocht om een geldboete aan verdachte op te leggen. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat het onderhavige feit grote impact op het leven van verdachte heeft gehad. Verdachte heeft schade geleden doordat hij een rijbevoegdheidstraject moest volgen. Daarnaast kon hij door een scheiding zijn kinderen niet zien. Verder heeft zijn koeriersbedrijf schade geleden doordat hij niet over zijn rijbewijs kon beschikken. Gelet op deze omstandigheden verzoekt de raadsman om geen gevangenisstraf op te leggen. Een taakstraf is voor verdachte vanwege zijn spierziekte niet haalbaar.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 11 december 2022 een personenauto bestuurd, nadat hij bijna vijf keer zo veel alcoholhoudende drank had genuttigd als is toegestaan. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer grovelijk veronachtzaamd.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof.
Het hof heeft ook acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en neemt – in aanmerking genomen de recidive van verdachte en de door hem genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank – een taakstraf voor de duur van 70 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden als uitgangspunt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend de oplegging van een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis. Het hof heeft neemt daarbij in ogenschouw dat de door de verdediging gestelde spierziekte, zonodig, door de reclassering zal worden betrokken bij de uitvoering van de werkstraf. Daarnaast acht het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2020 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 425,00 subsidiair acht dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren, met parketnummer 96-205613-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen uit het dossier en bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, acht het hof tenuitvoerlegging van die straf niet opportuun, zodat de vordering daartoe zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Midden-Nederland van 16 februari 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter bij de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2020, parketnummer 96-205613-19, voorwaardelijk opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 425,00 subsidiair 8 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.E. de Boer, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.