ECLI:NL:GHARL:2025:1118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
21-002469-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van hennepteelt en veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor medeplegen van hennepteelt, maar heeft in hoger beroep beperkt hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar is wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de teelt van hennep door een pand te huren, waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. De verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 de huur van het pand betaald, terwijl daar hennep werd geteeld. Het hof heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de hennepteelt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002469-23
Uitspraak d.d.: 26 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 3 mei 2023 met het parketnummer 18-272478-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis beperkt hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. S. Meijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair vrijgesproken;
  • verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van ongeveer 420, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat ene [naam 1] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van ongeveer 420, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- een pand te huren voor de teelt/het kweken van hennepplanten en/of
- in verband met de huur van een pand aan de [adres 2] voor de teelt/het kweken van hennepplanten, zijn persoonlijke gegevens aan die [naam 1] en/of die onbekende perso(o)n(en) ter beschikking te stellen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat in de tenlastegelegde periode een hennepkwekerij in het pand aanwezig is geweest. Bij het binnentreden van het pand op 17 juni 2021 is ook geen hennepkwekerij aangetroffen.
Mocht het hof wel van oordeel zijn dat er sprake was van de aanwezigheid van een hennepkwekerij, dan is er geen bewijs voorhanden voor de tenlastegelegde periode, beginnend op 1 oktober 2020. Bovendien bevat het dossier geen concrete bewijsmiddelen waaruit van enige directe betrokkenheid van verdachte bij die eventuele hennepkwekerij blijkt, in de zin van het zijn van pleger of medepleger. Daarnaast is er evenmin sprake van medeplichtigheid aan het tenlastegelegde. Dit omdat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een eventuele hennepkwekerij. Er kan daarom geen dubbelopzet, ook niet in voorwaardelijke zin, worden aangenomen. Ook kan aan het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent geen bewijskracht worden ontleend, nu de daarin opgenomen verklaring van de verhuurder van het pand niet door verhuurder is ondertekend. Er is misbruik gemaakt van de identiteit van verdachte.
Het oordeel van het hof
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
Het hof is, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij een hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats] . Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen die hieronder cursief zijn weergegeven. Waar de vaststelling van de feiten en omstandigheden van de rechtbank aanvulling of verbetering behoeven, heeft het hof dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij (met bijlagen) d.d. 17 juni 2021, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2021144702 d.d. 15 juli 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 17 juni 2021 stelde ik een onderzoek in op het adres [adres 2] , [plaats] . In het winkelpand werden twee ruimtes aangetroffen welke waren ingericht als hennepkwekerij.
Kweekruimte 1
Ik zag dat ruimte 1 en 2 gescheiden waren middels een gipswand. De totale oppervlakte van ruimte 1 betrof 100 vierkante meter. Ik zag dat er door de gehele ruimte grote zelf gecreëerde bakken stonden. Op deze bakken stonden op diverse plekken kweekpotten met potgrond resten. Ik zag dat de wanden en de grond waren bedekt met zwart folie/afdekzijl. Ik zag dat er rechts in de ruimte twee grote watervaten vol met water stonden. Ik zag dat er een dompelpomp in het watervat lag met hieraan een slang. Ik zag dat er twee ventilatoren in de ruimte stonden. Ik zag dat er door de ruimte heen meerdere hennepresten op de grond lagen. Ik zag in deze ruimte een groot aantal vuilniszakken. In deze vuilniszakken zat potgrond. Ik zag dat er in deze ruimte meerdere voedingsmiddelen stonden.

Kweekruimte 2

De totale oppervlakte van ruimte 2 betrof 112 vierkante meter. Ik zag dat de zijkanten van de ruimte deels waren bedekt met folie. Ik zag dat er meerdere stekbakken stonden met hierin potgrond. Ik zag dat er een grote plastic gripzak lag. Ik zag dat in deze gripzak hennepresten zaten. Ik zag dat er op meerdere plekken in de ruimte hennepresten op de grond lagen. Ik zag dat er op de grond een fles met slaolie lag. Ik zag dat er meerdere knipscharen op de grond lagen.

Vaststelling hennep

Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur dat de aangetroffen planten hennepplanten waren.

Elektriciteitsvoorziening

De elektriciteitsvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht. Hierbij werd geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat de zegels zijn verbroken.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 juni

2021, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik woon aan [adres 3] in [plaats] . De laatste 2 á 3 dagen is er veel beweging geweest aan de achterzijde van het winkelpand(het hof begrijpt: het pand aan de [adres 2] )
. Ik zag eergisteren en die dag ervoor, 14 en 15 juni 2021, een grote witte bestelbus. Ik zag twee mannen bij de witte bestelbus. Ik ken één van die mannen als [naam 1] . Gisteren, 16 juni 2021, had ik 8 gemiste oproepen van [naam 1] . Vlak daarna werd ik gebeld door ene [naam 2] . Ik weet dat [naam 2] en [naam 1] kameraden van elkaar zijn. Later werd mij duidelijk dat zij mij gebeld hadden omdat mijn auto in de weg stond, waardoor zij er niet langs konden. Gisteren, 16 juni 2021, zag ik een goudkleurige Toyota aan de achterzijde van het winkelpand staan. Ik zag dat [naam 1] hierin reed.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2021, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Ik vroeg [getuige] specifiek naar [naam 1] . Ik hoorde [getuige] het volgende vertellen:
Ik heb gezien dat [naam 1] op de dag voordat de politie in het winkelpand een inval heeft gedaan(het hof begrijpt: op 17 juni 2021, het pand [adres 2] )
via de achterzijde het winkelpand naar binnen en naar buiten is gegaan. Ook zag ik dat [naam 1] twee dagen voordat de politie een inval deed het winkelpand via de achterzijde naar binnen en naar buiten is gegaan.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 16 juli 2021, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Ik sprak met [naam 3] , de eigenaar van [bedrijf 1] . Ik ontving van [naam 3] een kopie van het huurcontract en een bewijs van betaling van de huur. Ik hoorde [naam 3] vervolgens zeggen dat hij twee keer fysiek contact heeft gehad met de man die het winkelpand aan de [adres 2] in [plaats] huurde. Dit betrof [verdachte] . Het overige contact dat hij met [verdachte] had ging telefonisch. Hierbij gebruikte [verdachte] het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik hoorde [naam 3] zeggen dat in het huurcontract enkele bijzondere bepalingen zijn opgenomen zoals dat er voor de maanden november en december 2020 geen huur zou worden betaald in verband met de verbouwing. Tevens is met goedkeuring van [naam 3] de stroomvoorziening verzwaard naar 3 keer 50 ampère in plaats van 3 keer 25 ampère. Dit omdat [verdachte] had aangegeven dat hij in het pand een supermarkt en/of een slagerij zou bouwen. In verband met de materialen die in het pand zouden komen te staan had hij meer ampère stroom nodig.

Huurcontract

In het huurcontract zag ik de volgende dingen staan:
De huurder betreft [verdachte] , geboren op [geboortedag] -1962. Telefoonnummer: [telefoonnummer] . BSN: [nummer] . Van deze persoon is een kopie van het paspoort bij het huurcontract gevoegd. Het contract is ingegaan op 1 oktober 2020.

Betaalbewijzen

Op de betaalbewijzen stonden de volgende bijzonderheden:
In de maanden januari, februari en maart 2021 is de huur van 1.815 euro betaald van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] . Hierbij stond de naam [verdachte] . Als omschrijving bij deze transacties stond de tekst: huur januari 2021 winkelpand [adres 2] , huur febr 2021 en huur mrt 2021. In de maanden april, mei en juni 2021 is de huur van 1.815 euro betaald van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Hierbij stond de naam [verdachte] . Als omschrijving bij deze transactie stond de tekst: huur april, huur mei en huur juni.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) d.d. 13 mei 2022, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Uit de verstrekte gegevens van de [bank] blijkt dat op 7 oktober 2020 voor het eerst een
bankaccount is aangemaakt op naam van [verdachte] . Bij het openen van dit account is
de foto van het paspoort en het verificatiefilmpje aangeleerd. Hierna zijn de volgende
bankrekeningen geopend:
[rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte] .
Bij het openen van deze bankrekening zijn de volgende gegevens verstrekt:
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
Naam: [verdachte] , [geboortedag] -1962

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.14 oktober

2021, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van
verbalisant:
Vanaf bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] is voor de maanden januari, februari en maart 2021 huur betaald voor het winkelpand aan de [adres 2] in [plaats] . Er is drie keer een bedrag van 1.815 euro betaald aan [bedrijf 1] , de eigenaar van het winkelpand. Het is opvallend dat de betalingen voor de huur van het winkelpand eerst wordt ontvangen van een ander persoon of bedrijf en hierna direct wordt betaald aan [bedrijf 1] :
• Op 6 januari 2021 wordt 1.815 euro ontvangen van [naam 4](bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ). Enkele minuten later wordt ditzelfde bedrag betaald aan [bedrijf 1] met hierbij de omschrijving 'huur januari 2021 winkel [adres 2] '.
• Op 29 januari 2021 wordt 2.000 euro ontvangen van het [bedrijf 2] . Nog geen minuut later wordt er 1.815 euro betaald aan [bedrijf 1] met hierbij de omschrijving 'huur febr 2021'.
• Op 23 februari 2021 wordt 3.250 euro ontvangen van het [bedrijf 2] . Hierna wordt direct 1.815 euro betaald aan [bedrijf 1] met hierbij de omschrijving 'huur mrt 2021'.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26

april 2022, opgenomen op pagina 203 van bovengenoemd het dossier, inhoudend als
verklaring van verdachte:
0: Bij het openen van deze bankrekening is een filmpje gemaakt. Op dit filmpje is een
gezicht van een persoon te zien. Deze foto wordt aan verdachte getoond en wordt als
bijlage bijgevoegd.
0: De foto wordt aan de verdachte getoond.
V: Wie is dit?
A: Ja dat ben ik.
V: Op het filmpje draait u met uw hoofd en zegt u 1,2,3,4,5.
A: Ja dat zal ik wel gedaan moeten hebben.
V:Slaat u aan op de naam [naam 4] ?
A: Zegt me niets.
V: Wat hebben meneer[naam 4]
en [bedrijf 2] met deze hennepkwekerij te
maken?
A: Ik ken meneer[naam 4]
niet.
(... ) die [naam 4] heeft een (1) keer een bedrag gestort
V: Oke laten we even bij het begin beginnen. Wie is [naam 4] .
A: Daar kan ik geen uitspraken over doen.
V: Waarom niet?
A: Ik heb kinderen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde die hieronder cursief zijn weergegeven. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Bewijsoverweging
Aanwezigheid hennepkwekerij [adres 2] te [plaats]
Uit het dossier blijkt dat de politie op 3 juni 2021 een MMA-melding heeft ontvangen over een mogelijke hennepkwekerij in een pand aan de [adres 3] te [plaats] . Met name aan de achterkant van het pand zou een hennepgeur waarneembaar zijn. Na onderzoek blijkt de melding betrekking te hebben op het pand aan de [adres 2] te [plaats] , een pand dat sinds 1 oktober 2020 wordt verhuurd. Op 17 juni 2021 is de politie dit pand binnengetreden. In het pand heeft de politie twee ruimtes aangetroffen die van elkaar waren gescheiden met gipswanden. Deze gipswanden waren afgeplakt met zwart folie/afdekzijl. In ruimte 1 trof de politie onder meer het volgende aan: kweekpotten met potgrondresten, twee grote watervaten vol met water en met in een van die vaten een dompelpomp met slang, twee ventilatoren, hennepresten op de grond, een groot aantal vuilniszakken met potgrond en meerdere voedingsmiddelen. In ruimte 2 zijn onder andere meerdere stekbakken met potgrond, een grote plastic gripzak met hennepresten, meerdere hennepresten op de grond, een fles slaolie en meerdere knipscharen aangetroffen. Tevens werd geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening illegaal werd afgenomen en dat hiertoe de zegels waren verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat in de ten laste gelegde periode in het pand aan de [adres 2] te [plaats] een hennepkwekerij aanwezig is geweest.
Opzettelijk gelegenheid verschaffen
Nu de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres 2] te [plaats] vast staat, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte daaraan medeplichtig is geweest.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtigheid slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Het dossier bevat een op ambtseed, en daarmee voor het bewijs te bezigen, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent. In dit proces-verbaal beschrijft de wijkagent het gesprek dat hij heeft gehad met de heer [naam 3] , de eigenaar/verhuurder van het pand aan de [adres 2] te [plaats] . De heer [naam 3] verklaart dat hij het pand sinds 1 oktober 2020 verhuurt aan de [verdachte]. Ook verklaart hij dat hij tweemaal fysiek contact heeft gehad met de heer [verdachte]en dat het overige contact via de telefoon met het nummer 06-26112966 verliep. De heer [naam 3] heeft de wijkagent een kopie van het huurcontract overhandigd, dat ook in het dossier is gevoegd. Dit contract staat op naam van [verdachte], geboren op [geboortedag] 1962. Het contract is ondertekend en bevat als bijlage een kopie van het paspoort van verdachte.
Door de raadsvrouw is ter zitting bepleit dat misbruik is gemaakt van de identiteit van verdachte. Dit is ook door de verdachte in zijn verhoor bij de politie verklaard. De rechtbank acht dit scenario echter niet aannemelijk, gelet op de verklaring van de eigenaar/verhuurder van het pand dat hij tweemaal fysiek contact heeft gehad met de huurder van zijn pand, de heer [verdachte]. Daarnaast is bij het huurcontract een kopie van het paspoort van verdachte gevoegd. De handtekening op dit paspoort vertoont veel overeenkomsten met de handtekening op het huurcontract. Voorts blijkt dat uit de door de heer [naam 3]overgelegde
, en in het dossier gevoegde, betaalbewijzen van de huur van het pand in de maanden januari, februari en maart 2021 is overgemaakt vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] . Dit bankrekeningnummer staat op naam van [verdachte]. Uit onderzoek naar dit bankrekeningnummer blijkt dat deze geopend is op 7 oktober 2020. Hiertoe is een kopie van het paspoort van verdachte overgelegd en een verificatiefilmpjeaangeleverd
. Op dit verificatiefilmpje is verdachte te zien die zijn hoofd van links naar rechts beweegt en de cijferreeks 1, 2, 3, 4, 5 noemt. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte ook bevestigd dat hij de persoon op het filmpje is. Dit verificatiefilmpje wordt opgenomen tijdens een live-contact tussen de (nieuwe) klant en een medewerker van de [bank] . Het is geen filmpje dat van tevoren kan worden gemaakt en geüpload. Ook is een sms-verificatiecode verstuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer staat op naam van verdachte en is ook door hem opgegeven bij het aangaan van het huurcontract. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat het verdachte zelf is geweest die de huurovereenkomst voor het pand aan de [adres 2] te [plaats] heeft gesloten en die het bankrekeningnummer heeft geopend waarvan in de maanden januari, februari en maart 2021 de huur van het pand is betaald.
Opzet op het telen van hennep
Uit het dossier blijkt het volgende:
In het pand aan de [adres 2] te [plaats] is een hennepkwekerij aanwezig geweest. De eigenaar/verhuurder van dit pand heeft verklaard dat hij tweemaal fysiek contact met de huurder heeft gehad. De huurder vertelde hem dat hij in het pand een supermarkt/en of slagerij wilde beginnen. Vanwege de daarvoor benodigde materialen wenste hij de in het pand aanwezige stroomvoorziening van 3 keer 25 ampère verzwaren naar 3 keer 50 ampère. Dit is ook opgenomen in het huurcontract. Het huurcontract, met ingangsdatum 1 oktober 2020, staat op naam van verdachte en is door hem ondertekend. Daarnaast is op 7 oktober 2020 op naam van verdachte een bankrekening geopend met het nummer [rekeningnummer 1] . Vanaf dit bankrekeningnummer is in de maanden januari, februari en maart 2021 de huur van het pand betaald. In de maanden april, mei en juni 2021 werd de huur betaald vanaf het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] , op naam van [verdachte]. Het bedrag van de huur van het pand werd eerst ontvangen van een ander persoon, te weten [naam 4] , of bedrijf, te weten [bedrijf 2] , om daarna direct te worden overgemaakt op de bankrekening van de eigenaar/verhuurder van het pand. In de periode van oktober 2020, het moment waarop het huurcontract van het pand aan de [adres 2] inging, tot en met augustus 2021 heeft verdachte in totaal 34.541,25 euro van [naam 4] ontvangen. [naam 4] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Verdachte heeft bij de politie eerst verklaard deze [naam 4] niet te kennen. Later heeft hij verklaard [naam 4] wel te kennen, maar niet over hem te willen verklaren uit veiligheidsoverwegingen.
Voor de beantwoording van de vraag of door het sluiten van de huurovereenkomst en het openen van de bankrekening met het nummer [rekeningnummer 1] sprake is van opzet op de teelt van hennep, overweegt het hof als volgt. Verdachte heeft onder zeer dubieuze omstandigheden de huurovereenkomst op zijn naam gezet. Hij heeft ten overstaan van de verhuurder van het pand doen voorkomen dat hij in het pand een supermarkt en/of slagerij wilde starten, terwijl nadien in dit pand een hennepkwekerij is opgezet en hennep is geteeld. Die supermarkt of slagerij is verdachte niet begonnen.
Verder is op verzoek van verdachte door de verhuurder goedkeuring gegeven voor het verzwaren van de stroomvoorziening. Hiermee werd het pand geschikt voor het exploiteren van een hennepkwekerij. Het is immers een algemeen bekend gegeven dat het telen van hennep vaak gepaard gaat met een verzwaring van de stroomvoorziening.
Verder heeft verdachte geldbedragen op voornoemde bankrekening ontvangen. Hiermee is de huur voor het pand betaald. Over degene van wie hij de geldbedragen heeft ontvangen, wil verdachte – kennelijk uit angst voor represailles – niets verklaren. In dat verband is naar het oordeel van het hof ook relevant dat verdachte logischerwijze zelf de huur betaald zou hebben, althans een aannemelijke verklaring gehad zou hebben voor het feit dat de huur door een derde via een op naam van verdachte gestelde bankrekening werd voldaan, als hij daadwerkelijk voornemens was geweest in het pand een supermarkt of slagerij te beginnen.
Het hof is, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat in het door hem gehuurde pand dat hij aan (een) ander(en) ter beschikking stelde, een hennepkwekerij zou worden opgezet en hennep zou worden geteeld. Het hof acht om die reden bewezen dat het opzet van de verdachte zowel was gericht op het verschaffen van gelegenheid als op het telen van hennep. Voor zover de raadsvrouw een kortere duur van de hennepkwekerij heeft bepleit, wordt dit weerlegd door de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ene [naam 1] en een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 te [plaats] opzettelijk hebben geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 11, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door een pand te huren voor de teelt/het kweken van hennepplanten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, bij een bewezenverklaring, verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte na veel moeite inmiddels een eigen woonruimte heeft. Daarnaast heeft verdachte een bewindvoerder en zal een veroordeling nadelige financiële gevolgen voor hem hebben. Verder dient rekening gehouden te worden met de matige gezondheid van verdachte. Ook dient ermee rekening gehouden te worden dat misbruik van verdachte is gemaakt. Alles overziend wordt verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, eventueel met een proeftijd van drie jaren, of gecombineerd met een forse taakstraf.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte is in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 17 juni 2021 als medeplichtige betrokken geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij in een pand aan de [adres 2] te [plaats] . Verdachte heeft het pand gehuurd en gedurende een periode van zes maanden de huur van dit pand betaald, terwijl door (on)bekende derden in dit pand hennep werd geteeld. Aldus heeft verdachte gedurende een langere periode een bijdrage geleverd aan de productie van hennep. Hennep levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast werkt het, gelet op de grote winsten die met de hennepteelt worden gemaakt, allerlei vormen van criminaliteit in de hand. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten. Tevens volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 20 september 2023 dat ten behoeve van de onderhavige zaak is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt – kort samengevat – het volgende. De reclassering schat het risico op recidive laag in. Vanuit hulpverleningsoptiek ziet de reclassering geen mogelijkheden voor het inzetten van interventies ter voorkoming van recidive of het veranderen van het gedrag omdat verdachte hiervoor niet gemotiveerd is. Verder merkt de reclassering op dat bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de kans bestaat dat verdachte zijn huisvesting en inkomen verliest. De gezondheid van verdachte (hij heeft meerdere hartinfarcten gehad) kan mogelijk een belemmering vormen voor het adequaat uitvoeren van een taakstraf.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met verdachtes persoonlijke omstandigheden, zoals door zijn raadsvrouw naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof.
De op te leggen straf
Het hof neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor hennepkwekerijen met 100 tot 500 planten als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat in dit geval sprake is van medeplichtigheid.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is. Het hof wil met deze strafmodaliteit enerzijds de ernst van de verweten feiten benadrukken en anderzijds verdachte de mogelijkheid bieden de door hem geschetste positieve lijn in zijn leven voort te zetten en daarnaast hem ervan weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. P.S. Bakker, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 26 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.