ECLI:NL:GHARL:2025:1044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.345.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de dochter eenmaal per zes weken onder begeleiding omgang met de moeder heeft, voor de duur van minimaal een kwartier en maximaal anderhalf uur. De moeder is het niet eens met deze regeling en vraagt het hof om de omgangsfrequentie te verhogen naar eenmaal per vier weken gedurende anderhalf uur.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in acht genomen, waaronder de eerdere beslissingen van de rechtbank en de mening van de minderjarige, die haar zorgen over de omgang heeft geuit. Het hof oordeelt dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank in het belang van de minderjarige is en bekrachtigt deze. Het hof benadrukt het belang van een goede relatie tussen de moeder en de dochter, maar erkent ook de kwetsbaarheid van de moeder en de noodzaak voor voorzichtigheid in de omgangsregeling. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, dat de rechter de bevoegdheid geeft om een omgangsregeling vast te stellen of te wijzigen. Het hof concludeert dat de huidige regeling passend is en dat de voogd en de begeleidende instantie de regie over de omgangsregeling moeten behouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.591
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571776)
beschikking van 25 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Harskamp,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
opa en oma vaderszijde,
verder samen te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 juni 2024, uitgesproken onder bovenvermeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 september 2024;
  • het verweerschrift van de voogd;
  • een journaalbericht van mr. Van Harskamp van 22 januari 2025 met productie, en
  • een bericht van de voogd van 4 februari 2025 met productie.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 30 januari 2025 haar mening met betrekking tot het verzoek aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de voogd, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de pleegouders niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een relatie gehad met [naam1] . Zij zijn de ouders van [de minderjarige] die [in] 2014 is geboren.
3.2
[de minderjarige] verblijft sinds september 2015 bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van 26 november 2018 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd met benoeming van de voogd als zodanig. Bij beschikking van 3 december 2019 heeft het hof die beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 augustus 2023 beslist dat [de minderjarige] in beginsel eenmaal per vier weken onder begeleiding omgang met de moeder heeft, voor de duur van anderhalf uur, waarbij de regie voor de vormgeving of verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de voogd ligt, mits de moeder zich houdt aan de volgende voorwaarden:
  • de moeder is sensitief richting [de minderjarige] en is emotioneel voldoende stabiel;
  • de moeder geeft voldoende inzicht in haar ziektebeeld, zodat de voogd een inschatting kan maken over het al dan niet laten doorgaan van de omgang, en
  • de moeder zal vrede moeten sluiten met het feit dat [de minderjarige] opgroeit in het pleeggezin van haar grootouders en dat zij een moeder op afstand is.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgangsregeling, zoals vastgesteld bij de beschikking van (het hof leest:) 8 augustus 2023, als volgt gewijzigd:
[de minderjarige] heeft in beginsel eenmaal per zes weken onder begeleiding omgang met de moeder, voor de duur van minimaal een kwartier en hooguit anderhalf uur, waarbij:
  • de regie voor het afbreken van het contactmoment bij de begeleidende instantie ligt, in het geval door het gedrag van de moeder voor of tijdens het contactmoment een verdere voortzetting van het contactmoment niet meer veilig en/of verantwoord is en
  • de regie voor de vormgeving en verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de voogd ligt.
De rechtbank heeft die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de verzoeken van de voogd voor het overige afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de voogd alsnog af te wijzen en te bepalen dat de moeder en [de minderjarige] één keer in de vier weken gedurende anderhalf uur omgang hebben, althans een omgangsregeling vast te stellen die het hof in het belang van [de minderjarige] passend vindt. Daarnaast verzoekt de moeder het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De voogd voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek staat - onder andere - dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen een omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen. Dit artikel moeten zo worden uitgelegd dat de daarin aan de ouders toegekende bevoegdheid de rechter te verzoeken een regeling over de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen of te wijzigen, dan wel het recht op omgang aan een ouder te ontzeggen, mede aan de gecertificeerde instelling toekomt die de voogdij uitoefent. [1]
5.2
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de omgangsregeling zoals vastgesteld bij de beschikking van 8 augustus 2023 moet worden gewijzigd en dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. De beslissing van de rechtbank zal daarom in stand blijven (worden bekrachtigd).
Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Na de bestreden beschikking heeft het een tijd geduurd voordat een geschikte ruimte voor de omgang kon worden gevonden. In de periode tussen de bestreden beschikking en de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft daarom slechts twee keer omgang plaatsgevonden. Deze omgangsmomenten zijn goed verlopen. Op dit moment is er een keer in de zes weken een uur begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige] , waarbij de gewenste duur en frequentie van de omgang na iedere drie omgangsmomenten opnieuw wordt bekeken.
5.4
Het hof is het met de moeder eens dat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van belang is dat er goed contact is tussen haar en de moeder. In dat kader is het van belang dat [de minderjarige] kan vertrouwen op regelmatig en positief contact met de moeder. [de minderjarige] heeft het hof laten weten dat zij de omgang met de moeder leuk maar ook spannend vindt, omdat zij niet weet hoe de moeder zich gaat gedragen. Ook heeft [de minderjarige] op momenten moeite met het afscheid nemen van de moeder. De voogd vermoedt dat dit voortkomt uit onzekerheid bij [de minderjarige] over wanneer zij de moeder weer zal zien, omdat de omgang in het verleden als gevolg van de kwetsbaarheid van de moeder meerdere keren is stopgezet. Hoewel de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat zij geen zorgmachtiging meer heeft en dat haar mentale gezondheid de omgang niet belemmert, is het voor het hof voldoende duidelijk dat sprake is van kwetsbaarheid bij de moeder en dat daarmee rekening moet worden gehouden. Het hof is dan ook, net als de voogd en de raad, van oordeel dat in het belang van [de minderjarige] voorzichtigheid is geboden. Gelet hierop is de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling naar het oordeel van het hof passend en is het van belang dat de begeleidende instantie en de voogd, binnen de door de rechtbank vastgestelde kaders, de regie hebben over de omgangsregeling. Het hof gaat er daarbij van uit dat het de bedoeling van de voogd is dat de omgang wordt uitgebreid naar een keer in de vier weken een uur als bij de volgende evaluatie blijkt dat de omgang goed verloopt en [de minderjarige] daar ook goed op reageert.
5.5
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op.
Door openheid te geven over haar mentale gezondheid kan de moeder de voogd in staat stellen [de minderjarige] beter voor te bereiden op de omgangsmomenten waarmee haar spanning en zorg over de mentale gezondheid van haar moeder kan afnemen. Voor [de minderjarige] zou ook nog eventueel een KOPP-training kunnen worden ingezet. De omgang tussen [de minderjarige] en de moeder kan naar het oordeel van het hof dus aanzienlijk verbeteren als de moeder open kan zijn over haar kwetsbaarheid, hoe moeilijk dat voor haar wellicht ook is.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder laten weten dat zij graag meer informatie over haar dochter wil krijgen. Zo wil zij graag op de hoogte blijven van de schoolgang van [de minderjarige] door regelmatig schoolrapporten te ontvangen. Ook zou zij graag regelmatig foto’s van [de minderjarige] willen krijgen en ook alsnog foto’s van [de minderjarige] die zijn genomen in de jaren dat zij haar dochter niet heeft kunnen zien. Het hof vindt het van belang dat de moeder op de hoogte is en blijft van de ontwikkeling van [de minderjarige] . De voogd heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dit op te pakken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.A.F. Veenstra en L. van Dijk, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 25 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943