ECLI:NL:GHARL:2024:944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
21-002141-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. Het hoger beroep was ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld. De advocaat-generaal heeft tijdens de zitting aangegeven dat het OM geen belang meer heeft bij de voortzetting van het hoger beroep, omdat de uitkomsten van aanvullend onderzoek niet meer tot een andere conclusie zouden leiden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er nog steeds strafvorderlijk belang is bij de voortzetting van de behandeling van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat-generaal zich niet heeft uitgelaten over de eerste appelgrond en dat er aanvullende stukken zijn die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak. Daarom heeft het hof besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende stukken op te vragen. De zaak zal worden hervat op een nog nader te bepalen datum.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002141-21
Uitspraak d.d.: 7 februari 2024
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-177756-20 en 05-310700-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft op 3 mei 2021 tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld en heeft op diezelfde datum een appelschriftuur ingediend.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft het hof voorafgaand aan de zitting laten weten dat het Openbaar Ministerie (OM) geen belang meer heeft bij de voortzetting van de zaak in hoger beroep. Dit standpunt is door de advocaat-generaal ter terechtzitting nader toegelicht.
Zij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het OM het na het vonnis van de rechtbank noodzakelijk achtte om door middel van nader onderzoek meer onderbouwing te verkrijgen voor de conclusie dat de dood van het slachtoffer, [naam slachtoffer] , geen ongeluk was maar een weloverwogen daad.
Daartoe zijn in samenspraak met de politie mogelijkheden verkend en vervolgens onderzoekswensen geformuleerd.
Deze wensen richtten zich op het horen van getuigen en op een aantal door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en een wapendeskundige te beantwoorden vragen. De uitkomsten van deze onderzoekshandelingen hebben ertoe geleid dat het OM geen belang meer ziet in de voortzetting van het hoger beroep.
Uit het FIT-gesprek volgde immers dat de door het OM voorgelegde scenario’s niet nader door het NFI onderzocht konden worden en een nieuw onderzoek door een wapendeskundige niets aan de eerdere uitkomsten zou toevoegen.
Daarnaast had een getuige zich bij het OM gemeld met voor de verdachte belastende informatie. Naar de betrouwbaarheid van deze getuige is door de politie uitgebreid onderzoek gedaan en terwijl dit onderzoek nog gaande was, heeft de getuige te kennen gegeven dat hij heeft gelogen. Na bestudering van alle stukken heeft het OM geconcludeerd dat zijn verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs.
Het verhoor van getuige [naam getuige] is door de politie voortijdig afgebroken en nadien niet hervat.
Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het OM het appel niet wil doorzetten.
Dit geldt ook ten aanzien van de, naar het inzicht van het OM, juridisch aanvechtbare uitspraak van de rechtbank omtrent de kwalificatie van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, het daarmee samenhangende strafmaximum en de strafoplegging.
Gelet op de door de rechtbank opgelegde en inmiddels door verdachte uitgezeten straf, gevoegd bij het tijdsverloop, is het niet opportuun om alleen daarvoor het hoger beroep door te zetten, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het standpunt van de advocaat-generaal te volgen en het OM niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat uit artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat een ingesteld rechtsmiddel uiterlijk tot de aanvang van de behandeling in hoger beroep kan worden ingetrokken. Nu de behandeling van de zaak op 2 juni 2021 is aangevangen (en de zaak nadien negen keer op een zitting van het hof aan de orde is geweest) is intrekking van het hoger beroep dus niet meer mogelijk.
De procespartijen kunnen, nadat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, wel te kennen geven bij nader inzien geen grieven meer te hebben tegen de uitspraak waartegen aanvankelijk beroep was ingesteld, zoals het OM in de onderhavige zaak heeft gedaan.
In die gevallen
kanhet hof een verdachte of, zoals in dit geval, het OM, op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van enig belang bij het doorzetten van het beroep.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de
keuzevoor die mogelijkheid, in plaats van een
verplichteconclusie daartoe, voortvloeit uit de wens om aan de rechter ambtshalve ruimte te laten om, indien hij dat noodzakelijk acht, toch nader onderzoek te (doen) verrichten, ondanks het feit dat de aanvankelijke bezwaren tegen de rechterlijke uitspraak door een appellant niet langer gehandhaafd worden.
Het voorgaande hangt samen met het gegeven dat het hof een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de beantwoording van alle vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, ongeacht de bezwaren tegen het vonnis of juist het (later gebleken) ontbreken van bezwaren daartegen.
Het hof ziet zich in deze zaak dus voor de vraag gesteld of zich redenen voordoen die de behandeling van de zaak, ondanks het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, toch noodzakelijk maken. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt ter toelichting op dat oordeel het volgende.
Uit de appelmemorie van de officier van justitie volgt dat het OM zich in de eerste plaats niet kon verenigen met de bewijsbeslissing van de rechtbank en in de tweede plaats niet met de opgelegde straf.
Daartoe zijn de volgende twee gronden aangevoerd:
De rechtbank heeft de aangevoerde argumenten en bewijsmiddelen ten onrechte niet in onderling verband en samenhang bezien, maar is per argument en bewijsmiddel gekomen tot een separate beoordeling daarvan. Volgens het OM dient het in onderlinge samenhang bezien van de bewijsmiddelen te leiden tot de slotsom dat het alternatieve scenario van de verdachte terzijde dient te worden geschoven en bewezenverklaard dient te worden dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Het OM acht de kwalificatie van de bewezenverklaarde overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie onjuist. Het oordeel van de rechtbank dat een gevangenisstraf van 32 maanden in deze zaak de maximaal op te leggen straf is, is naar het oordeel van het OM onjuist.
Het hof stelt vast dat de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft gezegd dat de tweede appelgrond is komen te vervallen op de grond die hiervoor is weergegeven.
De advocaat-generaal heeft daarbij aangegeven dat nader onderzoek nodig werd geacht en dat het uitblijven van nadere (belastende) informatie reden was om niet langer te persisteren bij het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich echter niet uitgelaten over de eerste appelgrond, terwijl de officier van justitie in zijn schriftuur nu juist heeft gesteld dat
diegrond voor het OM de reden vormde om de zaak aan het hof voor te leggen.
Het hof merkt verder op dat de beslissing van de advocaat-generaal om het hof te verzoeken het OM niet-ontvankelijk te verklaren, kennelijk mede is gebaseerd op de verklaring van een in hoger beroep (voor het eerst) gehoorde getuige en het uitgebreide politieonderzoek naar de betrouwbaarheid en de herkomst van de kennis die deze getuige zou hebben. Het hof beschikt echter niet over de verklaringen van deze getuige en ook niet over de bevindingen/resultaten van het daarop gevolgde politieonderzoek.
Dit geldt tevens voor de door de advocaat-generaal genoemde verklaring van getuige [naam getuige] , die zij op 18 januari 2023 bij de politie heeft afgelegd.
Nu de advocaat-generaal zich niet heeft uitgelaten over de onder 1 genoemde appelgrond en zij kennelijk een ander criterium hanteert dan de officier van justitie in de appelmemorie heeft gedaan en ook is gebleken dat aanvullende stukken bestaan waarover het hof niet beschikt en die wellicht voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering relevant kunnen zijn, kan niet worden gezegd dat de voortzetting van de behandeling in hoger beroep geen enkel strafvorderlijk belang meer dient.
Het hof zal het OM daarom niet volgen in zijn conclusie dat moet worden beslist tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Het hof zal het onderzoek daarom heropenen.
Het hof acht het voor de voortzetting van het onderzoek noodzakelijk dat de volgende stukken aan het dossier worden toegevoegd:
- het proces-verbaal (of: de processen-verbaal) van verhoor van de niet bij naam genoemde getuige die zich op 10 maart 2022 bij het OM heeft gemeld;
- de verslaglegging van de politie omtrent het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van voornoemde getuige en de herkomst van de kennis die deze getuige zou hebben;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige] van 18 januari 2023;
- een proces-verbaal van politie met een toelichting waarom het verhoor van deze getuige is gestaakt en nadien niet is hervat.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Verzoekt de advocaat-generaal de hierboven genoemde aanvullende stukken op te (laten) maken en
uiterlijk op 15 maart 2024aan het hof en de raadsman te verstrekken.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman en aan de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. O.O. van der Lee, voorzitter,
mr. R.A. Boon en mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. Maris, griffier,
en op 7 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.