ECLI:NL:GHARL:2024:890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/825
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022. De zaak betreft de vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016. Het Hof verwijst naar zijn tussenuitspraak van 26 september 2023, waarin het onderzoek was heropend en belanghebbende de gelegenheid kreeg om nadere informatie te verstrekken. Na ontvangst van deze informatie heeft het Hof besloten om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

De partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Voor het jaar 2016 is het belastbare inkomen vastgesteld op € 29.242. Het Hof stelt vast dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2016 was gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 23.226. Het Hof is echter niet bevoegd om de aanslag te verhogen, omdat de belastingrechter daartoe niet in staat is.

Uiteindelijk oordeelt het Hof dat het hoger beroep ongegrond is en ziet het geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/825
uitspraakdatum: 6 februari 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022, nummer AWB 21/4161, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Rotterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Voor het ontstaan en de loop van het geding tot de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 16 augustus 2023 verwijst het Hof naar zijn tussenuitspraak van 26 september 2023 in dit geding, nummer 22/825, ECLI:NL:GHARL:2023:8248 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2.
In de tussenuitspraak heeft het Hof het onderzoek heropend en belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft nadere informatie verstrekt. De Inspecteur heeft daarop gereageerd.
1.3.
Bij brief van 17 november 2023 heeft het Hof partijen gevraagd of zij behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling. Partijen hebben het Hof bericht dat het Hof uitspraak kan doen zonder nadere mondelinge behandeling.
1.4.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.Vaststaande feiten en geschil

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar de tussenuitspraak.

3.Beoordeling van het geschil

3.1.
De heropening van het onderzoek was uitsluitend gericht op het berekenen van de hoogte van de belastbare inkomsten uit eigen woning voor het jaar 2016 en het daaruit voortvloeiende belastbare inkomen uit werk en woning (box 1).
3.2.
Partijen hebben overeenstemming bereikt dat het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) van belanghebbende voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld op € 30.000, voor het jaar 2016 op € 29.242 en voor het jaar 2017 op € 24.988.
3.3.
Het Hof stelt voorop dat de onderhavige procedure enkel gaat over het jaar 2016. Het Hof is daarom niet bevoegd om te beslissen over de jaren 2015 en 2017.
3.4.
Voor het jaar 2016 geldt het volgende. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van belanghebbende van € 23.226. Nu partijen een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.242 zijn overeengekomen, betekent dit dat het Hof die aanslag zou moeten verhogen. Daartoe is de belastingrechter echter niet bevoegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

4.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (M.M. Breij)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 februari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.