ECLI:NL:GHARL:2024:8018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
21-004300-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet in een drugslaboratorium

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot de productie van amfetamine in een bedrijfspand dat hij samen met een medeverdachte huurde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de bewijsvoering en de betrokkenheid van de verdachte kritisch heeft onderzocht.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de productie van amfetamine om te kunnen spreken van medeplegen. De verdachte ontkende actief betrokken te zijn geweest bij het drugslaboratorium en het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat hij wel medeplichtig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het bedrijfspand ter beschikking te stellen voor de productie van amfetamine.

De uiteindelijke straf die het hof oplegde was een gevangenisstraf van twintig maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte de risico's voor de volksgezondheid en de maatschappelijke schade die voortvloeien uit de productie van synthetische drugs. De verdachte had eerder al tijd in voorarrest doorgebracht, wat in mindering werd gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bevolen, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004300-23
Uitspraak d.d.: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 18 september 2023 met parketnummer 16-292811-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23-002623-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ter zake van de eendaadse samenloop van
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, in of omstreeks de periode van 9 oktober 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 9 oktober 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 9 oktober 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven perso(o)n(en) een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres] te [plaats] voor ter beschikking te stellen;
2. primair
hij, op of omstreeks 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(olie), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(olie) zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 9 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] en/of onbekend gebleven perso(o)n(en} een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres] te [plaats] voor ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair

Feit 1 primair
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat geen enkel bewijs aanwezig is dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de bereiding van amfetamine. Verdachte heeft geen actieve bemoeienis gehad met het laboratorium.
Oordeel van het hof
Op grond van de stukken in het dossier is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het bereiden van de amfetamine niet is komen vast te staan. Verdachte heeft elke betrokkenheid bij het laboratorium ontkend. Uit het politiedossier volgt dat verdachte niet zo frequent als de medeverdachte aanwezig was in het bedrijfspand en als hij aanwezig was, dan was dit veelal voor korte duur. Daarnaast verliet verdachte – anders dan zijn medeverdachte – telkens in schone kleding het pand en zijn in het laboratorium geen relevante sporen van verdachte aangetroffen. Dat er in een vuilniszak in het laboratorium een blikje met het DNA van verdachte is aangetroffen, acht het hof in dit verband niet doorslaggevend omdat dit blikje ook bij het opruimen elders in het pand door een ander dan verdachte in de vuilniszak kan zijn gedeponeerd. In het laboratorium is verder slechts één halfgelaatsmasker aangetroffen. Op dit masker is DNA van de medeverdachte aangetroffen. Verder is er geen ander masker of andersoortige bescherming tegen dampen en andere giftige stoffen aangetroffen. Van handelingen van verdachte die duiden op een bijdrage aan het daadwerkelijke productieproces is gezien het vorenstaande niet gebleken. Het dossier biedt ook ten aanzien van de intellectuele bijdrage van verdachte onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte sprake is. Alles overwegende is het hof van oordeel dat niet is gebleken van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachte en dat de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair ten laste gelegde naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde – kort gezegd – aangevoerd dat geen bewijs aanwezig is dat verdachte heeft geweten van de amfetamineolie, noch dat hij die aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat al zou verdachte van de olie hebben geweten en zich niet hebben gedistantieerd, dan nog is dat onvoldoende om van aanwezig hebben te kunnen spreken.
Oordeel van het hof
Op 9 november 2022 is in het bedrijfspand dat verdachte samen met medeverdachte huurde 22 liter amfetamine(olie) in een plastic bak aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid hiervan in zijn bedrijfspand. Op grond van het onderzoek is naar het oordeel van het hof niet vast te stellen of verdachte op of omstreeks de in de ten laste gelegde pleegdatum wetenschap had van de aanwezigheid in het bedrijfspand van deze drugs. Verdachte is op 8 november 2022 niet in het pand geweest en op 9 november 2022 slechts zes minuten. Daarnaast had niet alleen verdachte, maar ook medeverdachte toegang tot het pand en dus ook tot de ruimte waar de plastic bak is aangetroffen. Onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de drugs in het pand opzettelijk aanwezig heeft gehad, evenmin dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij het door een ander aanwezig hebben daarvan.
Het hof heeft daarom, anders dan de advocaat-generaal, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde op of omstreeks de pleegdatum van 9 november 2022 heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Partiele vrijspraak

Uit het politiedossier volgt dat medeverdachte op 2 november 2022 een halfgelaatsmasker heeft aangeschaft. Het hof gaat er daarom vanuit dat medeverdachte vanaf die datum amfetamine is gaan bereiden. Het hof zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde periode van 9 oktober 2022 tot en met 1 november 2022. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat medeverdachte toen al bezig was met het bereiden van amfetamine en verdachte daarbij behulpzaam is geweest.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 subsidiair bepleit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat uit de onderzoekshandelingen niet aannemelijk is geworden dat verdachte actieve bemoeienis heeft gehad met het laboratorium. Verdachte heeft daarbij geen enkele rol gespeeld dan wel geen bijdrage van voldoende gewicht geleverd.
Oordeel van het hof
In het bedrijfspand dat verdachte samen met zijn medeverdachte huurde was een laboratorium aanwezig waarin medeverdachte amfetamine(olie) heeft geproduceerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met medeverdachte, de heer [medeverdachte] , zoals in de tenlastelegging genoemd, het bedrijfspand huurde, maar dat hij alleen in het bovengelegen kantoor kwam en altijd direct bij binnenkomst de trap op naar boven ging. Verdachte heeft verklaard dat hij in het kantoor kwam voor de administratie. Verdachte heeft verklaard dat hij een houten constructie (in eerste aanleg verklaarde verdachte over een ‘houten constructie met slangen’) in het pand heeft gezien in de ruimte waar hij het pand binnenkwam en dat hij het vermoeden had dat er iets gaande was dat niet helemaal zuiver was, maar dat hij niets te maken heeft gehad met de bouw van deze constructie dan wel hetgeen zich in de constructie heeft afgespeeld.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de feitelijke betrokkenheid van verdachte kan worden aangemerkt als medeplichtigheid.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte wist van het drugslaboratorium in het door hem ter beschikking gestelde bedrijfspand in [plaats] en dat hij zich daar bewust mee inliet. Verdachte huurde samen met medeverdachte een bedrijfspand in [plaats] waar een drugslaboratorium is aangetroffen. Verdachte is in de ten laste gelegde periode zeven keer in het pand aanwezig geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij de houten constructie (met slangen) op een dag zag staan en dat hij wist dat er iets gaande was wat niet helemaal zuiver was. Daarnaast volgt uit de brief die verdachte vanuit detentie naar zijn medeverdachte heeft gestuurd dat hij ‘1000x tegen hem heeft gezegd dat hij gewoon moet werken en zijn belasting moet betalen’. Ook hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit door de medeverdachte wist dat er iets strafbaars gaande was waarmee geld verdient werd of kon worden en dat hij medeverdachte heeft gewaarschuwd. Verbalisanten hebben daarnaast geverbaliseerd dat zij op 9 november 2022 het bedrijfspand hebben betreden en dat zij
directna het openen van de roldeur een chemische lucht roken en een grote metaalkleurige ketel zagen staan en er verschillende luchtslangen aanwezig waren. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dit ook heeft gezien en geroken. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niets gezien of geroken heeft in het bedrijfspand dan ook onaannemelijk. Dit temeer nu hij diezelfde dag als de politie, op 9 november 2022, nog in het bedrijfspand is geweest.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad op het exploiteren van een productieplaats voor de bereiding van synthetische drugs (amfetamine). Verdachte heeft naar het oordeel van het hof daartoe opzettelijk gelegenheid verschaft. Door geen of onvoldoende actie te ondernemen richting medeverdachte, verhuurder of anderszins, waardoor medeverdachte de toegang tot het pand zou kunnen worden ontzegd wegens de illegale activiteiten dan wel waardoor die activiteiten zouden worden beëindigd, heeft verdachte het bedrijfspand ter beschikking gesteld en is dit ter beschikking blijven stellen voor de illegale activiteiten van zijn medeverdachte. Aldus heeft hij aan zijn medeverdachte gelegenheid verschaft amfetamine te bereiden Dat verdachte reeds voor de ten laste gelegde periode het bedrijfspand huurde, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[medeverdachte]
en/of een of meer onbekend gebleven personenin
of omstreeksde periode van 2 november 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] ,
althans in Nederland, (telkens)opzettelijk heeft bereid
en/of bewerkt en/of verwerkten
/ofvervaardigd
(een
) (grote
)hoeveelhe
(i
)d
(en)van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet toten
/ofbij het plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte in
of omstreeksde periode van 2 november 2022 tot en met 9 november 2022 te [plaats] ,
althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkcns)opzettelijk gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingenheeft verschaft e
n/of opzettelijk behulpzaam is geweest,door aan die [medeverdachte]
en/of onbekend gebleven perso(o)n(en)een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres] te [plaats]
voorter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (20 maanden).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is medeplichtig aan het gedurende een periode van ruim een week bereiden van amfetamine. Verdachte heeft het bedrijfspand waarin de amfetamine werd geproduceerd ter beschikking gesteld. Dit is een ernstig feit. De productie van synthetische drugs en de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie brengen grote risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers. Hier komt bij dat de handel in en het gebruik van dergelijke middelen vaak gepaard gaat met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. Drugsafval wordt bovendien regelmatig gedumpt in de natuur en brengt daar ernstige schade in aan. Het verwijderen brengt hoge kosten met zich, die op de maatschappij worden afgewenteld.
Daarnaast brengt de productie grote veiligheidsrisico’s met zich, denk aan ontploffingsgevaar. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om al deze gevolgen. Door zijn handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen.
Bij de strafoplegging heeft het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten vermelden voor het bereiden van harddrugs forse gevangenisstraffen.
Het hof heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2024 waaruit volgt dat verdachte meerdere malen ter zake van (ernstige) strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld tot forse straffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het op dit moment goed met hem gaat. Hij draagt de zorg voor zijn zieke vrouw en voor zijn kinderen. Verdachte heeft werk en heeft hulpverlening ingeschakeld om aan zichzelf te werken.
In het bijzonder gelet op de ernst van het feit en schade die het gebruik van deze drugs veroorzaakt in de maatschappij is de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden.
Alles overwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten voor de duur van 20 maanden, passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof geen aanleiding om tot oplegging van een lagere of andersoortige straf te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Het bevel voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot aan het wijzen van onderhavig arrest. Aangezien na aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht geen restant van de opgelegde straf overblijft, zal het hof het bevel voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
Beslag
Onder verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen.
Het hof zal ondergenoemde in beslag genomen voorwerpen (verdovende middelen) onttrekken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Het hof zal de teruggave van ondergenoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte gelasten, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 3 augustus 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met parketnummer 23-002623-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering geheel af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof ziet in datgene wat ter terechtzitting naar voren is gebracht over de persoon van verdachte geen aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen dan wel de proeftijd te verlengen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Hashish (Omschrijving: [kenmerk] );
- 4 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: [kenmerk] , 3 GROENE PILLEN EN 1 GOUDEN PIL.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Brief (Omschrijving: [kenmerk] BRIEF GERICHT AAN [verdachte] );
- 1 STK Horloge (Omschrijving: [kenmerk] , ZWART, merk: ROLEX).
Heft op het bevel voorlopige hechtenis van verdachte.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 augustus 2022 met parketnummer 23-002623-19, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Aldus gewezen door
mr. R.D.J. Visschers, voorzitter,
mr. C. Hoogland en mr. L.H.J. Vijlbrief, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 24 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.