Uitspraak
die bij de rechtbank gedaagde was,
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.De verdere beoordeling van het hoger beroep
grieven III en IV.
grief Vbetrekking. Drenth heeft van het hof opdracht gekregen te bewijzen
dat aan haar voor de door haar uitgevoerde en als meerwerk gefactureerde, maar onbetaald gebleven, werkzaamheden betreffende opdrachten tot meerwerk opdracht door [naam1] is gegeven.
grieven VI tot en met VIIIbouwen voort op het uitgangspunt dat
welsprake was van meerwerk. Anders gezegd dat wel sprake was van een daartoe gegeven opdrachten. Het hof heeft echter geoordeeld dat een opdracht tot meerwerk niet door of namens MCHS is gegeven en dat daarom van meerwerk geen sprake is. Om die reden delen de grieven VI tot en met VIII in het lot van de grieven III tot en met V. Ook deze grieven falen daarom.
grief IXgericht.
meerinstallatiewerk dan overeengekomen, maakt die ruimte(n) niet waardevoller. Buiten discussie staat dat het extra installatiewerk specifiek was afgestemd op het gebruik van een specifieke ruimte door een specifieke gebruiker daarvan. Bijvoorbeeld het gebruik als praktijkruimte voor een tandarts. Het daarin aangebrachte installatiewerk mag dan vereist zijn voor dat specifieke gebruik en zelfs is denkbaar dat die extra techniek kostbaarder is, maar dat op zich maakt de ruimte niet waardevoller. Hooguit geschikt voor het
specifiekegebruik als tandartspraktijk afgestemd op de werkwijze van deze
specifieketandarts. In logische zin is evenzeer verdedigbaar dat het op deze wijze installatietechnisch ‘oormerken’ van ruimten deze ruimten beperkt in hun gebruiksmogelijkheden en daarmee minder waardevol maakt. De enkele verwijzing naar meer installatiewerk kan, slechts na het geven van een opdracht toe door de aangesproken persoon, leiden tot een vordering op deze persoon. De conclusie dat MCHS als eigenaar van het pand is verrijkt wordt daarmee dus niet onderbouwd.
geensprake is van opgedragen meerwerk, vast staat dat sprake is van werk waarop MCHS geen recht had, geeft geen steun aan de door Drenth gestelde verrijking van MCHS. Onbegrijpelijk is dat betoog omdat los van het antwoord op de vraag of sprake is van meerwerk, tussen partijen vast staat dat het extra installatiewerk niet aanvankelijk was overeengekomen in de overeenkomst van aanneming. De vraag waar het echter in deze procedure om gaat is voor wiens rekening de daarvoor gemaakte kosten komen. Uit het vorenstaande volgt dat Drenth er niet in is geslaagd aan te tonen dat MCHS deze kosten voor meerwerk dient te dragen. De vraag of de huurders / gebruikers of Drenth zelf die kosten moet dragen, hoeft het hof in deze procedure niet te beantwoorden.