ECLI:NL:GHARL:2024:7984

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
200.319.145 en 200.321.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding pachtovereenkomst en schadevergoeding bij gebreken aan melkveebedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Flevohoeve tegen Stichting Wageningen Research (SWR) en vice versa, met betrekking tot de ontbinding van een pachtovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Flevohoeve heeft een melkveebedrijf gepacht van SWR, maar heeft nooit pacht betaald. SWR heeft de pachtovereenkomst ontbonden wegens tekortkomingen van Flevohoeve, waaronder het niet betalen van pachtpenningen. Flevohoeve heeft in hoger beroep gesteld dat zij de betaling mocht opschorten vanwege gebreken aan het gepachte, die SWR niet heeft hersteld. Het hof oordeelt dat de pachtkamer in Lelystad terecht de pachtovereenkomst heeft ontbonden en dat Flevohoeve niet gerechtigd was om de betaling van de pacht op te schorten. Het hof bevestigt dat SWR recht heeft op betaling van de achterstallige pachtpenningen, verminderd met de pachtprijsverminderingen die al waren toegekend. Daarnaast wordt SWR veroordeeld tot schadevergoeding aan Flevohoeve voor het niet overdragen van betalingsrechten. In de zaak tegen [geïntimeerde], de bestuurder van Flevohoeve, oordeelt het hof dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die SWR heeft geleden door het niet betalen van de pacht en het vullen van de mestkelders vlak voor de ontruiming. Het hof verwijst voor de exacte schadebegroting naar een schadestaatprocedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.319.145 en 200.321.203
zaaknummer pachtkamer Midden-Nederland 9538993
arrest van de pachtkamer van 31 december 2024
in de zaak met zaaknummer gerechtshof 200.319.145 van
MELKVEEBEDRIJF DE FLEVOHOEVE B.V.
die is gevestigd in Wervershoof (gemeente Medemblik)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in eerste aanleg optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna: Flevohoeve
advocaat: mr. T.E.J. Devens
tegen
STICHTING WAGENINGEN RESEARCH
die is gevestigd in Wageningen
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in eerste aanleg optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: SWR
advocaat: mr. T. van Malssen
en in de zaak met zaaknummer gerechtshof 200.231.203 van
STICHTING WAGENINGEN RESEARCH
die is gevestigd in Wageningen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de pachtkamer in eerste aanleg optrad als eiseres
advocaat: mr. T. van Malssen
tegen
[geïntimeerde]
die is gevestigd in [plaats] (gemeente [gemeente] )
en bij de pachtkamer in eerste aanleg optrad als gedaagde
hierna [geïntimeerde] te noemen
advocaat: mr. L. Koning

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 24 oktober 2023 in de zaak met nummer 200.319.145 en het tussenarrest van 14 november 2023 in de zaak met nummer 200.231.203 heeft op 29 februari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak, conclusie en indeling van dit arrest

2.1.
Flevohoeve heeft van SWR een melkveehoeve gepacht met ongeveer 250 hectare grond, waarover al meerdere procedures gevoerd zijn. In deze procedure is in de zaak met nummer 200.319.145 enerzijds aan de orde of SWR deze pachtovereenkomst mag ontbinden vanwege tekortkomingen van Flevohoeve, waaronder het niet betalen van de pachtpenningen, of dat Flevohoeve haar verbintenissen tot betaling van de pachtpenningen mocht opschorten vanwege niet nakoming door SWR van haar verplichtingen dan wel dat de tekortkoming van Flevohoeve de ontbinding niet rechtvaardigt. Anderzijds strijden partijen over de vraag of SWR is tekortgeschoten door gebreken niet te verhelpen en betalingsrechten niet te leveren en of SWR deze gebreken alsnog moet verhelpen en de betalingsrechten alsnog moet leveren, schadevergoeding moet betalen en/of de pachtprijs moet worden verminderd. In de zaak met nummer 200.231.203 moet het hof beslissen of [geïntimeerde] ook persoonlijk aansprakelijk is voor wat Flevohoeve al dan niet moet betalen en voor schadeposten gerelateerd aan het vlak voor ontruiming vullen van de mestkelders van de hoeve.
2.2.
Het hof komt tot de conclusie dat de pachtkamer in Lelystad de pachtovereenkomst terecht heeft ontbonden. De vorderingen van Flevohoeve tot overdracht van betalingsrechten en herstel van de gebreken zullen daarom worden afgewezen. De vordering van SWR tot betaling van de pachtpenningen, zoals in hoger beroep vermeerderd, zal worden toegewezen, verminderd met de pachtprijsverminderingen die de pachtkamer in Lelystad al had toegekend en in aanvulling daarop de door het hof vastgestelde pachtprijsvermindering. Het totaal toe te wijzen bedrag komt dan op € 2.294.093,97 (zie r.o. 4.53), te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Het hof komt tot de conclusie dat SWR € 309.289 moet betalen ter vergoeding van de schade die het gevolg is van het niet overdragen van betalingsrechten. Omdat Flevohoeve zich op verrekening beroept, moet dit bedrag in mindering worden gebracht op de aan SWR toekomende pachtpenningen en andere bedragen. Het hof deelt de conclusie van de pachtkamer in Lelystad over de gebreken aan het gepachte. SWR moet de schade die Flevohoeve daardoor geleden heeft vergoeden. Het hof sluit echter voor de begroting van deze schadevergoeding niet aan bij de uitgangspunten van Flevohoeve. De voorliggende gegevens stellen het hof onvoldoende in staat deze schade te begroten of een voorschot daarop te bepalen, zodat het hof net als de pachtkamer in Lelystad, voor de begroting van deze schade zal verwijzen naar een schadestaatprocedure.
2.3.
Het hof komt ook tot de conclusie dat [geïntimeerde] naast Flevohoeve hoofdelijk aansprakelijk is voor wat Flevohoeve aan SWR moet betalen en de schade moet vergoeden die SWR heeft geleden als gevolg van het vlak voor de ontruiming vullen van de mestkelders van het gepachte. Ook voor die schadevergoeding wordt verwezen naar een schadestaatprocedure.
2.4.
De indeling van dit arrest is als volgt.
In beide zaken beschrijft het hof:
- de vaststaande feiten, de vorderingen, de beslissing van de pachtkamer in Lelystad en de inzet van het hoger beroep.
In de zaak van Flevohoeve tegen SWR (200.319.145) behandelt het hof vervolgens:
- de vraag in hoeverre SWR is tekortgeschoten in haar verplichtingen als verpachter en onrechtmatig heeft gehandeld en wat de gevolgen daarvan zijn, met als subonderdelen:
 de vraag welke gebreken er waren, welke pachtprijsvermindering daarbij hoort en of SWR de schade die daarvan het gevolg is moet vergoeden;
 de vraag of SWR anderszins onrechtmatig heeft gehandeld;
 de vraag of de schade begroot moet worden zoals in een door Flevohoeve overgelegd rapport van Flynth, of de schade anderszins begroot moet worden of een voorschot op de schade die het gevolg is van de gebreken moet worden toegewezen;
 de vraag of en zo ja welke schade SWR moet vergoeden vanwege het niet overdragen van de betalingsrechten;
 de vraag of sprake is van eigen schuld van Flevohoeve;
 een tussenconclusie ten aanzien van de schadevergoeding;
- de vraag welk bedrag Flevohoeve moet betalen, of Flevohoeve de betaling van de pachtsom mocht opschorten en of de pachtovereenkomst ontbonden moet worden;
- de vraag of Flevohoeve wettelijke handelsrente over het te betalen bedrag moet vergoeden en of er verrekend moet worden; en
- de slotsom in deze zaak.
In de zaak van SWR tegen [geïntimeerde] (200.321.203) behandelt het hof vervolgens:
- de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is en wat de door hem te vergoeden schade is;
- de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor schade als gevolg van het voor de ontruiming volstorten van de mestkelders van de gepachte hoeve; en
- de slotsom in deze zaak.
3. Feiten, vorderingen, de beslissing van de pachtkamer in Lelystad en de inzet van het hoger beroep
In beide zaken
De feiten waarvan het hof uitgaat
3.1.
Het hof gaat uit van de feiten vastgesteld door de pachtkamer in Lelystad in r.o. 2.1 tot en met 2.35 van het vonnis. Samengevat en aangevuld met enkele feiten die het hof zelf vaststelt, komen die op het volgende neer.
3.2.
SWR is in de [naam gebied] eigenaar van een groot areaal landbouwgrond voor onderzoeksdoeleinden. [geïntimeerde] is aandeelhouder en bestuurder van Flevohoeve. Partijen zijn een pachtovereenkomst aangegaan voor een melkveebedrijf met 250 hectare grond. Rond 1 september 2016 heeft Flevohoeve het bedrijf met ongeveer 450 koeien betrokken en vanaf 1 januari 2017 heeft Flevohoeve de grond in gebruik genomen. SWR heeft zich eerst op het standpunt gesteld dat geen pachtovereenkomst is aangegaan en heeft in januari 2017 in kort geding ontruiming gevorderd. Dat is afgewezen.
3.3.
In daaropvolgende bodemprocedures is uiteindelijk bij vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 31 januari 2018 voor recht verklaard dat een hoevepachtovereenkomst tot stand is gekomen voor de duur van 12 jaar met een pachtsom van € 511.050. Dit is voor zover relevant in deze zaken bekrachtigd bij arrest van dit hof van 4 mei 2021. Bij beschikking van de Grondkamer Noordwest van 15 oktober 2021 is de pachtovereenkomst goedgekeurd, waarbij de pachtprijs is verlaagd naar € 421.675 per jaar. Deze pachtprijs valt uiteen in € 127.400 voor de opstallen, € 286.672 voor de gronden en € 7.603 voor de woning. Flevohoeve heeft vanaf de ingebruikname geen gebruiksvergoeding of pachtsom aan SWR voldaan. De gebouwen bestaan onder andere uit een woning, een serrestal, een arenastal en een transitiestal.
3.4.
Op grond van wat in het vonnis van 31 januari 2018 en het arrest van 4 mei 2021 is bepaald is verder voor zover relevant het volgende afgesproken met betrekking tot de pacht:
Ten aanzien van de opstallen(onderdeel 10 van de inleidende dagvaarding in de procedure die met het arrest van 4 mei 2021 is geëindigd, onder A): in artikel 1 getiteld “Duur en aanvang” is de ingangsdatum opengelaten. In artikel 3 (“Pachtprijs en betaling”) is afgesproken dat de pachtpenningen in vier termijnen per jaar betaald zouden worden, de eerste termijn voor 1 juli van elk pachtjaar, voor het eerst op 1 juli 2016 en daarna uiterlijk elke eerste dag van het volgende kwartaal. In artikel 5 (“Onderhoud en opstallen”) is opgenomen dat dit onderhoud en de kosten daarvan volledig onder verantwoordelijkheid van de pachter vallen.
Ten aanzien van de gronden(onderdeel 10 van de inleidende dagvaarding in de procedure die met het arrest van 4 mei 2021 is geëindigd, onder B): in artikel 1 (“Algemeen”) is opgenomen dat pachter bekend is met het gepachte en geen beschrijving daarvan verlangt en het gepachte aanvaard in de onderhoudsstaat waarin het zich bevindt in afwijking van art 7:332 lid 2 BW, zodat hij geen vordering heeft op de verpachter wegens de niet goede staat van onderhoud van het pachtobject bij de levering. In artikel 4 (“Pachtprijs en betaling”) is onder andere afgesproken dat de pachtpenningen in twee gelijke termijnen per jaar betaald moeten worden en wel op 1 mei en 1 november van elk jaar, voor het eerst op 1 mei 2017, dat de pachtprijs elk jaar wordt geïndexeerd conform een door SWR opgesteld memorandum en de pachtprijs zonder kosten, korting, inhouding of vergelijking moet worden voldaan. Bij niet-tijdige betaling van de pachtprijs moet de pachter “wettelijke rente” betalen. Ook is afgesproken dat SWR 250 betalingsrechten voor 1 mei 2017 zou overschrijven op naam van pachter.
3.5.
Op 21 november 2016 heeft zich een storm voorgedaan (hierna: de eerste storm). Daarbij is enige schade ontstaan aan het dak van de serrestal en de transitiestal. Een onderhoudsmedewerker van SWR heeft op 23 november 2016 aan Flevohoeve laten weten dat het dak hersteld zou worden.
3.6.
Bij brief van 9 maart 2017 heeft Flevohoeve SWR gewezen op de volgens haar slechte staat van onderhoud van de daken van de serrestal, transitiestal en bezoekersruimte, en gesommeerd te bevestigen dat de gebreken aan de daken zullen worden hersteld. SWR heeft dat geweigerd, omdat er volgens haar geen sprake was van een pachtovereenkomst.
3.7.
Op 18 januari 2018 heeft zich een tweede storm voorgedaan (hierna: de tweede storm). Daarbij zijn de daken van de transitiestal en de serrestal beschadigd. Op 22 januari 2018 en 7 maart 2018 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het melkveebedrijf bezocht. Hiervan is een proces-verbaal opgesteld, waarin foto’s van de stallen zijn opgenomen. In opdracht van Flevohoeve is het dak van de transitiestal in maart 2018 partieel hersteld. Op 18 september 2020 hebben deskundigen van de Grondkamer Noordwest het gepachte bezocht. Van dit bezoek is een verslag opgesteld. Eind oktober 2018 is het dak van de serrestal in opdracht van SWR hersteld.
3.8.
Op 18 februari 2022 heeft zich een derde storm voorgedaan (hierna: de derde storm), waarbij er schade is opgetreden aan de stallen van het melkveebedrijf.
3.9.
SWR heeft op 13 februari 2018 verschillende facturen voor verkocht ruwvoer, rendementsbrokken e.d. en inventaris bij Flevohoeve in rekening gebracht. Na vermindering resteren facturen voor € 233.185.
3.10.
SWR heeft vanaf 31 januari 2019 voor de afrekening van nutsvoorzieningen facturen aan Flevohoeve gestuurd voor de jaren 2017 en daarna van in totaal € 62.858,02;
3.11.
Flevohoeve heeft geen pachtpenningen of facturen aan SWR betaald. SWR heeft conservatoire beslagen gelegd ten laste van Flevohoeve en [geïntimeerde] .
3.12.
Flevohoeve heeft op 14 januari 2023 het gepachte ontruimd. Nadat de mestkelders van het gepachte in september 2022 waren leeggemaakt is daarna vóór de ontruiming mest aangevoerd en in de mestsilo’s achtergebleven.
Wat SWR en Flevohoeve vorderden bij de pachtkamer in Lelystad en wat daarop is beslist
3.13.
SRW heeft samengevat bij de pachtkamer in Lelystad gevorderd:
a) ontbinding van de pachtovereenkomst met onmiddellijke ingang of in ieder geval tegen het eind van de huidige looptijd met ontruiming van de hoeve op straffe van een dwangsom;
b) hoofdelijke veroordeling van Flevohoeve en [geïntimeerde] om € 2.413.042,92 (de hoofdsom) aan achterstallige pachtpenningen en overige verschuldigde kosten (waarvan € 62.858,02 voor nutsvoorzieningen en € 232.708 voor ruwvoer, rendementsbrokken e.d. en inventaris) en € 476.676,91 aan wettelijke handelsrente tot 9 november 2021 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 9 november 2021 tot de voldoening;
c) buitengerechtelijke incassokosten, met wettelijke rente;
d) proceskosten, beslagkosten en nakosten, met wettelijke rente.
3.14.
Flevohoeve heeft samengevat bij de pachtkamer in Lelystad gevorderd:
a) een verklaring voor recht dat SWR toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen, door gebreken niet te herstellen en daardoor veroorzaakte gevolgschade niet te vergoeden en de betalingsrechten niet over te dragen;
b) SWR te veroordelen om de gebreken aan het gepachte deugdelijk te herstellen en de betalingsrechten over te dragen, op straffe van een dwangsom;
c) SWR te veroordelen de schade die Flevohoeve geleden heeft als gevolg van de wanprestatie van SWR te vergoeden, nader op te maken bij staat, met veroordeling van SWR om een voorschot van € 1.839.000 te betalen zoals berekend in een rapport van Flynth (voor zover dit bedrag al niet verrekend is);
d) als de schade al niet op basis van het Flynth-rapport wordt vastgesteld, vermindering van de pachtprijs, tot het moment dat SWR zal hebben voldaan aan haar herstelverplichting met betrekking tot de opstallen, met een bedrag: (i) over de periode september 2016 t/m december 2017 van € 78.400,00 in totaal en (ii) voor de periode vanaf januari 2018 van € 8.200,00 per maand; als pachtpenningen aan SWR worden toegewezen voor de periode juli 2016 tot september 2016 wil Flevohoeve vermindering van deze pachtprijs tot nihil;
e) opheffing van de gelegde beslagen;
f) proceskosten met wettelijke rente.
3.15.
De pachtkamer in Lelystad heeft, samengevat, wat de vorderingen van SWR betreft (a) de pachtovereenkomst ontbonden per 1 januari 2023 en de ontruiming bevolen en (b) Flevohoeve veroordeeld om te betalen € 1.995.385,40 aan achterstallige pachtpenningen (respectievelijk voor de gebouwen en gronden tot en met 31 december 2021, voor de gebouwen tot en met 30 april 2022 en voor de woning tot en met november 2021), € 62.858,02 aan achterstallige energiekosten en € 232.708 voor verkocht ruwvoer, inventaris en rendementsbrokken e.d., te vermeerderd met wettelijke handelsrente. Flevohoeve is veroordeeld in de beslag- en proceskosten. De andere vorderingen van SWR, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten (c) en de vorderingen tegen [geïntimeerde] (b) zijn afgewezen.
3.16.
De pachtkamer in Lelystad heeft, samengevat, wat de vorderingen van Flevohoeve betreft (a) voor recht verklaard dat SWR toerekenbaar is tekortgeschoten door de betalingsrechten niet aan Flevohoeve over te dragen en bepaalde gebreken niet te herstellen, namelijk de gebreken aan (i) de daken van de serrestal en de transitiestal na de tweede storm, wat betreft de serrestal tot het herstel eind oktober 2018, en (ii) de daken en overige constructies van de serrestal, transitiestal en arenastal na de derde storm, (c) SWR veroordeeld om de schade van Flevohoeve, nader op te maken bij staat, te vergoeden (maar SWR niet veroordeeld een voorschot te betalen) en (d) de pachtprijs verminderd. SWR is veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen tot herstel van de gebreken en overdracht van de betalingsrechten (b) en tot opheffing van de beslagen (e) zijn afgewezen.
De inzet van het hoger beroep
3.17.
Flevohoeve is daartegen in hoger beroep gekomen en heeft daarbij op grond van artikel 351 Rv een incident opgeworpen om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen. Deze incidentele vordering is door dit hof afgewezen. Flevohoeve wil in hoger beroep dat de vorderingen van SWR alsnog worden afgewezen en die van haar worden toegewezen, met veroordeling van SWR om terug te betalen wat al betaald is. Alhoewel in haar memorie van grieven niet is gezegd dat Flevohoeve haar eis heeft willen wijzigen, begrijpt het hof uit grief 30 in het hoger beroep van Flevohoeve dat Flevohoeve nu vordert: € 3.210.090, te vermeerderen met € 6.000 aan kosten voor het Flynth-rapport, in plaats van € 1.839.000.
3.18.
SWR is ook in hoger beroep gekomen en heeft haar eis vermeerderd. Zij wil dat het vonnis vernietigd wordt en in de zaak met nummer 200.319.145 Flevohoeve wordt veroordeeld een bedrag te betalen dat € 371.406,82 méér is dan het bedrag dat de pachtkamer in Lelystad heeft toegewezen, in verband met pachtpenningen voor de gebouwen vanaf 1 januari 2022, voor de gronden vanaf 1 mei 2022 en voor de woning vanaf 1 december 2021 in alle gevallen tot en met 31 december 2022 en in verband met energiekosten voor de gebouwen en gronden voor 2021 en 2022, met wettelijke handelsrente over dat meerdere. Zij wil verder dat het vonnis van de pachtkamer in Lelystad wordt vernietigd voor zover daarin (i) voor recht is verklaard dat er na de tweede storm gebreken aan het dak van de transitiestal waren en daarvoor pachtprijsvermindering en schadevergoeding nader op te maken is toegewezen en (ii) voor recht is verklaard dat er gebreken waren aan de arenastal na de derde storm en daarvoor schadevergoeding nader op te maken bij staat is toegewezen. Voor de zekerheid wil ze ook vernietiging van het vonnis als daarin besloten ligt dat SWR geen beroep toekomt op eigen schuld van Flevohoeve. In de zaak met nummer 200.231.203 is SWR in hoger beroep gekomen alleen tegen [geïntimeerde] . Zij wil dat het vonnis vernietigd wordt en [geïntimeerde] hoofdelijk (naast Flevohoeve) veroordeeld wordt tot betaling van de hoofdsom waartoe Flevohoeve veroordeeld wordt en de wettelijke handelsrente daarover en dat [geïntimeerde] veroordeeld wordt tot betaling van de schade die SWR heeft geleden door het aanvoeren en achterlaten van de mest in de mestkelders.
3.19.
Voor zover andere vorderingen van SWR zijn afgewezen (buitengerechtelijke incassokosten) komt zij daartegen niet op.

4.Het oordeel van het hof

In de zaak Flevohoeve tegen SWR (200.319.145)
De tekortkomingen, het onrechtmatig handelen van SWR en de gevolgen daarvan
4.1.
De pachtkamer in Lelystad heeft geoordeeld dat SWR in het nakomen van haar verplichtingen als verpachter is tekortgeschoten door bepaalde gebreken niet te herstellen (hoofdstuk 1 van het vonnis) en door niet, zoals overeengekomen, 250 betalingsrechten voor 1 mei 2017 aan Flevohoeve over te dragen (hoofdstuk 2 van het vonnis). De pachtkamer heeft afgewezen een vordering tot schadevergoeding op grond van “
slecht verpachterschap” van Flevohoeve.
4.2.
Over welke gebreken er waren en welke pachtprijsvermindering daarbij hoort en over het gestelde “slecht verpachterschap” voeren partijen in hoger beroep debat. Daarop gaat het hof hieronder in. Dat SWR is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis om de betalingsrechten aan Flevohoeve te leveren is in hoger beroep niet opnieuw aan de orde gesteld en staat dus vast.
Welke gebreken waren er en moet de pachtprijs in verband daarmee verminderd worden?
4.3.
De pachtkamer in Lelystad heeft vastgesteld dat de stallen die SWR aan Flevohoeve verpacht had als volgt gebrekkig waren en welke pachtprijsvermindering dat oplevert:
Periode
Stal
Gebrek
Pachtprijsvermindering
Vanaf 18 januari 2018 tot eind oktober 2018
Serrestal
Dak is er grotendeels afgewaaid.
€ 5.200 p.m.
Vanaf 18 januari 2018 tot de datum van het vonnis/van de ontbinding
Transitiestal
Groot deel van het dak beschadigd, waardoor de stal niet meer waterdicht was.
€ 1.083,33 p.m.
Vanaf 18 februari 2022 tot de datum van het vonnis/van de ontbinding
Serrestal, transitiestal en arenastal
Verschillende onderdelen van het dak en overige constructie beschadigd.
€ 5.200 p.m. + € 1.083,33 p.m. alleen voor serrestal en transitiestal
4.4.
Volgens Flevohoeve waren er meer gebreken, namelijk: (i) bij aanvang van de pacht op 1 september 2016 aan het volledige gepachte, inclusief de gepachte gronden, (ii) na de eerste storm aan het dak van de serrestal (verdere beschadiging) en de transitiestal (lekkage), (iii) na oktober 2018 aan de serrestal (geen volledig herstel van het dak en schade aan de wanden).
4.5.
Volgens SWR waren er minder gebreken, namelijk: (iv) na de tweede storm was de transitiestal volgens SWR niet volledig gebrekkig, en (v) na de derde storm was volgens SWR de arenastal niet gebrekkig omdat deze stal nog gebruikt kon worden voor buffels en omdat zij in oktober 2022 dit dak provisorisch heeft hersteld, zodat het daarna in ieder geval niet meer gebrekkig was.
4.6.
In hoger beroep ligt niet meer voor het door de pachtkamer in Lelystad afgewezen verweer van SWR dat was afgesproken dat al het onderhoud voor rekening en risico van Flevohoeve was. Ook ligt in hoger beroep niet meer voor het door deze pachtkamer afgewezen verweer van SWR dat zij haar verplichtingen om tot herstel over te gaan en de betalingsrechten over te dragen mocht opschorten. SWR heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat zij deze verweren heeft prijsgegeven. Het hof moet dus beoordelen welke gebreken er waren om vervolgens vast te stellen welke pachtprijsvermindering daarvoor toegekend moet worden en welke schadevergoeding.
Maatstaf
4.7.
Het tweede lid van artikel 7:337 BW omschrijft een gebrek van de verpachte zaak als een staat of eigenschap van die zaak of een andere niet aan de pachter toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de pachter niet het genot kan verschaffen dat een pachter bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het gaat er dus om welk genot van het gepachte Flevohoeve op grond van de pachtovereenkomst bij het aangaan daarvan redelijkerwijs mocht verwachten. Artikel 7:337 BW is regelend recht: partijen mogen afspraken maken die daarvan afwijken. De stelplicht en bewijslast van de gebreken rust op de pachter.
4.8.
Op grond van artikel 7:340 BW kan een pachter in geval van vermindering van het pachtgenot een daaraan evenredige vermindering van de pachtprijs vorderen vanaf de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven aan de verpachter of het gebrek al voldoende bekend was om tot maatregelen over te gaan tot de dag dat het gebrek is verholpen.
(i) Gebreken bij aanvang van de pacht (grieven 2, 8, 9, 15 en 18 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.9.
Volgens Flevohoeve was er vanaf het begin sprake van gebreken aan zowel de opstallen als de gronden. De staat was niet, zoals beloofd “goed”, maar “redelijk”, de levensduur van de doeken waaruit het dak van de serrestal bestond was al verstreken, de melkstal was niet geschikt voor een commerciële exploitatie en de voerhekken en de ligboxen vertoonden achterstallig onderhoud. De gronden waren uitgeput en de drainage was niet op orde.
4.10.
Het hof oordeelt dat geen sprake is van gebreken, omdat Flevohoeve deze gebreken heeft kunnen zien voordat zij de hoeve pachtte en met SWR in de pachtovereenkomst hierover andere afspraken heeft gemaakt.
4.11.
Wat het achterstallig onderhoud aan de opstallen en de capaciteit van de melkstal betreft geldt het volgende. Nadat Flevohoeve op 1 september 2016 in het gepachte was getrokken, is verder onderhandeld over de pachtovereenkomst. Daarbij is ook gesproken over een korting vanwege achterstallig onderhoud van € 80.700 (twee maanden pacht en bepaalde bedragen voor het voerhek en de melkstal), zo blijkt uit een email van Flevohoeve van 21 november 2016. De pachtkamer in Lelystand heeft in haar vonnis van 14 augustus 2019 voor recht verklaard dat deze korting onderdeel is van de pachtovereenkomst tussen Flevohoeve en SWR. Daarmee staat vast dat deze korting is afgesproken, nu het vonnis op dit punt in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft. Dat over deze korting pas later overeenstemming is bereikt maakt dat niet anders. Het stond partijen vrij om daarna afspraken te maken over eventueel aanwezige gebreken. Voor zover in deze korting gebreken niet zijn meegenomen, is het hof van oordeel dat Flevohoeve deze gebreken, waaronder in ieder geval de capaciteit van de melkstal, voor het aangaan van de pachtovereenkomst heeft moeten zien. Voor een pachtprijsvermindering is dus ook geen reden.
4.12.
Wat de staat van de gepachte gronden betreft geldt het volgende. De pachtkamer Lelystad heeft in haar vonnis van 14 augustus 2019 voor recht verklaard (zie ook r.o. 3.4) dat Flevohoeve in afwijking van artikel 7:337 lid 2 BW de gronden heeft aanvaard in de onderhoudsstaat waarin deze zich bevonden en voor een afwijkende staat van onderhoud geen vordering op de verpachter heeft. Als er al sprake was van achterstallig onderhoud heeft Flevohoeve dus afgesproken dat dat geen gebrek is.
4.13.
Het bewijsaanbod van Flevohoeve wordt gepasseerd omdat Flevohoeve geen feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden. De grieven van Flevohoeve op dit punt falen.
(ii) gebreken aan de daken van de serrestal en de transitiestal na de eerste storm (grieven 3, 4 en 15 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.14.
Volgens Flevohoeve is bij de eerste storm in november 2016 schade aan het dak van de serrestal ontstaan en aan de transitiestal. De pachtkamer in Lelystad heeft geoordeeld dat er weliswaar enige schade aan het dak van de serrestal en de transitiestal is opgetreden, maar dat de stallen zo goed als volledig bezet zijn gebleven en het genot van deze stallen dus niet is verminderd (r.o. 4.12 van het eindvonnis). Daartegen komt Flevohoeve op. De gebreken waarop Flevohoeve zich concreet beroept zijn: (i) verdere beschadiging van het dak van de serrestal, die ernstiger werd in 2017 en (ii) lekkages aan het dak van de transitiestal. SWR heeft dit betwist.
4.15.
Wat de lekkages aan de transitiestal betreft heeft Flevohoeve alleen algemeen gesteld dat er lekkages waren, maar dat verder niet uitgewerkt. Ook in de memorie van grieven is niet duidelijk gemaakt hoeveel lekkages er waren en in welke mate het gebruik van de transitiestal was beperkt. Dat bepaald fotomateriaal op de transitiestal ziet, is niet (duidelijk genoeg) in de procestukken van de Flevohoeve aangegeven. Daarmee heeft Flevohoeve niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht, omdat het hof op grond van die algemene stelling niet kan vaststellen dat en in hoeverre het genot van de transitiestal daarmee is aangetast.
4.16.
Ten aanzien van de serrestal volgt het hof de Flevohoeve ook niet. Vaststaat dat het dak van de serrestal beschadigd is geraakt in de eerste storm. Flevohoeve heeft ook fotomateriaal overgelegd van 23 november 2016 (productie G9 van Flevohoeve) en foto’s van beschadigingen aan het dak die haar advocaat op 1 november 2017 aan SWR heeft gestuurd (productie G17 van Flevohoeve), alhoewel bij deze foto’s niet is aangegeven of het foto’s van de serrestal of de transitiestal betreft. Uit deze foto’s blijkt schade aan daken van stallen, met name aan de binnendoeken. Op twee foto’s lijkt ook een stuk buitendoek verdwenen, wat wijst op een lek.
4.17.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat dit ertoe geleid heeft dat het genot dat Flevohoeve mocht verwachten is verminderd, omdat niet is onderbouwd dat Flevohoeve de stallen minder heeft kunnen gebruiken. Voor de periode onmiddellijk na de eerste storm is niet gebleken van een reductie in bezetting van de stallen. Volgens het door Flevohoeve in productie 32 overgelegde overzicht heeft zij gedurende 2016 359 melkkoeien en 107 stuks jongvee aangevoerd en had zij op het einde van dat jaar 408 melkkoeien en 50 stuks jongvee (in totaal met andere categorieën runderen: 462). Een betekenisvolle reductie in 2016 heeft dus niet plaatsgevonden. In hoger beroep heeft Flevohoeve gesteld dat zij in 2017 haar veestapel heeft afgebouwd naar ongeveer 300 koeien ten gevolge van de gebreken in het gepachte. Zij onderbouwt dat met haar productie 32A-E in hoger beroep waarin in detail het verloop van het aantal koeien is uiteengezet. Uit de als productie 32A overgelegde grafiek blijkt van een geleidelijke afname van het aantal koeien met af en toe een tijdelijke verhoging in het aantal gedurende 2017 van 462 tot 352. Zoals de pachtkamer in Lelystad heeft vastgesteld, heeft Flevohoeve in mei 2017 nog extra jongvee aangevoerd. In ieder geval op dat moment was Flevohoeve haar veestapel dus niet actief aan het verminderen. Op de vraag van de pachtkamer in Lelystad of er sprake was van een volledige bezetting tot de tweede storm heeft [geïntimeerde] geantwoord: “
Grotendeels, een bijna volledige bezetting. Gemakshalve zeg ik: ja dat klopt.” Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [geïntimeerde] naast de slechte staat van de stallen gewezen op de gebrekkige capaciteit van de melkput in de arenastal, die niet beschadigd was, als reden voor de afbouw van het melkvee. Dat betreft echter geen gebrek. Het hof kan aan de hand van de stellingen van Flevohoeve dan ook niet vaststellen dat gebreken aan het dak tot een vermindering van de veestapel hebben geleid.
4.18.
Flevohoeve heeft het hof daarmee onvoldoende aanknopingspunten gegeven om tot een realistische inschatting van het verminderde pachtgenot als gevolg van de uit de overgelegde foto’s blijkende gebreken te komen. Daarmee heeft Flevohoeve niet voldaan aan haar stelplicht. Het hof komt aan bewijslevering dan ook niet toe. Het bewijsaanbod van Flevohoeve op dit punt komt neer op een aanbod om de stellingen van Flevohoeve nader uit te werken, maar is geen aanbod om stellingen te bewijzen die al met voldoende precisie en onderbouwing zijn ingenomen. De grieven van Flevohoeve op dit punt falen.
(iii) gebreken aan de serrestal na oktober 2018 (geen volledig herstel van het dak en schade aan de wanden, grieven 5 tot en met 7 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.19.
Flevohoeve komt op tegen het oordeel van de pachtkamer in Lelystad dat onvoldoende is onderbouwd dat ook na het herstel van de serrestal in oktober 2018 nog gebreken aan deze stal waren. Dat reparaties zijn verricht, is niet betwist. Maar volgens Flevohoeve was er slechts sprake van partieel herstel, omdat alleen het onderzeil is vervangen en niet het bovenzeil en de wanden niet zijn gerepareerd. Daardoor kunnen spreeuwen door de wanden nog binnenkomen, kan het klimaat niet worden beheerst en is het dak kwetsbaar en ook is inventaris volgens Flevohoeve niet hersteld. Dat blijkt ook uit het feit dat in 2019 en in 2020 alweer nieuwe scheuren in het dak ontstaan, aldus Flevohoeve.
4.20.
Het hof oordeelt dat Flevohoeve in het licht van de betwisting van SWR onvoldoende heeft onderbouwd dat de serrestal in oktober 2018 niet volledig is hersteld. De als productie 38 en 47 overgelegde foto’s, voor zover vaststaat dat deze van de serrestal zijn, zijn allemaal ofwel van voor het herstel (april 2018 volgens het productieoverzicht van Flevohoeve) ofwel van mei 2019 (maar zien dan volgens SWR op de transitiestal) of mei 2020 (volgens de onderschriften bij productie 38 van Flevohoeve) ofwel van maart 2020 in het geval van productie 47 bij memorie van grieven, nadat er weer een storm geweest was. SWR heeft bovendien in productie 55 foto’s overgelegd uit januari 2020, waaruit geen noemenswaardige beschadigingen van het dak en de wanddoeken blijken. Het verslag van de deskundigen van de grondkamer van 2020 maakt dat niet anders, omdat de inspectie daarvoor dateert van september 2020 en daarin onduidelijk is of zij alleen de serrestal beschrijven of ook de transitiestal, waarvan niet in geschil is dat deze vanaf de tweede storm gebrekkig is geweest. Van Flevohoeve had verwacht mogen worden om in het licht van de door SWR verstrekte foto’s met meer stukken of verklaringen uit te leggen waaruit blijkt dat de serrestal niet volledig hersteld is en wat dan concreet de gebreken waren. De algemene stelling dat het dak slecht was, dat er schade aan de wanden was en schade aan de inventaris is onvoldoende specifiek, omdat niet gesteld is welke schade dan bedoeld wordt en hoe dat dan tot verminderd gebruik geleid heeft. Het hof komt daarom aan bewijslevering niet toe.
4.21.
Het hof is wel van oordeel dat uit de als productie 47 overgelegde foto’s, waarvan niet betwist is dat deze van de serrestal zijn uit maart 2020, blijkt van een lekkage en gaten in het dak en de wanden. Voor zover de memorie van grieven van Flevohoeve zo begrepen moet worden dat Flevohoeve ook heeft willen opkomen tegen de afwijzing van de pachtprijsvermindering voor de periode na deze storm in 2020, kan het hof uit de stellingen en foto’s van Flevohoeve niet afleiden in hoeverre deze gebreken genot van de stal (geheel of gedeeltelijk) onmogelijk hebben gemaakt, zoals Flevohoeve stelt. Dat wordt ook betwist. Het hof zal voor deze gebreken dan ook geen pachtprijsvermindering toepassen. Het hof passeert het bewijsaanbod van Flevohoeve in nummer 92 van de memorie van grieven omdat dat ziet op de gebreken die tot verwijdering van het vee hebben geleid en daarom niet relevant is voor gebreken die in 2020 zijn ontstaan, omdat het vee toen al was afgevoerd. De grieven van Flevohoeve op dit punt falen.
(iv) gebreken aan de transitiestal na de tweede storm tot de derde storm (grief 1 in het hoger beroep van SWR)
4.22.
SWR klaagt in het door haar ingestelde hoger beroep dat de pachtkamer in Lelystad ten onrechte heeft geoordeeld dat de transitiestal van de tweede storm (januari 2018) tot de derde storm (februari 2022) volledig gebrekkig is geweest. Volgens SWR was de stal in ieder geval gedeeltelijk nog bruikbaar, omdat drie van de vijf bogen van het dak nog wel waterdicht waren. Alleen de opslag was volgens SWR niet meer bruikbaar.
4.23.
Het hof volgt het standpunt van SWR niet. Na de tweede storm heeft Flevohoeve het dak van de transitiestal in maart 2018 op eigen kosten hersteld (r.o. 2.13 van het eindvonnis). Ook als daarna de transitiestal gedeeltelijk gebruikt kon worden, heeft SWR onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit niet het gevolg was van reparatiewerkzaamheden door Flevohoeve. Dat is te meer zo nu SWR verwijst naar luchtfoto’s die ook na het herstel in maart 2018 zijn gemaakt. Op de door SWR overgelegde luchtfoto’s en foto’s in productie 57 is ook niet te zien welke reparaties Flevohoeve heeft gedaan en is ook onvoldoende duidelijk welke stal gefotografeerd is. De betwisting door SWR is onvoldoende gemotiveerd. Om dezelfde reden gaat het argument van SWR dat de stal gebruikt is voor buffels mank.
4.24.
Dat de gebreken aan de transitiestal het onmogelijk maken om een melkveebedrijf uit te oefenen, zoals Flevohoeve betoogt, volgt het hof niet. Ook gedeelten van andere stallen hadden voor koeien in transitie ingericht kunnen worden. Waarom dat niet zo zou zijn is ook niet onderbouwd. Ook op dit punt passeert het hof dus het bewijsaanbod van Flevohoeve. De grieven van Flevohoeve en SWR op dit punt falen.
(v) gebreken aan de arenastal na de derde storm (grief 13 in het hoger beroep van Flevohoeve en grief 2 in het hoger beroep van SWR)
4.25.
De pachtkamer in Lelystad heeft vastgesteld dat de arenastal gebrekkig was na de derde storm (r.o. 4.17 van het vonnis) en voor recht verklaard dat SWR daarom is tekortgeschoten en de schade die daarvan het gevolg is moet vergoeden (r.o. 4.24-4.28 van het vonnis). Voor dit gebrek is geen pachtprijsvermindering toegekend, omdat onvoldoende duidelijk was in hoeverre Flevohoeve in het genot beperkt was nu zij de arenastal wel voor waterbuffels heeft kunnen gebruiken. Daartegen komen zowel Flevohoeve als SWR op. Het hof volgt SWR niet in haar standpunt dat Flevohoeve alleen is opgekomen tegen de afwijzing van schadevergoeding voor de gebreken na de derde storm en niet tegen de afwijzing van pachtprijsvermindering. De schadevergoeding voor dit gebrek is namelijk door de pachtkamer in Lelystad toegewezen, zodat Flevohoeve daar niet over hoeft te klagen, en grief 13 is ook specifiek tegen r.o. 4.32 van het eindvonnis gericht, waarin de pachtprijsvermindering behandeld wordt.
4.26.
Flevohoeve is het er niet mee eens dat geen sprake zou zijn van een vermindering van het genot. Het hof is het met Flevohoeve eens. Uit de door de Flevohoeve overgelegde rapporten, die op dit punt door SWR ook niet bestreden zijn, blijkt dat er behoorlijke schade aan de arenastal was: in de gevels waren schuifdeuren, kozijnen en gevelbeplating beschadigd, de nokafwerking in het dak was kapot, en winddoek, een windbreekzeil en daarbij behorend beschermgaas waren beschadigd. Dat nog na de storm buffels in de arenastal werden gehouden betekent niet dat het genot hetzelfde was als het genot van de stal zonder gebreken. Dat kan ook niet afgeleid worden uit de brief van de advocaat van Flevohoeve van 6 oktober 2022, omdat daarin juist wordt verwezen naar de problemen die in de winter zouden plaatsvinden. Dat de stal helemaal niet meer gebruikt kon worden volgt het hof echter ook niet, omdat na de storm de stal dus nog wel gebruikt is. Waarom deze schade uiteindelijk tot de noodzaak heeft geleid om ook geen waterbuffels meer te houden heeft Flevohoeve ook niet toegelicht. Het bewijsaanbod van Flevohoeve wordt daarom gepasseerd. De klacht van SWR dat er geen sprake is van een gebrek slaagt niet. Het hof zal de vermindering van het genot schatten op 33% gezien de omvang van de schade. SWR heeft onbetwist gesteld dat de stal in oktober 2022 provisorisch hersteld is.
4.27.
Het hof zal net als de rechtbank (r.o. 4.17 van het eindvonnis) ervan uitgaan dat SWR van de gebreken op de hoogte was, omdat SWR dit niet heeft bestreden. De pachtprijsvermindering zal het hof vaststellen op grond van dezelfde methodiek als de rechtbank heeft gedaan. Het aantal veeplaatsen voor de arenastal was 200 (volgens de taxatie van de grondkamer van 28 oktober 2020). De pachtprijsvermindering is gelijk aan een derde (33%) van dit aantal van 200, dat is 67 vermenigvuldigd met € 21,67 (de pachtprijs per maand per veeplaats) is € 1.451,89 per maand. De storm vond plaats op 18 februari 2022 en herstel heeft plaatsgevonden in oktober 2022. De stal is dus gebrekkig geweest gedurende 8½ maand: dat wil zeggen dat een totale pachtprijsvermindering van € 12.341,07 van toepassing is.
Algemeen bezwaar van Flevohoeve tegen de berekening van de pachtprijsvermindering (grief 12 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.28.
Flevohoeve klaagt erover dat de pachtprijsvermindering in geen verhouding staat tot de geleden schade en dat het bedrag onvoldoende gemotiveerd is. Pachtprijsvermindering ziet echter niet op schadevergoeding, maar op een partiële ontbinding van de pachtovereenkomst. De pachtkamer in Lelystad heeft voor het bepalen van de pachtprijsvermindering in verband met het verminderde pachtgenot aangeknoopt bij het aantal veeplaatsen in de stallen waar de gebreken zich hebben voorgedaan. Het hof kan die manier om de pachtprijsvermindering in dit geval te begroten goed volgen. Die manier is ook gebaseerd op de manier waarop Flevohoeve zelf (zie productie G30 van Flevohoeve) de pachtprijsvermindering heeft berekend.
Tussenconclusie gebreken, pachtprijsvermindering en schadevergoeding
4.29.
Het hof komt daarmee tot de conclusie dat het oordeel van de pachtkamer in Lelystad over de gebreken in stand blijft (zie r.o. 4.3). Daarbovenop komt echter een pachtprijsvermindering voor de arenstal van in totaal € 12.341,07.
4.30.
De pachtkamer in Lelystad heeft vastgesteld dat de door de gebreken veroorzaakte schade na het ingaan van de pacht is ontstaan en aan de verpachter is toe te rekenen (artikel 7:341 BW, zie r.o. 4.24 van het vonnis). Ook heeft de pachtkamer in Lelystad het verweer van SWR afgewezen dat een deel van de schade niet bij SWR gemeld zou zijn, omdat SWR niet heeft betwist dat zij ten tijde van het ontstaan wel bekend is geraakt met de door de pachtkamer vastgestelde gebreken. Deze oordelen heeft SWR niet bestreden, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De grondslag voor vergoeding van de schade veroorzaakt door de vastgestelde gebreken is daarmee gegeven.
4.31.
Ten aanzien van de betalingsrechten geldt dat de rechtbank heeft geoordeeld (r.o. 4.41 tot en met 4.44 van het eindvonnis) dat SWR is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis om de betalingsrechten te leveren, dat haar geen beroep op een opschortingsrecht toekwam en dat zij ten aanzien van de verbintenis de betalingsrechten over te dragen in verzuim was. Daartegen is SWR niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De grondslag voor schadevergoeding voor deze tekortkoming is daarmee gegeven.
Onrechtmatig handelen als “slecht verpachter” (grief 24 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.32.
Flevohoeve klaagt erover dat de pachtkamer in Lelystad heeft geoordeeld dat SWR zich niet als een slecht verpachter heeft gedragen (r.o. 4.70 tot en met 4.71 van het eindvonnis). Flevohoeve wijst daarbij op het niet herstellen van gebreken en het niet overdragen van de betalingsrechten, maar ook op het ontkennen van het bestaan van een pachtovereenkomst, de pogingen van SWR om aan Flevohoeve beperkingen op te leggen voor het gebruik van de gepachte gronden, het aan Flevohoeve onmogelijk maken om de gebreken zelf te herstellen, het pas overdragen van een vergunning en aanvangsrapportages nadat SWR daartoe veroordeeld was en het weigeren een beslag op de privérekening van [geïntimeerde] op te heffen.
4.33.
Voor zover deze klacht ziet op ander gedrag dan het niet herstellen van gebreken en het niet overdragen van betalingsrechten, waarop het hof hiervoor al is ingegaan, komt de vordering tot schadevergoeding van Flevohoeve op dit punt erop neer dat SWR ten onrechte standpunten zoals genoemd in r.o. 4.32 heeft ingenomen in haar procedures tegen Flevohoeve. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als de juridische standpunten die SWR heeft ingenomen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van Flevohoeve achterwege hadden behoren te blijven. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen in juridische procedures past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [1] Flevohoeve heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat in dit geval sprake was van evidente ongegrondheid van de juridische standpunten die SWR heeft ingenomen.
Schadevergoeding: moet het Flynth rapport gevolgd worden, moet de schade begroot worden of een voorschot worden toegewezen?
4.34.
Flevohoeve heeft dus recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van (i) de vastgestelde gebreken en (ii) het niet overdragen van betalingsrechten.
Schadevergoeding op basis van het Flynth-rapport (grief 10 in het hoger beroep van Flevohoeve)?
4.35.
Flevohoeve heeft schadevergoeding of een voorschot daarop gevorderd en beroept zich daarbij op een rapport van Flynth van 17 februari 2023 (productie 42 in hoger beroep van Flevohoeve). Het hof is echter van oordeel dat dit rapport geen goede basis vormt voor de toewijzing van een schadevergoeding of voorschot daarop.
4.36.
Het hof stelt het volgende voorop. Schade wordt begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. De omvang van de schade die Flevohoeve heeft geleden, dient te worden bepaald door vergelijking van de situatie waarin zij verkeert met de situatie waarin zij zou hebben verkeerd wanneer SWR niet was tekortgeschoten in haar verplichtingen.
4.37.
In haar rapport begroot Flynth de schade door het verschil te berekenen tussen wat het bedrijf van Flevohoeve aan winst zou hebben behaald als “de gebruiksbeperkingen” zich niet zouden hebben voorgedaan, met de winst die in werkelijkheid is gerealiseerd. Het hof begrijpt dat de volgende gebruiksbeperkingen bedoeld zijn: “
belemmeringen door gebreken aan het pachtobject waardoor de bedrijfsvoering niet volgens de plannen kon worden uitgevoerd. In 2018 heeft dat er toe geleid dat stapsgewijs de gehele veestapel is afgevoerd. (. . .)” Daarbij is Flynth ervan uitgegaan dat in de hypothetische situatie, waarin SWR niet zou zijn tekortgeschoten, Flevohoeve een winst zou hebben gerealiseerd gelijk aan een door Flynth berekende benchmark aan de hand van cijfers uit een database van Flynth, met bepaalde aanpassingen. SWR heeft het rapport van Flynth betwist.
4.38.
Het hof is van oordeel dat het rapport van Flynth niet als grondslag voor de berekening van de schade van Flevohoeve gebruikt kan worden. Het rapport van Flynth gaat namelijk ten onrechte ervan uit dat, als Flevohoeve minder dan 500 koeien had, dit te wijten is aan gebreken in het verpachte. Die aanname is onvoldoende onderbouwd.
4.39.
Ten eerste geldt dat, voor zover er voor de tweede storm al gebreken aan het gepachte waren, onvoldoende is onderbouwd dat dit invloed heeft gehad op het aantal door Flevohoeve gehouden koeien (zie hiervoor r.o. 4.14 e.v.). In ieder geval in 2017 zou er dus geen sprake kunnen zijn van schade, terwijl Flynth de schade voor dit jaar begroot op € 644.537.
4.40.
Ten tweede gaat het rapport van Flynth ervan uit dat de veestapel tot nul is teruggebracht vanwege de gebreken. Dat de gebreken die het hof heeft vastgesteld ertoe hebben geleid dat de veestapel weggedaan moest worden, is echter onvoldoende onderbouwd. Flevohoeve heeft gesteld dat doorgaan met alleen de arenastal niet verantwoord zou zijn. Dat heeft zij echter geen handen en voeten gegeven en dat is zonder verdere uitleg ook niet aan te nemen. Daar komt bij dat duidelijk is dat het gebrek aan fosfaatrechten een belangrijke rol heeft gespeeld bij de beslissing te stoppen met de melkveehouderij. Dat heeft niets te maken met een tekortkoming van SWR. [geïntimeerde] zelf heeft tijdens een mondelinge behandeling bij dit hof in februari 2021 verklaard: “
In 2018 werd duidelijk dat wij buiten de boot vielen als het ging om fosfaatrechten. Toen is dus ook besloten om de koeien te ruimen”. Ook volgens de opstelling van Flynth zou de melkveehouderij in 2018 en 2020 vooral door de fosfaatrechten een negatief resultaat hebben laten zien, in 2019 een marginaal positief resultaat (€ 26.309) en alleen in 2017, 2021 en 2022 een rendement van meer dan € 100.000. In het licht van de kosten van de huur of koop van fosfaatrechten ligt het voor de hand dat Flevohoeve haar plan om 500 koeien te houden heeft heroverwogen. Mede in het licht daarvan heeft Flevohoeve onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de vastgestelde gebreken tot een volledige afbouw van de veestapel hebben geleid. De opmerking dat Flevohoeve nooit 450 koeien gekocht zou hebben als zij zich over de fosfaatrechten zorgen maakte leidt niet tot een andere conclusie, omdat mede in het licht van de geciteerde uitlating van [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling bij dit hof, niet voldoende is uitgelegd dat Flevohoeve bij aankoop van deze koeien in 2016 al wist dat haar kosten voor fosfaatrechten zo hoog zouden zijn. Voor zover Flevohoeve betoogt dat zij door de gebreken geen vee kon houden en daarom haar schade beperkt heeft door geen fosfaatrechten te huren of te kopen, sluit dat ook niet aan bij de genoemde verklaring van [geïntimeerde] en bij de beperkte gebreken die het hof heeft vastgesteld. Flevohoeve heeft daarom haar stelling dat de gebreken de oorzaak waren van de volledige afbouw van haar veestapel onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
4.41.
Ten derde lijkt het rapport van Flynth bij de berekening van de opbrengsten van akkerbouw volgens haar benchmark uit te gaan van de gemiddelde saldi volgens de KWIN Akkerbouw 2018. Volgens Flevohoeve heeft zij die opbrengsten echter niet gehaald door verarming van de grond. Het hof heeft vastgesteld dat dit geen gebrek betrof. Ook de daardoor veroorzaakte schade komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
4.42.
Gezien het bovenstaande kan het hof dus geen voorschot of schadevergoeding op grond van het Flynth-rapport toewijzen. Het ziet ook geen aanleiding om dat als schatting te doen door een percentage te nemen van de schade zoals berekend in het Flynth-rapport, zoals Flevohoeve heeft gesuggereerd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Er bestaat te veel onduidelijkheid of daarmee recht gedaan wordt aan de vastgestelde gebreken en de daardoor veroorzaakte schade. Gelet op het voorgaande deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder Flevohoeve de vordering tot pachtprijsvermindering heeft ingesteld, namelijk dat de schade niet op grond van het Flynth-rapport wordt vastgesteld. Grief 11 in het hoger beroep van Flevohoeve faalt daarmee. Om deze reden heeft het hof de pachtprijsvermindering in het voorgaande al beoordeeld.
Begroting van de schade of toewijzing van een voorschot op de schade door de gebreken?
4.43.
Ten aanzien van de schade geleden door de vastgestelde gebreken in de exploitatie zal een schadebegroting of schatting moeten plaatsvinden vanuit de volgende uitgangspunten: een vergelijking zal moeten worden gemaakt tussen de situatie waarin er geen gebreken zouden zijn geweest en de werkelijke situatie, met inachtneming van het oordeel van het hof dat de volledige afbouw van de veestapel niet het gevolg was van de gebreken. Het hof heeft op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om deze schade zelf te begroten of te schatten en ook om een voorschot daarop te bepalen. Flevohoeve vermeldt in haar processtukken dat zij op haar kosten de arenastal gerenoveerd heeft en het dak van de serrestal heeft laten repareren, heeft erop gewezen dat zij dieren elders heeft moeten onderbrengen omdat stallen niet beschikbaar waren en dat installaties door regen onbruikbaar zijn geworden en de NVWA herhaaldelijk op de stoep stond. Deze specifieke schadeposten, die mogelijk voor vergoeding in aanmerking komen, zijn echter niet verder uitgewerkt, omdat Flevohoeve zich op het standpunt heeft gesteld dat winstderving, zoals berekend in het Flynth-rapport, de beste manier is om in dit geval de schade te begroten. Het hof heeft daarmee echter geen aanknopingspunten om de hierboven genoemde schadeposten te begroten of om een voorschot te bepalen. Het hof zal, net als de pachtkamer in Lelystad, daarom een verwijzing naar de schadestaatprocedure uitspreken, waarin de door Flevohoeve geleden schade kan worden opgemaakt. Daarin kan dan ook aan de orde komen in hoeverre de kosten van het Flynth rapport op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat het hof concludeert dat dit rapport voor de begroting van de schade vooralsnog geen goede grondslag biedt, wijst het op dit punt geen voorschot toe (grief 30 in het hoger beroep van Flevohoeve).
Begroting van de schade geleden door het niet overdragen van betalingsrechten
4.44.
Flevohoeve heeft ook een schadevergoeding gevorderd van € 309.289 voor het niet overdragen van 250 betalingsrechten (Grieven 17 en 30).
4.45.
Partijen zijn het eens over de manier waarop deze schade begroot moet worden: de opbrengsten die Flevohoeve gehad zou hebben voor de betalingsrechten moeten vastgesteld worden, daarvan moeten worden afgetrokken de daadwerkelijke opbrengsten die Flevohoeve met gehuurde betalingsrechten heeft verworven en daarbij moeten dan weer opgeteld worden de kosten van de huur van de betalingsrechten. De schade is geleden op de dagen dat Flevohoeve uitbetaling zou hebben gekregen voor een groter bedrag dan zij nu voor de gehuurde betalingsrechten heeft gekregen en de dagen dat de huur voor de betalingsrechten is betaald.
4.46.
Partijen twisten echter ten eerste over de vraag in hoeverre Flevohoeve gerechtigd zou zijn geweest tot de vergroeningspremie. Flevohoeve heeft voor 2017 geen vergroeningspremie ontvangen. In een akte overlegging producties heeft Flevohoeve een aanvullende brief van Flynth overgelegd waarin Flynth betoogt dat door het geringe aantal betalingsrechten dat Flevohoeve in 2017 heeft kunnen huren (16) en de maximale opbrengst van de vergroeningspremies daarover, het niet rendabel was om te proberen aan de eisen voor de vergroeningspremie te voldoen. Zou Flevohoeve echter de 250 betalingsrechten van SWR hebben gekregen dan zou dat wel rendabel geweest zijn en zou Flevohoeve ook de vergroeningspremie hebben ontvangen. Voor de jaren 2018-2022 heeft Flevohoeve ook afrekeningen overgelegd waaruit blijkt dat de vergroeningspremie aan haar betaald is. SWR is in haar spreekaantekeningen hier niet meer op ingegaan. Het hof is van oordeel dat SWR daarmee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat Flevohoeve bij overdracht van de 250 betalingsrechten de vergroeningspremie zou hebben kunnen krijgen.
4.47.
Ten tweede twisten partijen over het bedrag dat Flevohoeve heeft betaald voor de huur van de betalingsrechten om haar schade te beperken. Flevohoeve stelt dat zij een deel van de opbrengsten moest afdragen aan degenen van wie zij de betalingsrechten huurde. Volgens haar heeft Flynth in de jaren na 2017 betalingsrechten op naam van Flevohoeve verworven en zijn de huursommen die daarvoor betaald zijn in het door Flynth opgemaakte overzicht van misgelopen inkomsten uit betalingsrechten verwerkt. Deze huur betrof volgens Flynth de eerste jaren 50% van de opbrengsten. Voor 2017 heeft zij dat ook met een schermafbeelding van haar boekhouding onderbouwd. Voor de andere jaren niet en SWR heeft dit betwist.
4.48.
Het hof zal schadevergoeding voor misgelopen inkomsten uit betalingsrechten op een bedrag van € 309.289 begroten en toewijzen. Het hof acht voldoende onderbouwd dat Flevohoeve de door Flynth genoemde bedragen heeft moeten betalen om de betalingsrechten te huren. Flynth heeft verklaard dat adviseurs van Flynth op naam van Flevohoeve betalingsrechten hebben verworven van andere partijen dan Van der Linde en heeft de percentages van de opbrengsten die aan huur voor deze betalingsrechten zijn betaald ook gespecificeerd. Flynth heeft daarbij verklaard dat zij voor Flevohoeve de betalingsrechten heeft verworven, zodat het hof begrijpt dat zij over haar eigen handelen en kennis verklaart. Daartegenover heeft SWR deze bedragen onvoldoende gemotiveerd betwist: op de betaalde percentages gaat SWR niet concreet in. De algemene stelling dat in eerste aanleg een hoger bedrag genoemd werd is onvoldoende, omdat in de schadeberekening van Flynth in eerste aanleg (productie G 29, Bijlage II) ook de opbrengsten van gehuurde betalingsrechten zijn meegenomen, die voor de toen genoemde jaren ook overeenstemmen met de in productie 36 genoemde bedragen.
4.49.
SWR heeft betoogd dat Flevohoeve niet is opgekomen tegen de verwijzing naar de schadestaat, zodat voor begroting van de schade voor het niet leveren van de betalingsrechten geen plaats meer is. Het hof volgt haar daarin niet. SWR zelf heeft in haar memorie van antwoord de grief over de betalingsrechten zo samengevat dat Flevohoeve meent dat “
de schade wegens het niet overdragen van de betalingsrechten in deze procedure begroot moet worden”. Zij heeft op hoe deze schade begroot moet worden ook inhoudelijk verweer gevoerd. Flevohoeve wijst er in haar grief ook op dat zij nadeel ondervindt van de toewijzing van de vorderingen van SWR met wettelijke handelsrente, terwijl Flevohoeve geen schadevergoeding krijgt met wettelijke rente. In het licht daarvan moet deze grief van Flevohoeve dus zo uitgelegd worden dat wél is opgekomen tegen het niet vaststellen van de schade geleden door het niet leveren van betalingsrechten.
Eigen schuld van Flevohoeve
4.50.
SWR heeft geklaagd dat de rechtbank een deel van de schade die het gevolg is van de gebreken wegens eigen schuld voor rekening van Flevohoeve had moeten laten (artikel 6:101 BW), maar uitsluitend onder de voorwaarde dat het hof zou menen dat de rechtbank al over de omvang van de schade heeft beslist (incidentele grief 4). Die voorwaarde is niet vervuld, omdat het hof die mening niet heeft en ook niet alsnog overgaat tot het begroten van deze schade. Het hof merkt ten overvloede het volgende op: SWR betoogt dat omdat zij aan schikkingsonderhandelingen een bepaalde preconditie heeft gesteld, maar Flevohoeve deze preconditie niet heeft geaccepteerd, bepaalde schade voor rekening van Flevohoeve moet komen. Als wel een schikking getroffen zou zijn, hoefde SWR namelijk de gebreken niet te herstellen. Blijkbaar bedoelt SWR daarmee te zeggen, dat als Flevohoeve onmiddellijk een schikking zou hebben afgewezen de gebreken eerder hersteld zouden zijn. Die redenering overtuigt het hof niet: SWR had al veel eerder tot herstel moeten overgaan, al voor deze schikkingsonderhandelingen. Dat zij dat niet gedaan heeft, is een tekortkoming en moet voor haar rekening blijven. Zij kan niet eenzijdig door het opleggen van precondities aan schikkingsonderhandelingen haar herstelverplichtingen opschorten.
Conclusie schadevergoeding
4.51.
Het hof zal SWR veroordelen de schade te vergoeden die Flevohoeve heeft geleden door de vastgestelde gebreken, nader op te maken bij staat. Het hof zal daarnaast een bedrag van € 309.289 toekennen, als vergoeding van de schade door het niet overdragen van de betalingsrechten. Dat bedrag kan worden verrekend met de bedragen die Flevohoeve aan SWR verschuldigd is (zie hierna). Verwijzing naar de schadestaatprocedure is op dat punt dus niet meer aan de orde. Bij deze stand van zaken heeft Flevohoeve alleen nog belang bij een verklaring voor recht over de tekortkoming van SWR door het niet herstellen van gebreken.
Welk bedrag moet betaald worden; geen opschorting; ontbinding van de pachtovereenkomst (grieven 14, 16, 19, 20 tot en met 23 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.52.
De pachtkamer in Lelystad heeft de pachtovereenkomst ontbonden, omdat Flevohoeve nooit pacht heeft betaald en zij de nakoming van haar verbintenissen niet mocht opschorten. Daartegen komt Flevohoeve op. Het hof zal eerst ingaan op hoe groot de vordering van SWR is.
Welk bedrag moet Flevohoeve betalen?
4.53.
Het hof stelt voorop dat Flevohoeve niets aan pacht betaald heeft. De pachtkamer in Lelystad had het totale bedrag aan achterstallige pachtpenningen berekend op € 1.995.385,40. Tegen de omvang van de pachtschuld, inclusief de toepassing van de twee maanden korting, is geen grief gericht (het hof begrijpt grief 19 in het hoger beroep van Flevohoeve zo dat deze ziet op de vraag wanneer de pacht betaald moest worden). Met de door het hof in dit arrest vastgestelde pachtprijsvermindering en de bedragen voor de perioden die bij de pachtkamer in Lelystad nog niet gevorderd waren tot 31 december 2022, zoals uiteengezet door SWR en door Flevohoeve niet weersproken, komt het totale bedrag op:
Bedrag toegewezen door de rechtbank
€ 1.995.385,40
Pacht voor bedrijfsgebouwen voor periode na 1 januari 2022 incl. pachtprijsvermindering
€ 67.042,82
Extra pachtprijsvermindering die het hof heeft vastgesteld (zie r.o. 4.27)
-€ 12.341,07
Pachtprijs voor de gronden vanaf 1 mei 2022
€ 215.004,00
Pachtprijs voor de woning vanaf 1 december 2021
€ 8.236,58
Energiekosten over 2021
€ 6.486,17
Energiekosten over 2022
€ 14.280,07
Subtotaal wijzigingen t.o.v. vonnis
€ 298.708,57
Totaal
€ 2.294.093,97
4.54.
Voor zover Flevohoeve zich op het standpunt stelt dat de pachtpenningen pas vanaf 1 januari 2017 verschuldigd zijn, gaat dat niet op: onvoldoende is onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat pas vanaf die dag pacht betaald hoefde te worden. Uit de discussies die partijen over de pachtovereenkomsten gehad hebben, kan een overeenstemming daarover niet worden afgeleid. Dat Flevohoeve dat redelijkerwijs mocht verwachten, blijkt daar ook niet uit en in het licht van de discussies tussen partijen kan het ook niet afgeleid worden uit het pas later versturen van een factuur. De omstandigheden die Flevohoeve noemt, zijn ook onvoldoende om op grond van de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van een latere betaaldatum dan de datum van ingebruikneming uit te gaan (behoudens de afgesproken pachtkorting van twee maanden).
Flevohoeve mocht niet opschorten
4.55.
Flevohoeve beroept zich erop dat zij de nakoming van haar verbintenis om pachtpenningen te betalen mocht opschorten, omdat SWR niet aan haar verbintenissen heeft voldaan om de hoeve zonder gebreken ter beschikking te stellen, weigerde gebreken te herstellen en haar verbintenis om betalingsrechten over te dragen niet nakwam. Daarmee was haar verbintenis om pachtpenningen te betalen niet opeisbaar, althans is SWR in schuldeisersverzuim gekomen (artikel 6:59 BW). Ook beroept Flevohoeve zich op artikel 6:263 BW. Gaat het beroep op het opschortingsrecht op, dan is Flevohoeve niet in verzuim en kan SWR niet ontbinden.
4.56.
Artikel 6:52 BW bepaalt dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Daarbij moet onder samenhang worden begrepen zowel een samenhang tussen de wederzijdse verbintenissen (connexiteit) als een samenhang in de zin van het verband tussen de omvang van de opschorting en de opeisbare verbintenis (proportionaliteit). Dat vereiste geldt ook bij opschorting op grond van artikel 6:263 BW.
4.57.
Het beroep van Flevohoeve op opschorting slaagt niet omdat het disproportioneel is. Flevohoeve heeft nooit enig bedrag aan pacht betaald. Het hof heeft hierboven vastgesteld welke gebreken er waren. Ondanks deze gebreken heeft Flevohoeve in ieder geval een gedeelte van de bedrijfsgebouwen kunnen gebruiken. Niet gesteld is dat de gebreken een beletsel waren voor het gebruik van de gronden. Ongeacht wanneer de eerste pacht betaald moest worden, was het opschorten van de volledige pacht in die omstandigheden disproportioneel. Dat werd ook niet anders toen SWR de betalingsrechten op 1 mei 2017 niet had overgedragen. Volgens de berekeningen van Flynth (productie 42) bedroeg de gemiste uitbetaling daarvan per jaar maximaal € 95.000. De pacht voor de gronden bedroeg € 286.672 per jaar. De tekortkoming van SWR rechtvaardigde daarmee niet een volledige opschorting. Flevohoeve stelt dat haar totale schade van een zodanige omvang is dat opschorting wel gerechtvaardigd is. Zij gaat daarbij echter uit van meer gebreken dan het hof heeft vastgesteld. Ook miskent zij daarmee dat haar schade gedurende de pacht is opgelopen, zowel door de gebreken als door het niet overdragen van de betalingsrechten. De onbetaalde pachtpenningen namen gedurende die tijd ook toe. Vanaf de aanvang van de opschorting door Flevohoeve stond de volledige opschorting van de pachtbetalingen daarom ook niet in verhouding tot de gebreken en de weigering de betalingsrechten over te dragen. De overige argumenten van Flevohoeve (dat over een korting op de pacht werd gesproken, dat SWR de pachtrelatie heeft betwist en dat Flevohoeve veel geld had geïnvesteerd en er daarom met SWR uit moest komen) doen voor de proportionaliteit van de opschorting niet ter zake.
4.58.
De schade van Flevohoeve vanwege het niet overdragen van de betalingsrechten wordt in dit arrest begroot (zie hiervoor r.o. 4.48). De schade als gevolg van het niet herstellen van de gebreken moet nog in een vervolgprocedure worden vastgesteld (zie hiervoor r.o. 4.43). Het hof moet in dat geval onderzoeken of en in hoeverre de tegenvordering tot vergoeding van schade van Flevohoeve het beroep op een opschortingsrecht kan rechtvaardigen, waarbij het zal moeten volstaan met een voorshands oordeel omtrent (de omvang van) die tegenvordering nu nog een schadestaatprocedure moet volgen om de volledige schade vast te stellen. Het hof is gezien wat in dit arrest wordt overwogen voorlopig van oordeel dat de schade van Flevohoeve geleden door de vastgestelde gebreken en de weigering van SWR om de betalingsrechten over te dragen niet in verhouding staat tot de totale pachtsom die Flevohoeve heeft opgeschort.
4.59.
Flevohoeve heeft zich ook beroepen op schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW. Dat artikel bepaalt dat een schuldeiser in verzuim komt, wanneer nakoming van een verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend. Flevohoeve stelt dat onvoldoende duidelijk was wat inhoud en ingangsdatum van de pachtovereenkomst was en dat SWR geen factuur heeft verzonden en ook geen rekeningnummer heeft verstrekt. Dit is onvoldoende voor schuldeisersverzuim. Een factuur is niet noodzakelijk om aan een betalingsverbintenis te kunnen voldoen. Dat SWR initieel geen rekeningnummer heeft verstrekt is onvoldoende, omdat niet gebleken is dat Flevohoeve, had zij dit rekeningnummer wel gehad, bereid was de pachtpenningen te betalen en omdat SWR in februari 2018 wel een bankrekeningnummer heeft verstrekt, maar Flevohoeve daarna ook niets betaald heeft. Flevohoeve heeft ook niet gesteld dat zij enige poging heeft ondernomen om het rekeningnummer op te vragen. Dat Flevohoeve onvoldoende duidelijk was wanneer de pacht is ingegaan volgt het hof niet, omdat Flevohoeve zelf wist wanneer zij de hoeve in gebruik heeft genomen.
Het hof zal de ontbinding bekrachtigen
4.60.
Nu vaststaat dat Flevohoeve betaling van de pachtpenningen niet mocht opschorten en deze ook niet betaald heeft, staat de tekortkoming van Flevohoeve vast. Dat bij de betaling van de pachtpenningen sprake was van fatale termijnen en Flevohoeve dus, als geen opschorting wordt aangenomen, in verzuim was, heeft de pachtkamer in Lelystad vastgesteld en daartegen is niet opgekomen. Flevohoeve heeft in belangrijke mate niet voldaan aan een primaire verbintenis. Het hof zal de ontbinding door de pachtkamer in Lelystad dan ook bekrachtigen. De overige gronden voor ontbinding die SWR heeft gesteld, hoeft het hof niet te behandelen.
4.61.
Flevohoeve vindt dat de vordering van SWR op haar is teniet gegaan door verrekening met haar vordering tot vergoeding van de schade. Dat deze schadevordering groter is dan de vordering van SWR of dat een zodanige kleine vordering van SWR overblijft dat deze de ontbinding niet rechtvaardigt, is echter niet komen vast te staan en is in het licht van wat het hof hierboven heeft overwogen ook onvoldoende onderbouwd.
4.62.
Volgens Flevohoeve is het beroep van SWR op ontbinding ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De omstandigheden waarmee zij dat onderbouwt zien op de gebreken, het niet overdragen van betalingsrechten en het onrechtmatige gedrag van SWR, die het hof hierboven al heeft behandeld. Deze omstandigheden zijn niet voldoende om op grond van de redelijkheid en billijkheid aan SWR de ontbinding te ontzeggen. Daartegenover staat namelijk dat Flevohoeve zelf in ernstige mate is tekortgeschoten door in het geheel geen pacht te betalen.
Wettelijke handelsrente (grief 25 in het hoger beroep van Flevohoeve) en verrekening
4.63.
SWR heeft betaling gevorderd van de achterstallige pachtpenningen met wettelijke handelsrente. De pachtkamer heeft deze vordering toegewezen. Het hof zal deze vordering toewijzen met inachtneming van het hogere bedrag aan pachtprijsvermindering dat zij hierboven (r.o. 4.29) heeft vastgesteld.
4.64.
Flevohoeve heeft betoogd dat het onjuist is dat de pachtkamer in Lelystad de vordering van SWR tot betaling van de pachtpenningen heeft toegewezen, terwijl de vordering in reconventie is verwezen naar de schadestaat. Zij betoogt dat het hof de toewijzing van de vordering van SWR moet aanhouden totdat de schadestaatprocedure is afgerond. Daarin gaat het hof niet mee. Ten aanzien van de schade die het hof zelf in dit arrest vaststelt (de schade die het gevolg is van de niet levering van betalingsrechten) gaat de klacht niet op. Ten aanzien van de andere schade heeft Flevohoeve zelf onvoldoende aanknopingspunten geboden om tot schadebegroting te komen, voor zover zij al voldoende duidelijk tegen de verwijzing naar de schadestaat voor deze posten is opgekomen. Zij kan dat niet als argument gebruiken om de reconventionele vordering op te houden totdat op de schadestaat is beslist.
4.65.
Flevohoeve komt ook op tegen de toewijzing door de pachtkamer in Lelystad van wettelijke handelsrente. Het hof volgt haar daarin niet. De overeenkomst spreekt van wettelijke rente. Het betreft een handelsovereenkomst. Artikel 6:119a BW bepaalt, onder andere, dat de schadevergoeding voor vertraging in de voldoening voor een geldsom gelijk is aan de wettelijke rente. Artikel 6:120 BW bepaalt vervolgens voor een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a wat de wettelijke rente is. Dat partijen in dit geval met de term “wettelijke rente” hebben willen afwijken van dit wettelijke regime heeft Flevohoeve niet uitgelegd. Flevohoeve betoogt ook dat de wettelijke handelsrente over een lager bedrag moet worden toegewezen, omdat de pachtprijs moet worden verminderd en SWR schadevergoeding aan Flevohoeve moet betalen. De wettelijke handelsrente is alleen verschuldigd over de pachtpenningen zoals verminderd en het hof zal bij de toewijzing van de wettelijke handelsrente daarmee rekening houden. Omdat het hof het beroep van Flevohoeve op opschorting heeft afgewezen, zijn de pachtpenningen opeisbaar gebleven en is Flevohoeve over de pachtpenningen vanaf het verstrijken van de betaaltermijn wettelijke handelsrente schuldig.
4.66.
De pachtkamer in Lelystad heeft de wettelijke handelsrente toegewezen over de door SWR gevorderde bedragen met ingang van 1 september 2016 over de bedragen en met inachtneming van de ingangsdata zoals genoemd in productie 23 bij de dagvaarding eerste aanleg, maar zonder de pachtpenningen voor juli en augustus 2016 (r.o. 4.48 van het vonnis) en met inachtneming van de pachtprijsverminderingen uiteengezet in r.o. 4.34 en 4.35 van het vonnis en met inachtneming van pachtpenningen die na 1 november 2021 opeisbaar zijn geworden. Tegen deze ingangsdata en bedragen is behoudens voor zover hiervoor besproken geen grief gericht. Het hof heeft echter een extra pachtprijsvermindering toegewezen van € 12.341,07 vanaf 18 februari 2022 tot en met oktober 2022 (r.o. 4.27). Deze pachtprijsvermindering moet in de berekening van de wettelijke handelsrente ook nog meegenomen worden.
4.67.
Daarbij komen de door dit hof naar aanleiding van de eisvermeerdering in hoger beroep toegewezen bedragen: de pachtprijs voor de gronden vanaf 1 mei 2022 van € 215.004,00, de pachtprijs voor de woning vanaf 1 december 2021 van € 8.236,58 en de energiekosten over 2021 (€ 6.486,17) en 2022 (€ 14.280,07). SWR is in de procedure bij de pachtkamer bij de berekening van de wettelijke handelsrente uitgegaan van het uitgangspunt dat over de pachtprijs wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf de fatale termijnen uit de pachtovereenkomst. Voor de energierekeningen geldt als ingangsdatum het verstrijken van de betalingstermijn van 30 dagen uit de facturen. Deze ingangsdata zijn niet bestreden, zodat ook het hof wettelijke handelsrente over deze bedragen vanaf deze data zal toewijzen.
4.68.
Flevohoeve heeft zich op verrekening beroepen van de door haar te betalen bedragen met de door SWR te betalen schadevergoeding. Ook SWR heeft zich op verrekening beroepen van de door haar te betalen schadevergoeding met de door Flevohoeve te betalen bedragen en heeft de mogelijkheid van verrekening niet betwist. De vordering van Flevohoeve op SWR tot betaling van € 309.289 wordt daarom verrekend met de vordering van SWR tot betaling van de in r.o. 4.53 genoemde bedragen. Artikel 6:129 BW lid 1 BW bepaalt dat verrekening terugwerkt tot het tijdstip, waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat als over één der vorderingen of over beide reeds opeisbare rente betaald is, deze verrekening niet verder terugwerkt dan tot het einde van de laatste termijn waarover rente is voldaan. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat al rente is voldaan. De verrekening werkt dus terug tot de het tijdstip dat de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Dat is ten aanzien van de vordering van Flevohoeve tot betaling van € 309.289 de dag waarop de schadevergoedingsvordering ontstond. Het hof heeft in r.o. 4.45 uiteengezet wanneer deze schade is ontstaan. Op die dagen is voor de toen ontstane bedragen aan schade de vordering van SWR dus (gedeeltelijk) teniet gegaan. Bij de berekening van de wettelijke handelsrente moet daarmee rekening gehouden worden.
Slotsom in de zaak Flevohoeve tegen SWR (200.319.145) en bewijsaanbiedingen (grief 28 in het hoger beroep van Flevohoeve)
4.69.
Flevohoeve en SWR hebben bewijs aangeboden. Voor zover deze aanbiedingen in het voorgaande al niet besproken zijn, kunnen zij niet tot een andere uitkomst leiden en worden zij daarom gepasseerd.
4.70.
De overige grieven van Flevohoeve hoeven niet behandeld te worden omdat ze niet tot een andere conclusie kunnen leiden (grief 1 in het hoger beroep van Flevohoeve) of voortbouwen op andere grieven die al behandeld zijn (grieven 26, 29 en 31 in het hoger beroep van Flevohoeve). Het hof zal de ontbinding van de pachtovereenkomst door de pachtkamer in Lelystad bekrachtigen. De vorderingen tot nakoming door Flevohoeve en herstel van de gebreken zullen worden afgewezen. De vordering van SWR tot betaling van de pachtpenningen, zoals in hoger beroep vermeerderd, zal worden toegewezen, verminderd met de pachtprijsverminderingen die de pachtkamer in Lelystad al had toegekend en in aanvulling daarop de door het hof vastgestelde pachtprijsvermindering. Ook moet op deze vordering in mindering worden gebracht het bedrag van € 309.289 aan schadevergoeding dat SWR aan Flevohoeve verschuldigd is. Het totaal toe te wijzen bedrag komt dan op € 2.294.093,97 (zie r.o. 4.53) minus € 309.289 (zie r.o. 4.48) is € 1.984.810. Wettelijke handelsrente is over dit bedrag toewijsbaar als uiteengezet in r.o. 4.66 tot en met 4.68.
4.71.
Zowel het hoger beroep van Flevohoeve, als het hoger beroep van SWR slagen. Het hof zal de proceskostenveroordeling door de pachtkamer in Lelystad in conventie en reconventie in stand laten, omdat de uitkomsten van deze procedures in hoger beroep niet wezenlijk veranderd zijn. Ook de veroordeling van Flevohoeve tot betaling van de beslagkosten kan in stand blijven. Omdat partijen in het hoger beroep van Flevohoeve ieder deels ongelijk hebben gekregen, bepaalt het hof dat partijen in dat hoger beroep ieder hun eigen kosten moeten dragen. Het hof zal Flevohoeve veroordelen de proceskosten van SWR in het hoger beroep van SWR te betalen. Omdat er zowel in de zaak met nummer 200.319.145 en in de zaak met nummer 200.321.203 één mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zal het hof in de proceskostenveroordeling een half punt voor de mondelinge behandeling toekennen. Grief 27 in het hoger beroep van Flevohoeve is daarmee afgedaan.
4.72.
Ten behoeve van de duidelijkheid en uitvoerbaarheid zal het hof de beslissingen van de pachtkamer in Lelystad, met uitzondering van de ontbinding en de ontruiming, vernietigen en opnieuw uitspreken.
In de zaak SWR tegen [geïntimeerde] 200.321.203
[geïntimeerde] is persoonlijk aansprakelijk voor het bedrag van de pachtpenningen en overige kosten en de wettelijke handelsrente daarover
4.73.
SWR komt op tegen de afwijzing van haar vordering dat [geïntimeerde] als bestuurder van Flevohoeve op grond van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk moet worden gehouden voor de pachtpenningen en overige kosten die Flevohoeve aan SWR moet betalen en de wettelijke handelsrente daarover.
Maatstaf
4.74.
De vordering van SWR betreft een vordering jegens [geïntimeerde] als bestuurder van Flevohoeve, omdat SWR benadeeld is door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van haar vordering op Flevohoeve. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.75.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
4.76.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
Betalingsonwil
4.77.
Het meest verstrekkende verwijt van SWR (subgrief 2.2) komt erop neer dat [geïntimeerde] het ertoe geleid heeft dat Flevohoeve welbewust SWR niet betaald heeft, terwijl andere crediteuren (waaronder aan [geïntimeerde] gelieerde entiteiten) wel betaald zijn, er dus ook middelen voorhanden waren, en er nu geen verhaal meer is. [geïntimeerde] heeft op die manier een bedrijfsvoering gerealiseerd uitsluitend op kosten van SWR en dat is volgens SWR ernstig verwijtbaar.
4.78.
Het hof volgt SWR daarin. Volgens [geïntimeerde] werden de andere crediteuren van Flevohoeve door de jaren heen betaald wanneer hun vorderingen niet werden betwist. Dat SWR niet betaald werd, kwam omdat haar vordering betwist werd, en niet vanwege een gebrek aan middelen. Integendeel, [geïntimeerde] erkent dat in het verleden Flevohoeve de vordering van SWR niet ineens geheel, maar wel deels had kunnen voldoen (memorie van antwoord 3.7). Bij dit hof tijdens een mondelinge behandeling van 24 januari 2020 heeft [geïntimeerde] verklaard: “
U vraagt of SWR erop kan rekenen dat de verschuldigde pacht zal worden betaald, als na de toetsing door de grondkamer vaststaat welk bedrag moet worden betaald. Er wordt voor gereserveerd in de jaarstukken. Er is daadwerkelijk geld beschikbaar om te betalen als dat de uitkomst is van de procedure.” Daarmee staat vast dat [geïntimeerde] bewerkstelligd heeft dat SWR niet betaald is. Vaststaat ook dat Flevohoeve geen middelen meer heeft om een eventuele vordering van SWR te voldoen. [geïntimeerde] erkent ook dat Flevohoeve nu niet in staat is de vordering van SWR te betalen (memorie van antwoord 2.14).
4.79.
Dat Flevohoeve geen verhaal biedt, is naar het oordeel van het hof ook het gevolg van het handelen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de bedrijfsvoering van Flevohoeve in verregaande mate verweven met die van het eveneens aan hem gelieerde [bedrijf 1] B.V. (hierna MV) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Inkomstenstromen van Flevohoeve komen soms binnen bij MV of [bedrijf 2] en kosten van MV en [bedrijf 2] worden soms betaald vanuit Flevohoeve. Dat wordt ook niet door [geïntimeerde] betwist. Flevohoeve is afhankelijk van MV en [bedrijf 2] (memorie van antwoord 4.12). [geïntimeerde] heeft betoogd dat MV en [bedrijf 2] Flevohoeve voor bijna € 3 miljoen hebben gefinancierd en nog steeds € 339.971 van Flevohoeve te vorderen hebben. Het hof stelt echter vast dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde grootboekkaarten blijkt dat ten faveure van MV en [bedrijf 2] aanzienlijke bedragen in rekening courant zijn geboekt voor management vergoedingen (€ 724.000 in totaal tot en met 2022 volgens productie 42 van Flevohoeve en [geïntimeerde] in de procedure bij de pachtkamer Lelystad). Flevohoeve zelf is sinds haar oprichting met € 1 kapitaal verlieslatend. [geïntimeerde] heeft daarmee een structuur in het leven geroepen, waarbij hij middels MV en [bedrijf 2] zelf in de hand heeft wie er betaald worden, terwijl aan degenen van wie hij de vordering betwist geen verhaal geboden wordt. Voor zover [geïntimeerde] aanvoert dat het niet aan hem te wijten is dat Flevohoeve niet aan de vordering van SWR kan voldoen, heeft hij dat daarom onvoldoende uitgelegd. Het bewust niet betalen van een of enkele crediteuren, terwijl een vennootschap verder wel in staat gesteld wordt haar crediteuren te betalen en dus ook niet duidelijk is dat er betalingsonmacht bestaat, is ernstig verwijtbaar. [geïntimeerde] betoogt dat hij geen verhaalsmiddelen aan Flevohoeve heeft onttrokken en dat geen gerelateerde partijen zijn bevoordeeld, maar dat deze juist ook forse schade leiden. Deze betwistingen zijn gezien het voorgaande echter onvoldoende gemotiveerd. Zoals hiervoor vermeld zijn immers wel aanzienlijke managementvergoedingen betaald aan gelieerde vennootschappen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht dat de middelen die MV en [bedrijf 2] voor Flevohoeve ontvingen ook altijd aan Flevohoeve zijn toegekomen. De enkele verwijzing naar de gemaakte verliezen als motivering dat Flevohoeve SWR niet betaald heeft, levert daarom ook geen voldoende gemotiveerde betwisting van de aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten op. Dat andere crediteuren soms ook gedurende langere tijd niet betaald werden, doet daaraan niet af. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erop gewezen dat SWR op grootboekposten over de managementvergoeding geen beroep heeft gedaan. Het hof mag echter acht slaan op de stukken die [geïntimeerde] en Flevohoeve in het geding hebben gebracht ter onderbouwing van hun stellingen dat ook MV en [bedrijf 2] nog een vordering op Flevohoeve hebben.
4.80.
Het hof is ook van oordeel dat [geïntimeerde] er gedurende de pachtrelatie ernstig rekening mee moest houden dat SWR nog een vordering op hem zou hebben. [geïntimeerde] betwist dat en de pachtkamer in Lelystad was dat met [geïntimeerde] eens. SWR komt daartegen op (subgrief 2.1). Het hof heeft hiervoor over de vorderingen van Flevohoeve en het opschortingsverweer geoordeeld. Van dat oordeel was [geïntimeerde] ten tijde van zijn bestreden handelingen niet op de hoogte. Maar zelfs als [geïntimeerde] zijn kansen gunstiger inschatte en verwachtte dat hij een schadevergoeding kon verrekenen, moest hij er rekening mee houden dat hij niet zonder van 2016 tot 2022 één euro aan pacht te betalen het gepachte zou kunnen exploiteren. De gebreken betroffen slechts een gedeelte van het gepachte, Flevohoeve heeft de gronden voor akkerbouw kunnen gebruiken en ook daadwerkelijk daarmee een positieve exploitatie gegenereerd en opschorting was van aanvang af al disproportioneel (zie r.o. 4.57). [geïntimeerde] wist of had moeten begrijpen dat er een aanzienlijk vordering van SWR op Flevohoeve bestond. Er was naar het oordeel van het hof geen sprake van een enkele mogelijkheid dat SWR nog een vordering zou hebben, zoals [geïntimeerde] suggereert, er was sprake van een bijna-zekerheid. Geen redelijk handelend bestuurder zou op de manier waarop [geïntimeerde] dat heeft gedaan ervoor gekozen hebben alleen SWR op deze manier zonder verhaal achter te laten. Dat nog een geschil bestond over de hoogte van de vordering van SWR en de te verrekenen schadevergoedingsvordering maakt dat niet anders.
4.81.
[geïntimeerde] betwist dat hij moest voorzien dat door zijn handelen de vordering van SWR niet verhaalbaar zou zijn. Hij voert daarbij aan dat hij lange tijd ervan uitgegaan is dat het nog goed zou komen. Het hof gaat daaraan voorbij: gezien de financiële staat van Flevohoeve was evident dat Flevohoeve geen verhaal bood, behalve als zij de middelen van MV of [bedrijf 2] daarvoor kreeg. Het verwijt aan het adres van [geïntimeerde] ligt er juist in dat hij dat niet gedaan heeft terwijl hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat daarvoor ook geen geld aanwezig was. Daarom wist of had [geïntimeerde] redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van Flevohoeve tot gevolg zou hebben dat zij SWR niet zou betalen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan voor SWR optredende schade.
4.82.
De overige grondslagen voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] (selectieve betaling, overige verhaalfrustratie) hoeft het hof niet meer te behandelen. Omdat het hof ervan uitgaat dat Flevohoeve behoudens de onrechtmatige daad van [geïntimeerde] voldoende middelen kon hebben om SWR te voldoen, hoeft het hof ook niet in te gaan op welke peildatum aangehouden moet worden of dat een faillissement voorzienbaar was.
Schade
4.83.
Zonder deze onrechtmatige daad zouden er dus voldoende middelen zijn geweest om SWR te betalen. De schade is dan ook gelijk aan het bedrag van de vordering die Flevohoeve aan SWR zal moeten betalen. Daartoe behoort ook de wettelijke rente. Voor zover [geïntimeerde] zich erop beroept dat Flevohoeve in ieder geval aanvankelijk mocht opschorten en dus geen wettelijke handelsrente verschuldigd is, gaat dat beroep niet op om de redenen gegeven in r.o. 4.57.
4.84.
[geïntimeerde] heeft zich beroepen op verrekening van de waarde van de te velde staande gewassen met de door hem te betalen schadevergoeding (vgl. artikel 7:316 lid 2 BW). Een tegenvordering op dit punt ligt echter niet voor en het hof oordeelt dat de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen, omdat de waarde van de gewassen niet is onderbouwd.
[geïntimeerde] is persoonlijk aansprakelijk voor de schade van SWR door de volle mestkelders
4.85.
SWR verwijt [geïntimeerde] dat hij heeft bewerkstelligd dat de mestkelders van het gepachte vlak voor ontruiming zijn volgereden en hij wist dat daarmee SWR schade zou worden berokkend terwijl Flevohoeve daarvoor geen verhaal biedt.
4.86.
[geïntimeerde] betwist niet dat hij de mestkelders vlak voor ontruiming helemaal heeft gevuld. Hij stelt echter dat deze mest uitgereden kan worden, omdat deze gewogen en bemonsterd is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft SWR betwist dat zij de nodige mestbonnen van [geïntimeerde] heeft gekregen en [geïntimeerde] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling niet weersproken. Dat Flevohoeve geen middelen heeft om de schade van SWR te betalen is niet voldoende gemotiveerd betwist en [geïntimeerde] moet geweten hebben dat verhaal van de schade bij Flevohoeve onmogelijk is.
4.87.
[geïntimeerde] beroept zich erop dat de mestkelders ook bij oplevering aan hem niet leeg waren. Hij heeft echter niet aangevoerd dat deze toen helemaal vol waren, zoals dat bij de oplevering aan SWR wel het geval was. Daarmee heeft hij niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de mestkelders niet zijn opgeleverd in de staat waarin hij ze heeft ontvangen. Voor een vermoeden dat hij de mestkelders in dezelfde staat heeft ontvangen als waarin hij ze heeft opgeleverd, bestaat geen grond. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
4.88.
Het hof zal deze vordering toewijzen. Het is ernstig verwijtbaar dat [geïntimeerde] op deze manier SWR een hak heeft gezet. Het afnemen van mest is geld waard. [geïntimeerde] heeft op deze manier een voordeel proberen te krijgen, terwijl hij wist dat zonder mestbonnen SWR schade zou hebben en deze niet op Flevohoeve kan verhalen.
4.89.
Dat SWR schade heeft geleden is daarmee voldoende aannemelijk. Partijen twisten over de omvang van de schade. SWR heeft een offerte overgelegd voor het verwijderen van de mest, maar het daarin genoemde bedrag is door [geïntimeerde] betwist. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is ook gebleken dat de mest nog niet verwijderd is en dat de mogelijkheid bestaat dat alsnog mestbonnen verschaft zouden worden. In het licht daarvan is de daadwerkelijk door SWR geleden schade nog onvoldoende duidelijk geworden. Het hof zal daarom voor de vergoeding van deze schade verwijzen naar een schadestaatprocedure.
Slotsom in de zaak van SWR tegen [geïntimeerde] en bewijsaanbiedingen
4.90.
Het hof passeert de overige bewijsaanbiedingen van [geïntimeerde] , omdat geen bewijs is aangeboden van stellingen die tot een andere conclusie zouden leiden, als ze bewezen worden.
4.91.
Het hof zal [geïntimeerde] hoofdelijk, naast Flevohoeve, veroordelen tot betaling van de hoofdsom van wat Flevohoeve aan SWR moet betalen, met wettelijke handelsrente. Het hof zal [geïntimeerde] ook veroordelen om de schade te vergoeden die SWR heeft geleden als gevolg van het volledig vullen van de mestkelders vlak voor de ontruiming, nader op te maken bij staat. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten van SWR in de procedure bij de pachtkamer in Lelystad en in hoger beroep van SWR veroordelen. Ten aanzien van de proceskosten in de procedure bij de pachtkamer in Lelystad is [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk met Flevohoeve.

5.De beslissing

Het hof:
In het principaal en incidenteel hoger beroep in zaak 200.319.145 (Flevohoeve/SWR)
5.1.
vernietigt het vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 19 oktober 2022, voor zover in deze zaak aan het oordeel van het hof onderworpen, behalve de beslissingen in conventie onder 5.1 en 5.2, bekrachtigt deze beslissingen en doet voor het overige opnieuw recht;
in conventie
5.2.
veroordeelt Flevohoeve om binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest aan SWR te betalen € 1.984.810, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, met inachtneming van hetgeen is overwogen in r.o. 4.66 tot en met 4.68 van dit arrest;
5.3.
veroordeelt Flevohoeve tot betaling van de beslagkosten aan SWR, tot op heden begroot op € 3.428,18, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 19 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Flevohoeve (hoofdelijk naast [geïntimeerde] ) tot betaling van de proceskosten van SWR, tot de uitspraak van de pachtkamer in Lelystad begroot op € 4.128,27, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis van de pachtkamer in Lelystad tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat SWR toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen door de onder randnummer 4.14. tot en met 4.17. van het vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 19 oktober 2022 genoemde gebreken niet te herstellen, te weten de gebreken aan de daken van de serrestal en de transitiestal na de tweede storm van 18 januari 2018, wat betreft de serrestal tot het herstel eind oktober 2018, alsmede de gebreken aan de daken en overige constructies van de serrestal, transitiestal en arenastal na de derde storm van 18 februari 2022;
5.6.
veroordeelt SWR om de ten gevolge van de in randnummer 5.5 bedoelde aan haar toerekenbare tekortkoming door Flevohoeve geleden en nog te lijden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.7.
vermindert de door Flevohoeve aan SWR verschuldigde pachtprijs met de bedragen en over de periodes zoals genoemd onder randnummer 4.34. en 4.35 van het van het vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 19 oktober 2022 en vermindert de door Flevohoeve aan SWR verschuldigde pachtprijs met het bedrag en over de periode zoals uiteengezet in r.o. 4.27 van dit arrest;
5.8.
veroordeelt SWR tot betaling van de proceskosten van Flevohoeve, tot de uitspraak van de pachtkamer in Lelystad begroot op € 1.494, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis van de pachtkamer in Lelystad tot de dag van volledige betaling;
en verder:
5.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het principaal hoger beroep;
5.10.
veroordeelt Flevohoeve tot betaling van de proceskosten van SWR in het incidenteel hoger beroep, begroot op € 4.662,75 aan salaris van de advocaat van SWR (½ x 1½ procespunten x appeltarief VIII);
5.11.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst af wat verder is gevorderd;
In het hoger beroep in zaak 200.321.203 (SWR/ [geïntimeerde] )
5.14.
vernietigt het vonnis van de pachtkamer in Lelystad van 19 oktober 2022, voor zover in deze zaak aan het oordeel van het hof onderworpen;
5.15.
veroordeelt [geïntimeerde] (hoofdelijk, naast Flevohoeve) tot betaling van het bedrag dat Flevohoeve op grond van beslissing 5.2 hierboven moet betalen;
5.16.
veroordeelt [geïntimeerde] om de schade van SWR te betalen die het gevolg is van het aanvoeren van en achterlaten van de mest in de mestkelders van het gepachte vlak voor de ontruiming, nader op te maken bij staat;
5.17.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van SWR:
€ 11.739,- aan griffierecht
€ 127,43 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 9.325,50 aan salaris van de advocaat van SWR (1½ procespunten x appeltarief VIII)
5.18.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.19.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.20.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, J.H. Lieber, H.L. Wattel en de deskundige leden ir. W.G. Nijlant en ing. C.R.M. Francissen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.