ECLI:NL:GHARL:2024:7951

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
200.332.095
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake schadeloosstelling door de gemeente Almelo aan appellant na bedrijfsbeëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2024 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep over de schadeloosstelling die de gemeente Almelo aan appellant verschuldigd is na de beëindiging van diens bedrijf. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de gemeente, waarbij appellant eerder als eiser optrad bij de kantonrechter. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 24 september 2024 vastgesteld dat deskundige voorlichting noodzakelijk is om de omvang van de schadeloosstelling te bepalen. Het hof heeft vragen geformuleerd die aan de deskundige moeten worden voorgelegd, waaronder de vaststelling van de inkomensschade over de jaren 2013 tot en met 2015, en het minimum verschuldigde bedrag van € 60.890,-. De gemeente heeft aanvullende vragen ingediend, maar het hof heeft besloten om de door hen voorgestelde vragen niet over te nemen, om de deskundige de ruimte te geven om alle relevante aspecten in zijn beoordeling mee te nemen.

De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de deskundigen die door appellant zijn voorgesteld, en het hof heeft uiteindelijk [naam1] van adviesbureau Gloudemans benoemd als deskundige. De kosten van de deskundige zijn vastgesteld op € 8.850,-, welke door appellant moet worden voorgeschoten. Het hof heeft verder aangegeven dat partijen hun medewerking aan het deskundigenonderzoek moeten verlenen en dat de deskundige de benodigde inlichtingen en stukken bij partijen kan opvragen. De beslissing over de kostenverdeling zal in een eindarrest worden genomen. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en instructies gegeven voor de uitvoering van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.095
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 10338679)
arrest van 24 december 2024
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisers
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant]
advocaat: mr. G. Yousef
tegen
Gemeente Almelo
die zetelt in Almelo
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: de gemeente
advocaat: mr. M. Ichoh

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 september 2024 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de akte na tussenarrest van de gemeente van 22 oktober 2024
  • de akte deskundigenbericht van [appellant] van 22 oktober 2024
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

De aan de deskundige voor te leggen vragen
2.1.
Het hof heeft in het tussenarrest van 24 september 2024 geoordeeld dat het voor het bepalen van de omvang schadeloosstelling die de gemeente aan [appellant] is verschuldigd behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Het hof heeft vervolgens ook de vragen geformuleerd die het aan de te benoemen deskundige wil stellen:
Kunt u vaststellen wat de omvang van de schadeloosstelling is die de gemeente aan [appellant] is verschuldigd, uitgaande van bedrijfsbeëindiging op grond van artikel 7:309 BW?
Bij de beantwoording van vraag 1 dient voor de vaststelling van de inkomensschade:
a. te worden uitgegaan van de jaren 2013, 2014 en 2015,
b. de door [appellant] gegenereerde inkomsten, dan wel de mogelijkheid om een bepaald inkomen te genereren als voordeel te worden verrekend. Daaronder wordt ook begrepen eventuele verzekeringen ter dekking van inkomensverlies (arbeidsongeschiktheidsverzekering).
3. Bij de beantwoording van vraag 1 dient voor de omvang van de totale schadeloosstelling rekening te worden gehouden met een minimum verschuldigd bedrag van € 60.890,-;
4. Geeft het onderzoek u nog aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
2.2.
Het hof heeft partijen uitgenodigd suggesties te doen voor de aan de deskundige te stellen vragen en over de persoon en kwalificaties van de deskundige. Partijen hebben aan die uitnodiging gevolg gegeven in hun aktes na tussenarrest.
2.3.
De gemeente stelt in totaal zeven aanvullende vragen voor. Met deze vragen wordt op een aantal punten nadere invulling gegeven aan de feiten en omstandigheden waarmee de deskundige volgens de gemeente rekening moet houden bij de vaststelling van de schadeloosstelling op grond van artikel 7:309 BW. Het hof vindt het wenselijk dat de deskundige de nodige ruimte heeft bij de beantwoording van de vragen en wil daarom in de vraagstelling niet te veel in detail treden. De door het hof geformuleerde algemene vragen volstaan en bieden de deskundige de ruimte om alle relevante aspecten in zijn beoordeling mee te nemen. Dit geldt ook ten aanzien van de aanvullende vragen die [appellant] heeft voorgesteld om per individuele schadecomponent de schade te beoordelen en te beoordelen of er nog andere schadecomponenten zijn die in de procedure nog niet aan de orde zijn gekomen maar wel voor vergoeding in aanmerking komen. Deze beoordeling is aan de deskundige voorbehouden. Het hof neemt deze aanvullende vragen daarom niet over. Het staat partijen vrij de deskundige tijdens het onderzoek te wijzen op aspecten die voor hen van belangrijk zijn.
2.4.
[appellant] heeft daarnaast voorgesteld om vraag 2.a uit te breiden met de jaren 2010, 2011 en 2012, zodat voor de vaststelling van de inkomensschade zal worden uitgegaan van de periode 2010 tot en met 2015. In rechtsoverweging 3.19 van het tussenarrest van 24 september 2024 heeft het hof echter al gemotiveerd beslist dat en waarom voor de vaststelling van de inkomensschade moet worden uitgegaan van de jaren 2013, 2014 en 2015 (rechtsoverweging 3.19). Het hof blijft bij die beslissing en neemt het verzoek van [appellant] dus niet over.
Medewerking partijen aan het deskundigenonderzoek
2.5.
De gemeente heeft aangegeven dat het essentieel is dat de deskundige onbeperkt toegang krijgt tot de gehele administratie van [appellant] en dat het hof zou moeten bepalen dat [appellant] op eerste verzoek van de deskundige onverwijld en in ieder geval binnen 7 kalenderdagen de gevraagde informatie aan de deskundige moet verstrekken, bij gebreke waarvan de gestelde schade afgewezen dient te worden. Het hof zal dit verzoek van de gemeente niet honoreren. Uitgangspunt is, dat partijen beiden hun medewerking dienen te verlenen aan het deskundigenonderzoek en in dat kader alle inlichtingen moeten verstrekken waar door de deskundige om wordt gevraagd. Indien partijen daar niet aan voldoen, zal het hof daaraan de conclusies verbinden die het geraden acht.
2.6.
Verder geeft de gemeente aan dat het hof zou moeten bepalen dat de gegenereerde inkomsten en eventueel door [appellant] gestelde kosten op basis van objectieve gegevens vastgesteld moeten worden, zoals bankafschriften en belastingaangiftes. Het mag hierbij volgens de gemeente niet gaan om achteraf door [appellant] opgestelde verklaringen en stukken. Ook hierin gaat het hof niet mee. Het is aan de deskundige om de benodigde inlichtingen en stukken bij partijen op te vragen, te beoordelen en daar vervolgens over te rapporteren.
Overige bezwaren en reacties
2.7.
Na indiening van hun genoemde aktes op 22 oktober 2024 hebben partijennog een aantal aanvullende bezwaren en reacties aan het hof toegezonden. Het gaat daarbij om de volgende stukken:
  • Bezwaar van [appellant] van 22 oktober 2024;
  • Reactie van de gemeente van 22 oktober 2024;
  • Aanvullend bezwaar van [appellant] van 1 november 2024;
  • Aanvullende reactie van de gemeente van 4 november 2024.
2.8.
Op de indiening van deze stukken is door het hof (rolraadsheer) al beslist. Er is geen gelegenheid geboden om op elkaars aktes te reageren, de aanvullende bezwaren en reacties zijn daarom buiten beschouwing gelaten. Het hof zal dus niet verder ingaan op de inhoud van deze stukken.
Te benoemen deskundige
2.9.
In verband met de persoon van de te benoemen deskundige heeft de gemeente twee deskundigen voorgesteld aan [appellant] . Uit de akte van [appellant] volgt dat hij bezwaar heeft tegen deze deskundigen omdat uit navraag zou zijn gebleken dat deze deskundigen veelal werkzaamheden voor lokale overheden verrichten. De derde deskundige die de gemeente in haar akte voorstelt, is niet met [appellant] besproken. [appellant] geeft aan dat hij zich refereert aan het oordeel van het hof ten aanzien van de persoon van de deskundige, waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat de deskundige in het verleden geen werkzaamheden heeft verricht voor de gemeente Almelo. De gemeente heeft ook een aantal algemene kwalificaties naar voren gebracht waar een deskundige aan zou moeten voldoen. Het hof zal de hierna te noemen deskundige benoemen met inachtneming van de hiervoor vermelde voorwaarde en kwalificaties.
2.10.
Het hof heeft [naam1] van adviesbureau Gloudemans bereid gevonden om in deze zaak als deskundige op te treden. De deskundige is opgenomen in het Register Deskundigen Onteigening en Bestuursrechtelijke Schadevergoeding (DOBS).
2.11.
Uit de begroting van de deskundige komt uit op een bedrag van € 8.850,- (inclusief btw). Zoals bepaald in rechtsoverweging 3.24 van het tussenarrest van 24 september 2024 moet [appellant] het voorschot dragen. In de akte van 22 oktober 2024 geeft [appellant] aan dat een tarief van € 6.000,- (inclusief) btw gebruikelijk zou zijn en wordt, gelet op de financiële situatie van [appellant] , het hof verzocht om daarmee rekening te houden bij het verlenen van de opdracht. [appellant] heeft niet nader toegelicht waaruit zou blijken dat een tarief van € 6.000,- gebruikelijk is. Ook heeft hij niet toegelicht wat zijn financiële situatie is en waarom het hof hiermee rekening zou moeten houden. Bij gebrek aan enige motivering gaat het hof hieraan voorbij. Uit de akte van de gemeente kan worden afgeleid dat zij geen bezwaar heeft tegen de begroting van de deskundige. De omvang van de begroting komt het hof ook redelijk voor. Het voorschot zal daarom door het hof worden bepaald op € 8.850,- (inclusief btw).
2.12.
De deskundige heeft verder aangegeven dat hij bij het opstellen van de begroting is uitgegaan van de volgende omstandigheden:
  • dat partijen een notitie voor de deskundige opmaken ter voorbereiding op een bijeenkomst met partijen (zie hierna) en in verband met de onderzoeksopdracht;
  • dat een bijeenkomst met partijen kan plaatsvinden op een door de gemeente te organiseren locatie met instemming van [appellant] ;
  • dat partijen bij de bijeenkomst aanwezig zijn vertegenwoordigd door hun raadslieden en in het bijzijn van eventuele eigen deskundigen;
  • dat de volledige jaarrekeningen over de boekjaren 2013,2014 en 2015 en relevante bedrijfsinformatie (zoals de huurovereenkomst) door [appellant] beschikbaar wordt gesteld.
2.13.
In verband met de kosten van de deskundige heeft de gemeente nog aangegeven dat deze kosten voor rekening van [appellant] moeten komen. Het hof zal hierover pas bij eindarrest beslissen. In zijn algemeenheid geldt dat dergelijke kosten naar mate van gelijk/ongelijk tussen partijen worden verdeeld.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof:
De benoeming
3.1.
Het hof benoemt tot deskundige: [naam1] , Gloudemans, correspondentieadres: postbus 5044, 5021 GA ’s-Hertogenbosch, tel: 0651270388, e-mail: [naam1] @gloudemans.nl;
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de volgende vragen:
Kunt u vaststellen wat de omvang van de schadeloosstelling is die de gemeente aan [appellant] is verschuldigd, uitgaande van bedrijfsbeëindiging op grond van artikel 7:309 BW?
Bij de beantwoording van vraag 1 dient voor de vaststelling van de inkomensschade:
a. te worden uitgegaan van de jaren 2013, 2014 en 2015,
b. de door [appellant] gegenereerde inkomsten, dan wel de mogelijkheid om een bepaald inkomen te genereren als voordeel te worden verrekend. Daaronder wordt ook begrepen eventuele verzekeringen ter dekking van inkomensverlies (arbeidsongeschiktheidsverzekering).
3. Bij de beantwoording van vraag 1 dient voor de omvang van de totale schadeloosstelling rekening te worden gehouden met een minimum verschuldigd bedrag van € 60.890,-;
4. Geeft het onderzoek u nog aanleiding tot het maken van aanvullende opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
3.2.
Het hof stelt het voorschot van de deskundige vast op € 8.850,- (inclusief btw). [appellant] moet het voorschot betalen.
Aanwijzingen voor de deskundige
3.3.
Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen.
3.4.
De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen.
3.5.
Bij de uitvoering van het onderzoek moet de deskundige de
Leidraad deskundige in civiele zakenvolgen die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
3.6.
Als de deskundige vragen heeft, kan hij die stellen aan mr. F.J. de Vries, raadsheer-commissaris.
3.7.
Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 1 juli 2025 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (postbus 9030, 6800 EM in Arnhem).
Aanwijzingen voor partijen
3.8.
Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan [appellant] een voorschotfactuur sturen van € 8.850,- (inclusief btw). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald.
3.9.
[appellant] moet uiterlijk op 21 januari 2025 aan de deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt de deskundige een kopie van dit arrest.
3.10.
Partijen moeten de deskundige de inlichtingen geven waarom deze vraagt.
3.11.
Op dinsdag 12 augustus 2025 kan [appellant] op het deskundigenbericht reageren. Op dinsdag 23 september 2025 mag de gemeente daarop reageren.
3.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. Luijten, F.J. de Vries en R.W.E. van Leuken en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
24 december 2024.