ECLI:NL:GHARL:2024:7933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
21-001267-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met dodelijke afloop in Arnhem

Op 31 januari 2023 ontstond er een grote brand in een pand in Arnhem, waarbij twee vrouwen om het leven kwamen en een man gewond raakte. De verdachte, die de woning had verlaten vlak voordat de brand werd gemeld, heeft later verklaard dat zij de brand had gesticht. Deskundigen concludeerden dat de verdachte gedeeltelijk toerekeningsvatbaar was vanwege persoonlijkheidsstoornissen en middelengebruik. Het hof oordeelde dat, gezien de ernst van het feit, een gevangenisstraf van twaalf jaar op zijn plaats was, maar legde uiteindelijk een straf van tien jaar op, met tbs met dwangverpleging. De verdachte moet ook schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de brandstichting niet alleen de levens van de slachtoffers, maar ook die van hun nabestaanden ingrijpend heeft veranderd. De verdachte had een verstoorde hechting en een traumatische voorgeschiedenis, wat bijdroeg aan haar gedragskeuzes. Het hof achtte de verklaringen van de verdachte over haar rol in de brand niet geloofwaardig, maar concludeerde dat zij de brand had gesticht, wat leidde tot de dood van de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001267-24
Uitspraak d.d.: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2024 met parketnummer
05-035231-23 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. S. van den Berg en de advocaat van de benadeelde partijen en de nabestaanden naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op aangepaste gronden tot een bewezenverklaring komt en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 31 januari 2023 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk een of meer goederen/voorwerpen in en/of nabij een schuur (tevens woon-/verblijfplaats van [slachtoffer 1] ) en/of een woning aan [adres] in brand heeft gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of naastgelegen woning(en)/panden/goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die schuur en/of woning aanwezige perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of de bewoners van naastgelegen woning(en)/panden,
in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
zulks terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden. Dat er een brand in de schuur, tevens woon-/verblijfplaats van [slachtoffer 1] (ten behoeve van de leesbaarheid hierna: [slachtoffer 1] ) is ontstaan waardoor gevaar voor die schuur, de aangrenzende panden en de goederen en personen die zich daarin bevonden te duchten was en waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (ten behoeve van de leesbaarheid hierna: [slachtoffer 2] ) zijn overleden, wordt niet betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat aan de belastende verklaringen van de moeder en zussen van verdachte geen of onvoldoende bewijswaarde toegekend kan worden.
Het door verdachte geschetste scenario, kort samengevat dat [slachtoffer 1] zelf de brand heeft aangestoken, is mogelijk en wordt niet buiten redelijke twijfel uitgesloten door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Oordeel hof
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
In de ochtend van dinsdag 31 januari 2023 komen omstreeks 05:45 uur bij de meldkamer meerdere telefoontjes binnen die melding maken van een grote brand aan de [straat 1] te Arnhem. [2] De bewoner van de benedenwoning gelegen aan de [adres] wordt omstreeks 06:30 uur wakker in zijn slaapkamer, gelegen in de kelder van die woning. Als hij naar boven loopt ziet hij veel rook en vervolgens een muur van vuur. Hij moet in zijn badjas zijn woning uitvluchten. [3] Het blijkt dat de bewoner gewond is geraakt en naar het ziekenhuis moet worden gebracht. [4]
Uiteindelijk blijken de schuur en werkplaats achter de woning aan de [adres] door de brand volledig te zijn verwoest en zijn de woningen aan de [adres] en [huisnummer] door de brand zwaar beschadigd. [5]
Na de bluswerkzaamheden wordt in de avond van 31 januari 2023, rond 20:00 uur een stoffelijk overschot aangetroffen. [6] Een dag later, woensdag 1 februari 2023, rond 11:55 uur, wordt nog een tweede stoffelijk overschot aangetroffen. [7]
Uit DNA-onderzoek aan de aangetroffen stoffelijke overschotten blijkt dat het eerste slachtoffer [slachtoffer 1] en het tweede slachtoffer [slachtoffer 2] moet zijn. [8]
De stoffelijke overschotten worden onderzocht door een forensisch patholoog. Deze concludeert dat zowel [slachtoffer 1] [9] als [slachtoffer 2] [10] in leven was ten tijde van de brand en is overleden door koolmonoxidevergiftiging.
Uit het forensisch onderzoek naar de brand blijkt het volgende.
De achterzijde van het pand aan de [adres] was te bereiken via een poort aan de [straat 1] . Na een gang van ongeveer 11,5 meter lang was een binnenplaats, met aan de linkerzijde een schuur waarin motoren stonden en die een bovenverdieping had. Aan de rechterzijde, naast deze schuur, bevond zich een werkplaats. Boven de schuur bevond zich een illegale woonruimte. De badkamer en keuken van deze woonruimte bevonden zich boven enkele kamers van de benedenwoning van het pand aan de [adres] . De toegang tot de illegale woonruimte bevond zich tussen de schuur en de werkplaats, onder een overkapping van onder andere oude schoolborden. De toegang bestond uit een klein halletje op de begane grond, dat was afgewerkt met gipsplaten en een trap naar de eerste verdieping van de illegale woonruimte. De trap was vermoedelijk afgewerkt met houten platen. Deze trap kwam uit op de eerste verdieping, in de woonkamer van deze woonruimte. Rondom het trapgat op de eerste verdieping was met behulp van houten pallets een hek gemaakt. Op foto’s van de illegale woonruimte is te zien dat er veel houtmateriaal en purschuim in de woonruimte was verwerkt. [11]
Uit het ter plaatse aangetroffen brandbeeld hebben de forensisch onderzoekers vastgesteld dat de grootste vuurbelasting en dus het meest waarschijnlijke ontstaansgebied van de brand zich bevond bij de werkplaats op de begane grond en de illegale woning op de eerste verdieping. [12]
Meerdere buurtbewoners hebben foto’s en filmopnames gemaakt van de brand. Ook die beelden zijn door de politie onderzocht. Daaruit kon de politie opmaken hoe de brand zich heeft ontwikkeld en waar de brand het hevigst was. Op twee filmpjes is te zien dat er nog geen vlammen zichtbaar waren bij de toegangsdeuren tot de schuur, maar wel al rechts daarnaast, bij de toegangsdeur tot de illegale woning. Ook zijn er dan nog geen vlammen zichtbaar op de eerste verdieping van de illegale woonruimte. Op andere beelden is te zien dat de brand het hevigst is aan de voorzijde van de werkplaats en bij de plaats waar zich de voordeur van de illegale woonruimte bevindt. [13] Een buurtbewoner heeft verklaard dat zij een hevige brand zag voor de toegangsdeur van de woning van [slachtoffer 1] , en dat de rest van de woning van [slachtoffer 1] toen nog niet in brand stond. [14]
Gelet op de destructie van de bouwconstructie, het natuurlijke gedrag van een brand en de bevindingen van het onderzoek aan de genoemde filmpjes concluderen de forensisch onderzoekers dat het zeer waarschijnlijk is dat de primaire brandhaard zich bij de deur of in het halletje bij de trapopgang naar de illegale woonruimte achter de woning aan de [adres] heeft bevonden. [15]
Op de werkplaats en de illegale woonruimte stond voorafgaand aan de brand geen elektrische spanning, waardoor een technische (elektrische) oorzaak kan worden uitgesloten. De weersgesteldheid in de nacht van de brand geeft geen aanleiding om een natuurlijke oorzaak (bliksem) voor de brand te veronderstellen. [16]
Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven concludeert het hof dat er op 31 januari 2023 bij de woning aan de [adres] en de nabij gelegen schuur een hevige brand heeft gewoed met gevaar voor de omliggende panden en de goederen en personen die in die panden aanwezig waren, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen.
De rol van verdachte
Voorafgaand aan de brand zijn de twee slachtoffers en verdachte samen geweest. Zij zijn in de nacht eerst naar de ex-man van [slachtoffer 1] geweest en hebben daar wat gedronken. [17] Nadat ze daar zijn vertrokken is hun looproute naar de woning van [slachtoffer 1] op verschillende camera’s waargenomen. [18] Om 1.52 uur neemt verdachte € 40,00 op bij de geldautomaat. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn dan bij haar. [19] Om 2.07 uur is te zien dat de drie vrouwen uit de [straat 2] in de richting van de [adres] lopen. [20]
Om ongeveer 4.25 uur stuurt [slachtoffer 1] een foto met daarop [slachtoffer 2] en verdachte naar [naam 1] . [21] De drie vrouwen zijn dan vermoedelijk in de woning van [slachtoffer 1] . Om 5.40 uur is op de belden te zien dat een vrouw, vermoedelijk verdachte, vanuit de richting van de [adres] loopt en beweegt in de richting van de [straat 2] . Kort daarna zijn op camerabeelden de eerste tekenen van rookontwikkeling te zien. [22]
Op 2 februari 2023 wordt verdachte als getuige gehoord. Daarna is zij als verdachte in beeld gekomen en heeft zij, na daartoe te zijn aangehouden, op 5 februari 2023, 8 februari 2023 en 17 februari 2023 verklaringen over de bewuste avond en nacht afgelegd. Verdachte heeft in de verschillende verklaringen die zij heeft afgelegd, bekend dat zij de nacht van 31 januari 2023 in de illegale woonruimte achter in het pand aan de [adres] , samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was. Toen er ruzie ontstond over sigaretten heeft zij, nadat [slachtoffer 1] haar zei dat ze weg moest, de illegale woonruimte verlaten. [23] Zij was haar bankpas kwijt, maar van [slachtoffer 1] mocht zij de woning niet meer in. [24]
Op 7 februari 2023 wordt [naam 2] , de zus van verdachte (hierna: [naam 2] ), door de politie gehoord. [naam 2] verklaart dat verdachte de dag na de brand, woensdag 1 februari 2023, bij haar langs kwam om het kind van [naam 2] naar voetbal te brengen. Verdachte was in paniek, huilde en zei dat ze hoopte dat god haar niet zou straffen voor wat ze had gedaan. De precieze bewoordingen weet [naam 2] niet meer, maar verdachte zei tegen haar dat ze ‘brand had gemaakt’. Toen [naam 2] vroeg of het de brand op [locatie] was, antwoordde verdachte bevestigend. Om zeker te weten dat ze het goed hoorde heeft [naam 2] het tot drie keer toe aan verdachte gevraagd. [naam 2] heeft verdachte vervolgens aangeraden om zich te gaan melden, omdat ze over alle grenzen heen was gegaan en dit echt niet kon. Op de vraag wat verdachte over haar rol bij de brand had verteld verklaarde [naam 2] :
“Ze heeft gezegd dat ze daar aan het slapen was, opeens is er iemand naar haar toe gekomen die heeft gezegd dat ze weg moest gaan. lk weet niet of ze weg is gegaan, maar ze was nog slaperig had ik begrepen. Die persoon wilde haar weg jagen. Het zou kunnen dat ze weg is gegaan en later terug is gekomen omdat haar bankpas nog in die woning zat. (…)
Dus ja, ze is voor die bankpas terug gegaan, die persoon die daar woonde of daar aanwezig was heeft tegen haar gezegd dat ze haar spullen niet kreeg. Ze zei dat ze toen in paniek gereageerd heeft, ze kreeg een soort woede uitbarsting en ze heeft toen een soort kermisbeer, beer of knuffel gepakt, die heeft ze in de fik gestoken en in die gang gegooid en toen is ze weggegaan. Pas nadat ze weggegaan was drong het tot haar door wat ze gedaan had.
(…)
Vraag: Wat heeft [verdachte] over de slachtoffers van de brand gezegd?
Antwoord: Volgens mij heeft ze tussen neus en lippen door gezegd dat ze een leven genomen had en dat ze daar spijt van had.” [25]
[naam 2] heeft er bij verdachte op aangedrongen dat zij zich bij de politie zou melden.
[naam 2] heeft ook contact met haar broer en haar zus (en de zus van verdachte) [naam 3] (hierna: [naam 3] ) gezocht. [naam 3] heeft hun gesprek opgenomen en de geluidsopname aan de politie overhandigd, die de politie heeft beluisterd. Te horen is dat [naam 2] aan [naam 3] vertelt dat verdachte tegenover haar heeft bekend dat zij de brand aangestoken heeft door een teddybeer/pluche beer “een soort van kermisbeer” in de fik te steken en in de gang te gooien. [26]
[naam 3] verklaart bij de politie dat zij, nadat ze [naam 2] had gesproken, haar moeder [naam 4] (dat is ook de moeder van verdachte) heeft opgezocht. Het gesprek dat [naam 3] met haar moeder had heeft [naam 3] ook opgenomen en de opname aan de politie overhandigd.
Te horen is dat moeder verklaart:
“Ze heeft me verteld mama, dat ze brand heeft gesticht, dat ze lag te slapen en toen hadden ze haar pasje gestolen.
(…)
Ze heeft mij wel gezegd, ze zei dat ze inzag, mama ze hadden mijn pas gestolen, ik sliep daar in [locatie] en mama toen heb ik brand gesticht, toen heb ik een deken in de brand gestoken en ik ben toen weggegaan en toen hoorde ze later dat alles in brand stond.” [27]
De politie heeft deze geluidsopname laten horen aan moeder [naam 4] en verbalisanten relateren dat zij zagen dat moeder tijdens het beluisteren van deze geluidsopname diverse keren instemmend met haar hoofd knikte en af en toe herhaalde of aanvulde wat er op dat moment via de luidspreker te horen was. De moeder heeft vervolgens desgevraagd bevestigd dat het (op band opgenomen) verhaal dat zij toen aan haar dochter [naam 3] vertelde, hetzelfde verhaal was dat [verdachte] (verdachte) de dag ervoor aan haar had verteld. [28]
Vervolgens heeft [naam 3] verdachte opgezocht. Over dat gesprek tussen [naam 3] en verdachte verklaart [naam 3] bij de politie:
“Mag ik wat zeggen nog: dat wat u gehoord heeft van die teddybeer. Datzelfde verhaal heb ik ook van die teddybeer, maar dan anders: [verdachte] keek mij aan, en een heel raar gezicht: "ja ik heb het gewoon gedaan met die teddybeer".” [29]
Op de telefoon van aangever [slachtoffer 3] , tevens verhuurder van de illegale woonruimte achter het pand aan de [adres] is een foto aangetroffen, gemaakt drie dagen voor de brand. Op die foto is te zien dat er een knuffelbeer staat op een tafeltje bij de toegangsdeur tot de illegale woonruimte.
Alternatief scenario
In haar laatste verklaring bij de politie en ter zitting bij de rechtbank en bij het hof heeft verdachte een alternatief scenario geschetst. Daarbij heeft verdachte aangegeven dat zij dat scenario schetst op basis van een herinnering die plots weer naar boven kwam, zo’n twee maanden nadat de brand heeft plaatsgevonden. Samengevat is het alternatief scenario als volgt.
Verdachte was die avond met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de woonruimte van [slachtoffer 1] , achter het pand aan de [adres] . Daar werden drugs en alcohol genuttigd. Midden in de nacht werd verdachte ervan beschuldigd dat zij sigaretten had gestolen. Daarop heeft verdachte de woonruimte (moeten) verlaten. Buiten kwam verdachte er achter dat ze haar pinpas kwijt was en vermoedelijk nog in de woonruimte had laten liggen. Ze is teruggegaan naar de woonruimte. Omdat ze beneden sigaren vond, mocht ze van [slachtoffer 1] weer naar boven komen. Daar bleek haar pinpas op de tafel te liggen en werden ook de sigaretten teruggevonden in haar rugzak, [slachtoffer 1] was vergeten dat zij die daar zelf in had gestopt. Verdachte is toen in de woonruimte, op de tweede verdieping in slaap gevallen. Toen ze wakker werd kon ze door rookwolken moeilijk zien. Voor haar lag [slachtoffer 2] . Ze struikelde bijna over haar en verdachte probeerde haar wakker te maken, maar dat lukte niet. [slachtoffer 1] was op dat moment op de eerste verdieping, ze hoorde haar roepen en ging op dat geluid af. Ze was buiten zinnen en schreeuwde tegen verdachte dat ze weg moest gaan. [slachtoffer 1] had een gasaansteker, die ze steeds aan en uit deed en het leek alsof ze van alles in brand stak maar verdachte kon dat slecht zien omdat het donker was en er overal rook was. [slachtoffer 1] kwam met de aansteker op verdachte af, waardoor zij bang werd en de trap af naar beneden vluchtte, naar de voordeur op de begane grond. [slachtoffer 1] kwam achter haar aan. Bij de voordeur stak [slachtoffer 1] van alles aan met de aansteker. Verdachte viel naar buiten, pakte daar de beer die daar stond en gooide die naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] stak de beer in brand. [slachtoffer 1] leek wel een reus. Ook de beer leek heel groot. De voordeur klapte dicht en verdachte stond buiten. Binnen zag zij een oranje gloed en vervolgens verscheen Jezus in een rode gloed. [slachtoffer 1] rende de trap weer op, de vlammen in.
Het hof acht het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst niet geloofwaardig en ook niet aannemelijk. Zo heeft de verdachte niet alleen eerst tegenover de politie ontkend iets van de brand gemerkt te hebben, maar heeft zij pas na een aantal maanden, nadat zij werd geconfronteerd met de bij de politie afgelegde verklaringen van haar zussen dat zij tegen hun had gezegd dat zij de brand had gesticht met een teddybeer, een alternatief scenario geschetst in de zin dat niet zij, maar [slachtoffer 1] de brand heeft gesticht.
Daarnaast heeft verdachte over dat alternatieve scenario op essentiële onderdelen wisselend verklaard. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] op de eerste verdieping al brand had veroorzaakt voordat verdachte de trap af vluchtte. “Ze was allemaal dingen aan het aanmaken in de woonkamer.” Een verklaring die wordt weerlegd door het forensisch onderzoek met betrekking tot de brandhaard en door de waarnemingen van de buurtbewoners. In hoger beroep heeft verdachte verklaard dat ze op de eerste en tweede verdieping geen vuur heeft gezien, maar dat er wel overal rook was en dat het alleen leek alsof [slachtoffer 1] de gordijnen in brand wilde steken.
Logischerwijs zou echter, als in de woning (al) overal rook zou hangen, er ook al ergens vuur zichtbaar moeten zijn geweest. Aangezien de forensisch onderzoekers concluderen dat de primaire brandhaard in de buurt van de toegangsduur tot de illegale woning op de begane grond moet zijn geweest, zou verdachte, op het moment dat zij de trap afvluchtte, moeten hebben gezien dat bij de toegangsdeur op de begane grond al vuur was.
Het is daarnaast ook zeer onaannemelijk dat [slachtoffer 1] verdachte de woonruimte uit zou hebben gejaagd en dan vervolgens zelf terug in de inmiddels brandende woonruimte zou zijn gegaan. Dit strookt evenmin met de doodsoorzaak en de vindplaats van het lichaam van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft ter zitting van het hof meerdere keren verklaard dat zij niet weet of het alternatieve scenario dat zij schetst werkelijk betrouwbaar is. Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat dat niet het geval is.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, samengevat, als het hof het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst niet aannemelijk acht, de aanvankelijke uitlatingen van verdachte tegenover haar familieleden evenmin voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat die, gezien de verwarde staat waarin verdachte destijds verkeerde, ook niet betrouwbaar zijn.
Het hof volgt dat verweer niet. In haar eerste verklaring als getuige en nadien in de verhoren als verdachte bij de politie heeft verdachte helder en duidelijk verklaard. Verdachte weet zich, ook ter zitting van het hof, veel details van de avond / ochtend van de brand te herinneren, die ook verankering vinden in overige feiten die uit het dossier blijken, zoals het bezoek ’s avonds bij de ex-partner van [slachtoffer 1] , het feit dat ze onderweg geld hebben gepind, dat ze daarbij nog andere personen zijn tegengekomen aan wie sigaretten werden uitgedeeld, dat verdachte een tijdje met de fiets van [slachtoffer 1] heeft gelopen, hoe ze naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gelopen en dat [slachtoffer 1] in de woning nog een foto heeft genomen en heeft verstuurd. . Kort voor het afleggen van deze verklaringen heeft zij, blijkens de verklaringen van haar zussen, tegen haar zussen en moeder gezegd dat zij de brand die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] fataal is geworden, aan heeft gestoken.
Daarbij heeft verdachte gezegd dat ze de brand met een teddybeer heeft aangestoken en die naar binnen heeft gegooid. Uit een foto, enkele dagen voor de brand genomen, blijkt dat bij de ingang naar de illegale woonruimte een teddybeer op een stoel of tafel stond. De versie die verdachte aan haar zussen en moeder heeft verteld, dat ze, toen ze beneden bij de opgang naar de illegale woning stond, daar een brandende teddybeer naar binnen heeft gegooid, komt bovendien overeen met de plek waar volgens forensisch onderzoekers de primaire brandhaard is ontstaan . Aldus acht het hof de verklaringen van de zussen en moeder van verdachte over wat verdachte hun over die nacht heeft verteld, geloofwaardig en betrouwbaar. Verdachte kon die woensdag, na maandenlang geen eigen woonruimte te hebben gehad, een woning in [plaats 2] krijgen. Daarvoor moest zij die dag geld opnemen voor de benodigde papieren bij de gemeente en moest zij kosten maken voor de nieuwe inrichting. Dat kon niet zonder haar bankpas, waarvan zij zeker wist dat die nog in de woning moest liggen. De woning waarvoor ze volgens haar verklaring € 40 aan [slachtoffer 1] had betaald om er te mogen overnachten en waaruit ze halverwege de nacht om onnavolgbare redenen en zonder bankpas was weggejaagd. Aannemelijk is dat verdachte, zoals zij volgens [naam 2] tegenover haar heeft verklaard, toen ze haar pas ook buiten niet tussen haar spullen vond, terug is gegaan naar de woning en uit woede (en onmacht) de teddybeer die bij de ingang van de woning voor het grijpen lag in de brand heeft gestoken, naar binnen heeft gegooid en vervolgens is weggelopen, met alle fatale gevolgen van dien.
Samenvattend en concluderend acht het hof het alternatieve scenario dat niet verdachte, maar [slachtoffer 1] de brand (met een beer) heeft gesticht niet geloofwaardig en aannemelijk. Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen en waarbij gevaar is ontstaan voor omliggende panden en de personen en goederen daarin.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is het (herhaald) voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundige in de vorm van een rechtspsycholoog te benoemen om deze te laten oordelen over de wijze van (totstandkoming van) de door verdachte gedane verklaringen bij [naam 2] en de moeder van verdachte en over de verklaringen van verdachte bij de politie en de waarde van die verklaringen, en om te onderzoeken welke risicofactoren daarbij een rol konden spelen.
Naar het oordeel van het hof is nader onderzoek door een rechtspsycholoog niet noodzakelijk. In de kern verzoekt de verdediging opnieuw om een beoordeling van de betrouwbaarheid en waarde van de verschillende bewijsmiddelen. Het hof acht zich voldoende toegerust om deze beoordeling zelf te verrichten. Daar komt bij dat de uitlatingen van de rechtspsycholoog over mogelijk dissociatief geheugenverlies uitsluitend zullen kunnen bestaan uit het bespreken van de mogelijkheid van geheugenverlies, want het stellen van een diagnose valt buiten diens deskundigheid. Bovendien acht het hof zich voldoende toegerust hierover een oordeel te vormen met de reeds beschikbare rapportages over de persoon van verdachte.
Het onderzoek is daarom niet noodzakelijk en het verzoek wordt om die reden afgewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks31 januari 2023 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk een
of meergoed
eren/voorwerp
enin
en/of nabij een schuur (tevens woon-/verblijfplaats van [slachtoffer 1] )
en/of een woningaan de [adres] in brand heeft gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en
/of diewoning en
/ofde daarin aanwezige goederen en
/ofnaastgelegen woning
(en
)/panden/goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,en
/oflevensgevaar
of gevaar voor zwaar lichamelijk letselvoor de in die
schuur en/ofwoning aanwezige perso
(o)n
(en
), te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/ofde bewoner
svan naastgelegen woning
(en)/panden, [slachtoffer 3]
in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was,
zulks terwijl het feit de dood van [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan moet worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de advocaat-generaal bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest;
  • de terbeschikkingstelling van verdachte (hierna: tbs), met dwangverpleging;
  • de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een maatregel van tbs met voorwaarden, en daarmee het advies van de deskundigen op te volgen. De oplegging van tbs met dwangverpleging is in dit geval, gezien de adviezen van de deskundigen en de inhoud van de door hen en de reclassering opgemaakte rapportages, niet proportioneel. Naast deze maatregel kan het hof overgaan tot de oplegging van een gevangenisstraf met een duur tot 5 jaren.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft in de nacht van 31 januari 2023 brand gesticht bij de ingang van een bijgebouw van een woning, gelegen aan de [adres] . Dit bijgebouw was ingericht als woning en werd ook als zodanig gebruikt door [slachtoffer 1] . Verdachte heeft de bewuste avond en nacht doorbracht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beide vriendinnen van verdachte. Afgaande op de verklaringen van verdachte is er op enig moment een conflict ontstaan, als gevolg waarvan verdachte op enig moment heeft besloten bij de ingang van het gebouw brand te stichten, onderaan de trap die toegang gaf tot de woonruimtes op de eerste verdieping. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] waren op dat moment nog in het gebouw aanwezig, en verdachte wist dit. De brand heeft zich na het aansteken via de trap razendsnel uitgebreid naar de woongedeeltes van het gebouw, waarna [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen uitweg meer hadden, en feitelijk opgesloten waren. Uit forensisch (brand)onderzoek is gebleken dat zowel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in leven waren ten tijde van de rookontwikkeling die de brand veroorzaakte, en dat zij als gevolg van koolmonoxidevergiftiging zijn overleden.
Verdachte heeft met de brandstichting niet alleen twee vrouwen het leven ontnomen, maar daarbij ook de levens van de nabestaanden van de slachtoffers, waaronder meerdere kinderen, blijvend en ingrijpend veranderd. Het verlies en de wetenschap van de manier waarop hun dierbaren de dood hebben gevonden, is en zal voor de nabestaanden vermoedelijk de rest van hun leven, zeer pijnlijk en verdrietig zijn. Ter terechtzitting heeft een aantal nabestaanden, de moeder en twee dochters van [slachtoffer 1] en een zus van [slachtoffer 2] , op indringende wijze stilgestaan bij de pijn en het verdriet die de dood en het plotselinge verlies van hun dierbaren heeft veroorzaakt. Zowel zij, als de andere nabestaanden, moeten noodgedwongen leven in de wetenschap dat hun moeder, dochter of zus, met nog vele levensjaren voor zich, op gruwelijke wijze uit het leven is gerukt.
Het hof hecht er verder aan om op te merken dat dit drama zich heeft voltrokken in de woning van [slachtoffer 1] , waarin zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, en dat de brand voor veel materiële schade heeft gezorgd in en aan de woning en de nabijgelegen woningen en panden die zich bevinden in een dichtbevolkte [plaats 1] woonwijk. Schade waarvan sommige omwonenden tot op de dag van vandaag ernstige hinder ondervinden. Daarnaast veroorzaken brandstichtingen als deze grote maatschappelijke onrust en een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de direct omwonenden in het bijzonder.
Verdachte heeft volstrekt onverantwoord gehandeld door in de nachtelijke uren brand te stichten. Dat niet nog meer slachtoffers te betreuren zijn heeft niet aan het handelen van verdachte gelegen. Door adequaat ingrijpen van de buurtbewoners en de brandweer zijn de gevolgen van de brand beperkt gebleven tot de woning van [slachtoffer 1] .
De persoon van verdachte
Uit een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 november 2024 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige feit niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van een aantal rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Op 19 december 2023 hebben psycholoog [psycholoog] en psychiater [psychiater] naar aanleiding van een opname in het Pieter Baan Centrum samen een Pro-Justitia-rapportage opgemaakt. Verder heeft reclasseringswerker [naam 5] op 10 januari 2024 een reclasseringsmaatregelenrapport over verdachte uitgebracht. De genoemde deskundigen zijn eveneens gehoord bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg. Daar hebben de deskundigen in algemene zin verklaard te blijven bij de inhoud van hun rapportages en de adviezen die daarin staan beschreven.
Psycholoog [psycholoog] rapporteert - kort samengevat - het volgende over verdachte.
Verdachte wordt omschreven als een sterk getraumatiseerde, angstige vrouw bij wie de mogelijkheden tot het adequaat reguleren van stress en spanning door de jaren heen zo sterk onder druk zijn komen te staan dat zij hier nog maar nauwelijks toe in staat is. Als gevolg van haar mentale problematiek kan zij onvoldoende gebruik maken van haar in aanleg normale intelligentie en oplossingsvaardigheden. Ze gaat uit lijfsbehoud uiterst vermijdend om met haar gevoelens. Met name via fors middelengebruik tracht zij haar innerlijke onvrede en hevige angsten te beteugelen. Daarnaast en hier doorheen lopend is er sprake van tekorten in de realiteitstoetsing.
Psychiater [psychiater] bevestigt het beeld dat de psycholoog schetst, en merkt verder onder andere het volgende op.
Qua persoonlijkheid zijn er aanwijzingen voor problemen met de emotie- en impulsregulatie. De uitermate traumatische voorgeschiedenis en gedesorganiseerde hechting heeft de persoonlijkheidsontwikkeling in de weg gestaan waardoor gesproken kan worden van een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling. Diagnostisch is er sprake van stoornissen die passen in het traumaspectrum. Traumatische gebeurtenissen hebben een grote impact gehad op de ontwikkeling van betrokkene en hebben geleid tot ernstige problematiek.
De incoherentie en de soms nog afwezige realiteitstoetsing passen bij een psychotische decompensatie. Ten tijde van het verblijf in de PI en later in het PPC was betrokkene floride psychotisch met visuele, akoestische en gevoelshallucinaties, bij incoherent, ontremd en licht achterdochtig denken. De diagnose schizofrenie kan niet worden bevestigd, noch worden uitgesloten. Alleen de diagnose stoornis in het gebruik van cannabis kan met zekerheid worden gesteld, en deze is ernstig van aard.
Verdachte is volgens de onderzoekers in de basis een gemiddeld intelligente vrouw die echter vanwege de bij haar aanwezige psychopathologie haar verstandelijke vermogens onvoldoende kan benutten. De significante problemen in het functioneren van verdachte zijn terug te voeren op een gestagneerde (persoonlijkheids)ontwikkeling die het gevolg is van een verstoorde hechting en trauma, vermoedelijk van beide. Hierbij vallen onder druk de psychische functies terug en uiteen waardoor verdachte de laatste jaren op een psychotisch niveau functioneerde, met episoden van floride psychose. Mogelijk is er (ook) sprake van een op zichzelf staande psychiatrische stoornis, zoals schizofrenie of een schizo-affectieve stoornis, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Daarom moet worden volstaan de stagnatie van de persoonlijkheid en de beschreven functiebeperkingen te omschrijven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een wisselend aanwezige, en in ernst fluctuerende, psychotische stoornis. Deze wordt geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
De psychiater en psycholoog menen dat de bij verdachte aanwezige pathologie van invloed is geweest op haar gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vrouw die ten tijde van het tenlastegelegde nachten niet had geslapen, geen vaste woon- of verblijfplaats had, financiële problemen had, diverse middelen gebruikte en chronisch onder druk stond. Bovendien werd zij in het jaar voorafgaand aan het tenlastegelegde meermalen als verward en gedesorganiseerd beschreven. Binnen die context vond het tenlastegelegde, indien bewezen geacht, plaats.
Samenhangend met haar problematiek ontbreekt het haar aan adequate oplossingsvaardigheden. Haar emotieregulatie is onder invloed van stress fors verstoord en verlies van impulscontrole en daarmee samenhangend verlies van grip op handelen, kan niet los gezien worden van de geconstateerde beperkingen. Indien er sprake was van middelengebruik zal dit de reeds beperkte regulatie van het gedrag verder hebben ingeperkt. Bovendien werd in detentie, vlak na het bewezenverklaarde, een heftig ontregelde, psychotische vrouw gezien die zichzelf emotioneel niet onder controle had en floride hallucineerde.
Door de onderzoekers wordt een nadrukkelijke rol van de geconstateerde pathologie in het feit gezien. Daarom adviseren zij om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Vanwege haar ontkenning en het feit dat de precieze details van haar functioneren ten tijde van het ten laste gelegde niet bekend zijn geworden, is het voor onderzoekers niet mogelijk om een nadere precisering aan te geven van de mate waarin de pathologie heeft doorgewerkt ten tijde van het tenlastegelegde.
Onderzoekers schatten het recidiverisico op korte termijn als laag in, nu zij wordt behandeld en in een gestructureerde, drugsvrije omgeving verkeert. Wanneer zij zonder hulp of steun zal moeten functioneren, zal zij vermoedelijk op middellange termijn gaandeweg weer afglijden in haar maatschappelijk en mentaal functioneren, middelen gaan gebruiken en zo steeds meer ontregelen. Door deze ontregeling kan zij komen tot een hoger risico op schadelijk gedrag, maar in hoeverre dit zal leiden tot brandgevaar of ander gewelddadig gedrag, of dit zich zal beperken tot gevaarzettend gedrag naar zichzelf, is niet goed te voorspellen. Dit risico wordt ingeschat als minimaal matig.
Behandeling van de pathologie zal enerzijds intensief en langdurig moeten zijn, omdat op meerdere fronten interventies nodig zijn. Anderzijds kunnen deze diverse risicofactoren een complexe interactie met elkaar hebben waardoor de uitkomsten van de behandeling (qua effect en tijdsduur) moeilijk zijn in te schatten. Dit maakt dat een gesloten klinische behandeling van substantiële duur nodig is om verder te werken aan stabilisatie. Het is voorts noodzakelijk om in een gestructureerde omgeving aan basale levensvoorwaarden te werken; feitelijk heeft betrokkene maatschappelijk nog niets opgebouwd. Bekeken moet worden of betrokkene over voldoende vaardigheden beschikt om op den duur weer zelfstandig, met begeleiding op afstand, te wonen. Dagbesteding, werk en het opbouwen van een sociaal netwerk zijn verdere punten van aandacht bij een behandeling. In het verleden is gebleken dat betrokkene zich aan behandeling onttrok. Ook nu lijkt betrokkene niet intrinsiek gemotiveerd voor het langer gebruiken van medicatie. Een vrijwillige behandeling is hierom geen optie.
Door de verslavingsgevoeligheid en de neiging om bij een psychotische ontregeling zorg te mijden, kan een behandeling van een voldoende duur en intensiteit, waarbij de veiligheid voldoende wordt geborgd, naar het oordeel van onderzoekers alleen met de maatregel van terbeschikkingstelling worden bereikt. De psycholoog en psychiater zien hierbij mogelijkheden voor een tbs met voorwaarden. Verdachte is gemotiveerd voor het opbouwen van een stabiel, pro-sociaal leven in een drugsvrije omgeving en heeft in het PBC aangegeven dat zij aan zich aan een, ook klinisch startende, behandeling zou willen committeren.
De reclassering heeft in hun advies de haalbaarheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden onderzocht. De reclassering rapporteert - kort samengevat - dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden wat de reclassering betreft haalbaar is, en zij heeft in het kader daarvan een pakket aan voorwaarden voorgesteld voor het geval die maatregel wordt opgelegd. In het rapport staat ook beschreven dat verdachte in het gesprek met de reclassering ambivalent is ten overstaande van de benodigde hulp zoals geadviseerd door het PBC. Zo geeft zij aan dat zij vrijgelaten moet worden en hulp niet nodig te vinden, enkel wanneer dit wel nodig zou zijn. Er is sprake van enig ziektebesef, maar geen ziekte-inzicht. De reclassering adviseert verder om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging uitgelegd hoe het de afgelopen periode is gegaan met verdachte tijdens haar verblijf in het PPC in [plaats 3] . Dit wordt ondersteund door de e-mail van haar casemanager, van 11 december 2024. Door gebeurtenissen in de familiaire sfeer heeft verdachte een periode gehad waarin zij minder gemotiveerd is geweest en zich veel terugtrok. Dit heeft zij hierna weer op kunnen pakken. Zo is zij momenteel weer reiniger op de afdeling welke taak zij goed uitvoert. Ze volgt haar behandelingen en doet nagenoeg altijd positief mee aan het dagprogramma wat haar geboden wordt op de afdeling. Haar gedrag is over het algemeen goed te noemen, aldus haar casemanager.
De gevangenisstraf
Het bewezenverklaarde is dusdanig ernstig en heeft zoveel impact (gehad) op de levens van velen, dat het hof mede in het kader van vergelding en algemene preventie een langdurige gevangenisstraf passend en geboden acht. Daarbij zijn van belang de eerder beschreven ernst van het feit, de strafbedreiging die op grond van de wet geldt voor een brandstichting met de dood tot gevolg, en straffen die in soortgelijke gevallen door andere rechtbanken en/of hoven zijn opgelegd. Gezien de ernst van het gepleegde feit acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend.
Het hof neemt het advies van de psycholoog en de psychiater om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over en concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit weegt in strafverminderende zin mee.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden.
De terbeschikkingstelling
Op grond van de hiervoor weergegeven rapportages concludeert het hof dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het door haar begane feit is bovendien een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, namelijk een levenslange gevangenisstraf. Het hof is verder van oordeel dat in dit geval de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is dan ook voldaan. Over de vraag of in dit geval een terbeschikkingstelling met voorwaarden, of een terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd, overweegt het hof als volgt.
Gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het hof in het geval van verdachte passend en geboden acht, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, is het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden alleen om die reden al niet mogelijk.
Daarnaast is het hof van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden in dit geval een onvoldoende stringent kader biedt om het risico op nieuwe strafbare (gewelds)feiten in de toekomst met een voldoende mate van zekerheid te kunnen beperken. Het hof hecht bij dat oordeel aan hetgeen in de hiervoor genoemde rapportages staat beschreven over de persoon van verdachte, de aard en ernst van het feit, en het (behandel)verleden van verdachte.
Verdachte heeft zich in het verleden veelvuldig onttrokken aan hulpverlening, en heeft ook in het kader van deze zaak tegenover de reclassering verklaard dat zij hulp niet nodig vindt. De reclassering rapporteert daarnaast dat verdachte geen ziekte-inzicht heeft, en de psycholoog en psychiater schrijven dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn voor het langer nemen van medicatie. Het hof is gelet op deze omstandigheden er niet van overtuigd dat verdachte de voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden, een zeer intensief en zwaar traject, vereiste intrinsieke motivatie heeft. De in hoger beroep aangedragen omstandigheden met betrekking tot het gedrag van verdachte in de PPC brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat een behandeling van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden voor verdachte voldoende is.
Het hof zal aan verdachte daarom de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Deze maatregel is ongemaximeerd in duur, omdat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om in aanvulling op (en aansluitend aan) de maatregel van terbeschikkingstelling een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De doelen die met een dergelijke maatregel worden nagestreefd, worden voldoende gewaarborgd door de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zodat het hof onvoldoende toegevoegde waarde ziet in het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.

Benadeelde partijen

Vordering van [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.292,43 aan materiële schade, bestaande uit de uitvaartkosten van [slachtoffer 2] en de kosten voor een rouwboeket. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Affectieschade:
De benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] hebben elk € 17.500,- aan affectieschade gevorderd, die door de rechtbank telkens geheel is toegewezen.
Gelet op het bewezenverklaarde, de familiaire band die de nabestaanden hebben met [slachtoffer 1] en de inhoud van de vorderingen is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke eisen voor het toekennen van affectieschade. Het hof zal daarom in alle gevallen waarin deze schade gevorderd is, op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, overgaan tot toewijzing daarvan.

Vordering van [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.863,70, bestaande uit € 1.363,70 aan materiële schade, zijnde:
  • lijkbezorging € 498,33;
  • griffierecht € 134,00;
  • notariskosten € 731,37;
en € 17.500,00 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.998,33. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit de affectieschade en de kosten voor lijkbezorging. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot griffierechten voor het verwerpen van de nalatenschap, de leges- en notariskosten (waaronder griffierecht valt) die strekken tot afwikkeling van een nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Schockschade
Het hof is van oordeel dat de [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] (de dochters van [slachtoffer 1] ) niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering tot vergoeding van shockschade, omdat niet is voldaan aan de eisen die de wet aan vergoeding van die schade stelt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Shockschade is psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (Hoogeveen arrest ECLI:NL:HR:2022:958) aanleiding gezien zijn rechtspraak over shockschade nader te preciseren en daarbij onder meer het volgende overwogen:
“3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan
- afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
1. De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
2. De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
3. De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
3.7
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is - zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen - beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.”
Het hof is, rekening houdend met de drie hiervoor genoemde gezichtspunten, van oordeel
dat voor alle drie de dochters kan worden gesteld dat bij hen een hevige emotionele schok is ontstaan doordat zij via de media hebben kennisgenomen van een verwoestende brand waarbij er een reële kans was dat hun moeder daarbij om het leven was gekomen. Aan het zogeheten ‘confrontatievereiste' is dus voldaan.
De vraag is vervolgens of er als een gevolg van deze emotionele schok psychische schade is ontstaan bij de dochters, die gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Het hof is van oordeel dat deze vraag niet bevestigend kan worden beantwoord omdat het causale verband tussen de opgelopen psychische schade en de hevige emotionele schok die is ontstaan door kennisname van de brand via de media, vanwege het ontbreken van een gemotiveerde onderbouwing niet voldoende concreet kan worden vastgesteld. Hoewel de vorderingen zijn voorzien van stukken waaruit valt af te leiden dat er (mogelijk) sprake is van PTSS, ontbreekt het bij ieder van hen aan een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige waaruit voldoende duidelijk blijkt dat het geestelijk letsel het gevolg is van de hevige emotionele schok als gevolg van het bewezenverklaarde. Het kan gezien de (summiere) toelichting in de stukken evengoed gaan om geestelijk letsel door het verlies van moeder. Dan gaat het om affectieschade. Er zijn aanknopingspunten om vast te stellen dat er in elk geval een overlap zou zijn. Gezien het feit dat de rechtbank de advocaat van de benadeelde partijen daar al op had gewezen had het op haar weg gelegen deze vordering nader te onderbouwen. De affectieschade hebben de benadeelde partijen reeds gevorderd en zal het hof zoals hiervoor overwogen ook toewijzen.
Vaststelling van eventuele schokschade zou dus nadere bewijsvoering vergen. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal het hof bepalen dat de benadeelde partijen voor dit deel van hun vordering niet ontvankelijk zijn in hun vordering. De vorderingen tot vergoeding van materiële schade als gevolg van de behandeling van het geestelijk letsel zijn eveneens niet ontvankelijk nu geestelijk letsel als gevolg van de hevige emotionele schok vooralsnog niet in deze strafprocedure kan worden vastgesteld. Het gaat dan om (1) medische kosten voor psychische hulp, (2) reis- en parkeerkosten en (3) kosten voor het eigen risico. De benadeelde partijen kunnen hun vordering daarom desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.134,00 en bestaat uit de volgende posten:
materiële schade:
  • griffierecht: € 134;
  • medische kosten voor psychische hulp: € 5.000;
  • reis- en parkeerkosten: € 500;
immateriële schade:
  • affectieschade: € 17.500;
  • schokschade: € 25.000.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit de affectieschade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot griffierechten voor het verwerpen van de nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
De gevorderde schokschade en de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van materiële schade zullen, zoals hiervoor overwogen, niet ontvankelijk verklaard worden, omdat het hof van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering van [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.134,00 en bestaat uit de volgende posten:
materiële schade:
  • griffierecht: € 134;
  • medische kosten voor psychische hulp: € 5.000;
  • reis- en parkeerkosten: € 500;
immateriële schade:
  • affectieschade: € 17.500;
  • schokschade: € 25.000.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit de affectieschade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot griffierechten voor het verwerpen van de nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
De gevorderde schokschade en de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van materiële schade zullen, zoals hiervoor overwogen, niet ontvankelijk verklaard worden, omdat het hof van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering van [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.134,00 en bestaat uit de volgende posten:
materiële schade:
  • griffierecht: € 134;
  • medische kosten voor psychische hulp: € 5.000;
  • reis- en parkeerkosten: € 500;
immateriële schade:
  • affectieschade: € 17.500;
  • schokschade: € 25.000.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zoals eerder is overwogen is uit het onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de gevorderde affectieschade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot griffierechten voor het verwerpen van de nalatenschap zijn niet toewijsbaar als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW, omdat zij niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van het slachtoffer. De vordering zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
De gevorderde schokschade en de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van materiële schade zullen, zoals hiervoor overwogen, niet ontvankelijk verklaard worden, omdat het hof van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Alle toegewezen schadevergoedingen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BEM-clausule ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 7]
Het hof zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 7] te openen rekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van minderjarigen. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij 18 jaar is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 60a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.292,43 (zesduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en drieënveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.292,43 (zesduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en drieënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 134,00 (honderdvierendertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 134,00 (honderdvierendertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 134,00 (honderdvierendertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2023.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.998,33 (zeventienduizend negenhonderdachtennegentig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 498,33 (vierhonderdachtennegentig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.998,33 (zeventienduizend negenhonderdachtennegentig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 498,33 (vierhonderdachtennegentig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2023.
Aldus gewezen door
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. D.M.I. de Waele en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans en mr. A.S. Janssen, griffiers,
en op 24 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd betreffen pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, dossiernummer 2023047602, afgesloten d.d. 1 mei 2023 (aantal doorgenummerde bladzijden: 1545), nader te noemen: het politiedossier.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, 112 meldingen brandweer, pagina 295-298.
3.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , pagina 1543.
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 412.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 411.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 364.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 382.
8.Rapportage DNA-onderzoek, pagina 366-369.
9.Het NFI-rapport: Forensisch pathologisch onderzoek, sectienummer 2023-029, d.d. 17 augustus 2023 door drs. B.G.H. Latten, arts en forensisch patholoog.
10.Het NFI-rapport: Forensisch pathologisch onderzoek, sectienummer 2023-030, d.d. 17 augustus 2023 door drs. B.G.H. Latten, arts en forensisch patholoog.
11.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 404-405.
12.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 406.
13.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 408-410.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 582.
15.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 411.
16.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres] , pagina 411.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, verklaring [naam 6] , pagina 838-839.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, kaart met cameralocaties en tijdstippen, pagina 481-486.
19.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 496-500.
20.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [straat 3] , pagina 477.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 450 en het proces-verbaal van verhoor [naam 1] , pagina 870.
22.Het proces-verbaal camerabeelden [straat 3] , pagina 479.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, uitwerking verhoordag 1, pagina 114.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, uitwerking verhoordag 1, pagina 117-118.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , pagina 762-764.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 744, 754, 757.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 718-719.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 702.
29.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , pagina 710.