ECLI:NL:GHARL:2024:7912

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
200.344.894
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toewijzing billijke vergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 mei 2024 werd uitgesproken. [appellant] was in dienst bij Caravan Onderhoud Stichtse Vecht B.V. op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Na een ongeval raakte hij arbeidsongeschikt en werd zijn laatste arbeidsovereenkomst niet verlengd. [appellant] verzocht om een billijke vergoeding, omdat hij meende dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. De kantonrechter wees dit verzoek af, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van Stichtse Vecht. Het hof kende [appellant] een billijke vergoeding toe van € 15.000,-. Het hof concludeerde dat Stichtse Vecht onvoldoende zorg had gedragen voor de arbeidsomstandigheden van [appellant] en in strijd met haar toezegging geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had aangeboden. Dit leidde tot een verstoorde arbeidsverhouding en uiteindelijk tot het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde Stichtse Vecht tot betaling van de billijke vergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.344.894
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10860898
beschikking van 23 december 2024
in de zaak van:
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.W. Renzen
tegen
Caravan Onderhoud Stichtse Vecht B.V.
die is gevestigd in Maarssen
en bij de kantonrechter optrad als verweerster
hierna: Stichtse Vecht
advocaat: mr. M.P.A. Hollander

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 29 mei 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, op de griffie binnengekomen op 14 augustus 2024
  • het verweerschrift
  • de door beide partijen ingediende nadere producties:
productie 94 tot en met 97 van [appellant]
 het verslag (proces-verbaal) van de op 20 november 2024 gehouden mondelinge behandeling.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] is bij Stichtse Vecht in dienst geweest op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Hij is na een ongeval arbeidsongeschikt geworden. Stichtse Vecht heeft de laatste arbeidsovereenkomst niet verlengd. [appellant] vindt dat Stichtse Vecht ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en vraagt om toekenning van een billijke vergoeding.
2.2
De kantonrechter heeft het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen. Het doel van het hoger beroep van [appellant] is dat het hof zijn verzoek alsnog toewijst. Hij vermeerdert de verzochte billijke vergoeding tot een bedrag van € 100.000,-.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing van het hof
3.1
Het hof oordeelt dat het niet voortzetten van de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Stichtse Vecht. Het hof kent [appellant] een billijke vergoeding toe van € 15.000,-. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
de achtergrond van de zaak
3.2
Stichtse Vecht is een onderneming die zich bezighoudt met stalling, onderhoud en keuring van onder meer caravans en campers. Aanvankelijk besteedde zij het schadeherstel uit aan een onderneming waar [appellant] werkzaam was. Stichtse Vecht heeft vanaf 2020 schadeherstel aan haar bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Eigenaar van Stichtse Vecht is [naam1] . Deze runt het bedrijf samen met zijn echtgenote [naam2] .
3.3
[appellant] treedt op 1 oktober 2020 voor de duur van negen maanden in dienst bij Stichtse Vecht als monteur schadeherstel. Stichtse Vecht ontvangt een loonkostensubsidie van de gemeente omdat [appellant] is opgenomen in het doelgroepregister (artikel 38d Wet financiering sociale verzekeringen). [appellant] valt onder de no-risk polis als bedoeld in artikel 29b Ziektewet.
3.4
De arbeidsovereenkomst wordt per 1 juli 2021 voortgezet voor de duur van een jaar (tot en met 30 juni 2022).
3.5
Op 26 april 2022 overkomt [appellant] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een ongeval. [appellant] rijdt in een door Stichtse Vecht ter beschikking gestelde golfkar op de openbare weg van het bedrijf naar de stalling en wordt door een Mercedes vrachtwagenbusje aangereden toen hij linksaf wilde slaan. Ten gevolge van dit ongeval loopt [appellant] letsel op, in het bijzonder aan zijn rechterarm. [appellant] en (de verzekeraar van) Stichtse Vecht zijn het niet eens over de aansprakelijkheid voor en de schade als gevolg van dit ongeval; advocaten houden zich los van deze zaak bezig met deze kwestie.
3.6
Stichtse Vecht meldt de arbeidsongeschiktheid van [appellant] op 3 mei 2022 bij het UWV.
3.7
Op 17 mei 2022 plaatst Stichtse Vecht een vacature voor schadehersteller op Facebook. Eind mei 2022 vindt er tussen partijen een gesprek plaats over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Stichtse Vecht doet [appellant] op 28 juni 2022 een schriftelijk aanbod voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
3.8
[appellant] reageert diezelfde dag en schrijft dat dit niet is wat hij met [naam1] heeft afgesproken. Dat was onbepaalde tijd in combinatie met een clausule tot ontbinding met een gedragscode. [appellant] schrijft dat dat hem een fair compromis leek, omdat “
het sausje eromheen” [waarmee wordt bedoeld dat het in de omgang met [appellant] soms stroef liep; hof] het grootste struikelblok was van Stichtse Vecht. [appellant] schrijft dat de afspraak altijd 2 x 1 jaar was en dan vast en dat 14 maanden een te groot risico is als er een tweede persoon bijkomt op zijn functie. Hij wil zekerheid hebben dat hij niet na 14 maanden alsnog de bons krijgt als hij een ander ingewerkt heeft.
3.9
[naam2] schrijft in de avond van 28 juni 2022 dat Stichtse Vecht de reactie van [appellant] begrijpt, maar dat onbepaalde tijd met een clausule volgens ingewonnen advies juridisch niet kan. Verder schrijft zij:

En dat we na 2 contracten onbepaald zouden aanbieden; situatie is natuurlijk wel anders op dit moment, voorjaar liep erg stroef, en nu zit je ook in de ziektewet, en we weten nu nog niet eens voor hoe lang dat gaat duren! Dus dit is wat we kunnen bieden voor nu!”
3.1
[appellant] reageert op 29 juni 2022 dat hij niet inziet waarom hij zich nogmaals 14 maanden moet bewijzen. Stichtse Vecht is er volgens [appellant] mede debet aan dat het sausje eromheen slecht is geworden. Hij is bereid daaraan te werken en “
zelfs door jullie hoepels te springen”. Maar volgens [appellant] wil Stichtse Vecht eigenlijk niet verder en is dit een truc om hem nog een ander te laten inwerken. Het aangeboden salaris is niet conform de cao. Hij voelt zich onder tijdsdruk gezet en schrijft dat Stichtse Vecht hem enorm dupeert door hem zo te behandelen en alle zekerheden weg te nemen. De e-mail besluit met: “
Ik vraag mij af wat willen jullie eigenlijk?? Ik kan hier namelijk niets mee
3.11
Stichtse Vecht doet een aangepast voorstel en [appellant] gaat akkoord met een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van 15 maanden (1 juli 2022 tot en met 30 september 2023).
3.12
Stichtse Vecht maakt in augustus 2022 melding van de arbeidsongeschiktheid van [appellant] bij de arbodienst. Op 28 september 2022 bezoekt [appellant] voor het eerst het spreekuur van de bedrijfsarts. Uit de probleemanalyse volgt dat er sprake is van een vervoersprobleem. [appellant] kan vanwege zijn letsel niet rijden in zijn eigen, handgeschakelde auto. Uit de rapportage van de bedrijfsarts blijkt verder dat [appellant] arbeidsmogelijkheden heeft in aangepaste taken, waarbij hij zijn rechterzijde niet hoeft te belasten. Inzet in passende arbeid vereiste echter wel dat ofwel het vervoersprobleem werd opgelost of dat [appellant] in staat werd gesteld om zijn werkzaamheden vanuit huis te verrichten.
3.13
Op 18 oktober 2022 vindt een gesprek plaats tussen [appellant] , [naam1]
en [naam3] , adviseur Arbeid en Gezondheid van De Arbodienst en casemanager namens Stichtse Vecht.
3.14
Op 3 november 2022 heeft [appellant] een telefonisch consult met de
bedrijfsarts. Uit de rapportage van de bedrijfsarts volgt dat er door [appellant] een
arbeidsconflict wordt ervaren.
3.15
Naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts schakelt [appellant] een mediator in. Nadat er eerst afzonderlijke intakegesprekken zijn gevoerd, vindt op 7 december 2022 de eerste gezamenlijke bijeenkomst plaats. De mediator beëindigt de
mediation in januari 2023 zonder dat het tot een oplossing is gekomen.
3.15
Op 12 januari 2023 vraagt [appellant] een deskundigenoordeel aan bij het UWV met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van Stichtse Vecht. Uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat de re-integratie-inspanningen van Stichtse Vecht tot dat moment onvoldoende zijn.
3.16
In januari 2023 ondergaat [appellant] opnieuw een operatie.
3.17
Op 22 maart 2023 is [appellant] samen met [naam1] aanwezig
bij een gesprek bij de Arbodienst in Nieuwegein. In dat gesprek wordt het plan van aanpak
ondertekend. [appellant] zou starten met tweemaal 4 uur re-integratie in passende
werkzaamheden.
3.18
Vanwege medische complicaties bij [appellant] wordt de re-integratie op 3 april 2023 niet gestart. De bedrijfsarts oordeelt op basis van deze medische complicaties dat het voor [appellant] op dat moment niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen. Geadviseerd wordt om de mogelijkheden te verkennen om vanuit huis werkzaamheden op te pakken.
3.19
Naar aanleiding van een consult van [appellant] bij de bedrijfsarts op 16 mei
2023 adviseert de bedrijfsarts om op te starten met aangepaste werkzaamheden; enkele uren
per week lichte administratieve taken, maar wel vanuit huis. Het advies van de bedrijfsarts
van 14 juni 2023 is gelijkluidend aan het advies van 16 mei 2023.
3.2
Op 29 augustus 2023 zegt Stichtse Vecht het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan per 30 september 2023. Vanaf 1 oktober 2023 ontvangt [appellant] een ziektewetuitkering van het UWV.
verzoek toekenning billijke vergoeding
het toetsingskader
3.21
De rechter kan op grond van artikel 7:673 lid 9 BW een werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt een billijke vergoeding toekennen als het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig handelen of nalaten van de werkgever. Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid geldt een hoge drempel. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt deze drempel overschreden. In de wetsgeschiedenis zijn als voorbeelden van ernstige verwijtbaarheid genoemd:
- een aan de werkgever te verwijten verstoorde arbeidsverhouding
- de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte grovelijk heeft veronachtzaamd
- arbeidsongeschiktheid van de werknemer als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden [1] .
de grondslag van het verzoek
3.22
[appellant] stelt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Stichtse Vecht. Daaraan legt hij het volgende ten grondslag:
(i) primair: Stichtse Vecht heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)
(ii) subsidiair: Stichtse Vecht is haar verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst grovelijk niet nagekomen, waardoor een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan
(iii) meer subsidiair: Stichtse Vecht heeft verwijtbaar onvoldoende zorg gedragen voor de arbeidsomstandigheden van [appellant] .
3.23
Het hof zal deze gronden hierna behandelen. Daaraan voorafgaand zal het hof in chronologische volgorde de gebeurtenissen bespreken die zich tot het einde van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan.
voorafgaand aan het ongeval op 26 april 2022
3.24
Partijen zijn het er niet over eens of voorafgaand aan het ongeval sprake was van een vlekkeloos dienstverband (zoals [appellant] stelt) of dat er al functioneringsproblemen waren ten aanzien van zijn sociale en communicatieve vaardigheden (zoals Stichtse Vecht aanvoert). Vast staat wel dat Stichtse Vecht over het vakmanschap van [appellant] altijd tevreden is geweest en ook dat partijen een goede verstandhouding hadden. Stichtse Vecht stelt echter dat de houding en het gedrag van [appellant] op de werkvloer en richting collega’s en leidinggevenden zeer te wensen overliet. Dat was ook de reden waarom [appellant] na de eerste arbeidsovereenkomst weer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kreeg. Daarnaast heeft Stichtse Vecht [appellant] in die tijd een officiële waarschuwing gegeven en daarna een coach ingeschakeld, aldus Stichtse Vecht. [appellant] betwist enige waarschuwing ontvangen te hebben en ook dat zijn houding en gedrag problematisch waren.
3.25
Tegenover het standpunt van [appellant] dat het dienstverband vlekkeloos verliep heeft de Stichtse Vecht haar betwisting daarvan en de in dat kader ingenomen stelling dat zij hem een officiële waarschuwing heeft gegeven in november 2021, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft de e-mails daarover niet overgelegd, omdat zij die niet meer kon terugvinden. Uit het feit dat Stichtse Vecht hulp heeft ingeschakeld van een coach (in de e-mail wordt de naam van [appellant] benoemd) blijkt wel dat de omgang met [appellant] niet op alle punten soepel verliep. Het lag in de bedoeling van Stichtse Vecht hem ondersteuning te bieden om dat te verbeteren, maar door het ongeval is het daar niet van gekomen.
het ongeval op 26 april 2022
3.26
Op 26 april 2022 is [appellant] tijdens de werkzaamheden een ongeval overkomen. Partijen zijn het niet eens over de exacte toedracht. De vraag of Stichtse Vecht aansprakelijk is voor de schade die [appellant] hierdoor lijdt is een kwestie die los van deze procedure nog beslecht moet worden. Wat wel vaststaat is dat [appellant] die dag met een golfkar over de openbare weg reed van het bedrijf naar de stalling om daar werkzaamheden uit te voeren en dat hij bij het linksaf slaan is aangereden door de van achteren komende Mercedes. Ook staat vast dat de golfkar geen spiegels had, in elk geval geen zijspiegels. Daarmee is de golfkar niet geschikt voor het gebruik op de openbare weg. Op de zitting bij het hof heeft Stichtse Vecht weliswaar verklaard dat er vaak gebruik werd gemaakt van fiets of auto, maar ook dat zij wist dat de golfkarren op de openbare weg werden gebruikt door haar werknemers voor het vervoer naar de stalling.
3.27
Wat er verder ook zij van de aansprakelijkheidskwestie, het hof is van oordeel dat Stichtse Vecht onvoldoende zorg heeft betracht voor de veilige arbeidsomstandigheden van [appellant] . Stichtse Vecht heeft toegestaan, althans heeft er niet op ingegrepen, dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden met een daarvoor niet geschikte golfkar op de openbare weg reed. Dat valt haar te verwijten.
3.28
[appellant] heeft door het ongeval ernstig letsel opgelopen aan zijn rechterarm: een verbrijzelde elleboog, gebroken spaakbeen en pols uit de kom. Na het ongeval hadden [appellant] en Stichtse Vecht aanvankelijk goed contact. Helder was dat [appellant] de eerste periode niet kon werken; hij is eind april 2022 aan zijn elleboog geopereerd. Vanuit huis gaf [appellant] op verzoek van Stichtse Vecht op basis van hem toegestuurde foto’s af en toe advies over schades.
de verlenging van de tweede arbeidsovereenkomst
3.29
In mei 2022, dus betrekkelijk kort na het ongeval, hebben partijen gesproken over de verlenging van de arbeidsovereenkomst aan de hand van een door Stichtse Vecht opgesteld memo, waarin een contract van 14 maanden wordt benoemd. In mei 2022 had Stichtse Vecht ook een vacature opengesteld voor een schadehersteller. Stichtse Vecht stelt dat dit in het belang van haar bedrijfsvoering was en dat zij genoeg werk had voor een tweede schadehersteller na herstel van [appellant] , maar dat [appellant] ontstemd was over de openstelling van de vacature. Dat blijkt ook onder meer uit zijn e-mail van 28 juni 2022 (3.8), waarin hij schrijft: “
Het gedoe wat is ontstaan sinds het plaatsen van die vacature levert geen bijdrage aan het herstel”. Het is aannemelijk dat deze opstelling van [appellant] niet bijdroeg aan de goede verstandhouding tussen partijen. [appellant] diende zich echter te realiseren dat het aan de werkgever om keuzes te maken in het belang van de bedrijfsvoering.
3.3
Na het gesprek in mei biedt Stichtse Vecht [appellant] eind juni 2022 een derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan. [appellant] is het hier niet mee eens, omdat hij stelt dat afgesproken is dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd zou worden (zie 3.8). Stichtse Vecht heeft blijkens haar e-mail gekozen voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omdat het stroef liep en vanwege de arbeidsongeschiktheid van [appellant] (3.9).
3.31
Uitgangspunt is dat het de werkgever vrij staat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de overeengekomen duur niet voort te zetten, ook als de werknemer op dat moment ziek is. Dit is alleen niet het geval als de werkgever de arbeidsovereenkomst niet verlengt vanwege een chronische ziekte of handicap van de werknemer. In dat geval handelt de werkgever in strijd met artikel 4 jo. artikel 1 van de Wgbh/cz. Daarin is een verbod opgenomen om onderscheid te maken bij het aanbieden, aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding, waarbij als (direct) onderscheid wordt aangemerkt de omstandigheid dat een persoon op grond van een handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie. Op grond van artikel 10 Wgbh/cz geldt dat indien degene die meent dat een onderscheid is of wordt gemaakt, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, de wederpartij dient te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld.
3.32
Wat een handicap of chronische ziekte is als bedoeld in artikel 4 van de Wgbh/cz wordt niet in die wet gedefinieerd. De Wgbh/cz is mede tot stand gekomen naar aanleiding van de Europese Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000. In zijn jurisprudentie heeft het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) nader uitgewerkt wanneer sprake is van een handicap, te weten een beperking die met name het gevolg is van langdurige lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkene kunnen beletten volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen [2] . Een beperking kan slechts als handicap in de zin van de wet worden opgevat als die beperking een langdurig karakter heeft. Daarvan is sprake als het waarschijnlijk is als de beperking van lange duur is. [3] Het langdurige karakter van de beperking moet worden onderzocht tegen de achtergrond van de ongeschiktheid als zodanig van de betrokkene op de datum van vaststelling van de handeling die beweerdelijk discriminerend is voor die persoon. [4]
3.33
Er kan dus alleen sprake zijn van een handicap als het op het moment van het niet verlengen van de tweede arbeidsovereenkomst, eind juni 2022, waarschijnlijk was dat de beperking van [appellant] langdurig was. Daarvoor waren op dat moment, kort na het ongeval, geen aanwijzingen. [appellant] stelt ook niets waaruit dat zou blijken. Beide partijen gingen ervan uit dat hij zou herstellen en weer zou kunnen werken, zo volgt ook uit de whatsapp-wisseling tussen hen. Dat blijkt ook uit de terugkoppelingen van de later ingeschakelde bedrijfsarts. Uit het medisch verslag dat [appellant] heeft overgelegd volgt dat in september 2022 werd uitgegaan van een herstelperiode van 9 tot 12 maanden en dat de bedrijfsarts uitgaat van volledige terugkeer. Het hof gaat er dus vanuit dat geen sprake is van een handicap in de zin van de Wgbh/cz. Dit betekent dat het Stichtse Vecht in mei/juni 2022 op zichzelf vrij stond de tweede arbeidsovereenkomst na 1 juli 2022 niet te verlengen. De arbeidsongeschiktheid van [appellant] stond daaraan niet in de weg, evenmin als het feit dat de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een arbeidsongeval.
3.34
Dat is alleen anders als Stichtse Vecht aan [appellant] voorafgaand aan het aflopen van de tweede arbeidsovereenkomst heeft toegezegd dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals [appellant] stelt. Volgens [appellant] is het altijd de bedoeling geweest dat hij na twee keer bepaalde tijd vast in dienst zou treden. De arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd waren ingegeven door het feit dat de schadeherstelwerkzaamheden nieuw waren voor Stichtse Vecht en dat zij wilde aanzien of zij voldoende werk zou hebben. [appellant] stelt dat hij ook nog voorafgaand aan het ongeval bij herhaling met [naam1] heeft besproken dat hij een vast contract zou krijgen. Stichtse Vecht heeft weliswaar ontkend dat zij deze afspraak met [appellant] heeft gemaakt, maar dat strookt niet met haar e-mail van 28 juni 2022 (3.10). Daarin schrijft zij namelijk: “
Dat wij na 2 contracten onbepaald zouden aanbieden; de situatie is nu wel anders op dit moment…”, waarna zij verwijst naar het feit dat het stroef loopt en de onzekerheid van de duur van de ziekte van [appellant] . Stichtse Vecht heeft geen uitleg kunnen geven voor de passage in deze mail. De door [appellant] gestelde afspraak strookt ook met wat Stichtse Vecht zelf stelt over wat er bij indiensttreding van [appellant] is besproken, namelijk dat het uitgangspunt is dat bij uitvoering van de diensten naar behoren en volle tevredenheid een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden. Het hof oordeelt daarom dat Stichtse Vecht de door [appellant] gestelde afspraak onvoldoende heeft betwist. Ook als moet worden aangenomen dat de toezegging voor een vast dienstverband nog afhing verbetering van het door Stichtse Vecht genoemde “
sociale sausje”, zoals zij lijkt te suggereren, moet worden geoordeeld dat Stichtse Vecht niet voldoende heeft onderbouwd dat het functioneren van [appellant] een gerechtvaardigde reden was om van die toezegging af te wijken. Er zijn geen functioneringsverslagen waaruit dat blijkt. Dat had van haar als zorgvuldig werkgever wel verwacht mogen worden.
3.35
Het voorgaande betekent dat Stichtse Vecht in strijd met haar toezegging aan [appellant] vanwege zijn arbeidsongeschiktheid aan hem in mei/juni 2022 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft aangeboden. Dat valt Stichtse Vecht ernstig aan te rekenen, in het bijzonder omdat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een ongeval tijdens dienstverband.
3.36
Het is begrijpelijk dat [appellant] teleurgesteld was dat hij geen vast contract kreeg. Maar het hof constateert ook dat hij zijn ongenoegen daarover ongezouten kenbaar maakte, evenals zijn kritiek op het voornemen van Stichtse Vecht om een vacature voor schadehersteller open te stellen. In die zin heeft hij er ook aan bijgedragen dat de aanvankelijk goede verhoudingen verder onder druk kwamen te staan.
de re-integratie na 1 juli 2022
3.37
[appellant] heeft pas op 28 september 2022 voor het eerst de bedrijfsarts bezocht. Dat komt omdat Stichtse Vecht niet eerder dan in augustus 2022 de arbodienst heeft ingeschakeld. Zij had de arbeidsongeschiktheid in verband met de no-riskpolis wel gemeld aan het UWV en dacht dat die de arbodienst zou inschakelen, aldus Stichtse Vecht. Die onwetendheid valt haar aan te rekenen. Nadat de arbodienst is ingeschakeld is een casemanager aangesteld ( [naam3] ) en is de re-integratie opgepakt. De bedrijfsarts oordeelde dat er benutbare mogelijkheden waren en Stichtse Vecht heeft [appellant] uitgenodigd om daarover te komen spreken, zo blijkt uit het whatsapp-bericht van [naam2] van 9 oktober 2022. Uit de overgelegde whats-appwisseling blijkt dat Stichtse Vecht (zowel [naam1] als [naam2] ) in die periode tot in elk geval medio oktober 2022 regelmatig informeerden naar de gezondheid van [appellant] . In zoverre valt het verwijt van [appellant] dat Stichtse Vecht niets van zich liet horen niet goed te plaatsen.
3.38
Op 18 oktober 2022 vindt een gesprek over de re-integratie plaats samen met casemanager [naam3] . Partijen verschillen van mening over de inhoud daarvan, maar zijn het er wel over eens dat dit gesprek niet goed is verlopen en dat niet inhoudelijk is gesproken over de re-integratie. Volgens Stichtse Vecht was [appellant] het er nog steeds niet mee eens dat zij een tweede monteur schadeherstel had aangenomen, wilde hij een vast contract en is hij boos weg gelopen. [appellant] stelt dat hem werd voorgehouden dat hij de nieuwe monteur moest inwerken en dat dat geen passende arbeid voor hem was. Hij is niet boos weg gelopen maar was wel geïrriteerd omdat hij over de letselschadekwestie wilde praten maar [naam1] niet. Wat hiervan zij, uit het dossier blijkt wel dat de verhouding tussen partijen vanaf dat moment verder onder druk is komen te staan. In de terugkoppeling van het bedrijfsartsspreekuur van 3 november 2022 wordt melding gemaakt van een arbeidsconflict met het advies om bemiddeling in te zetten. Dat is gebeurd door de inschakeling van een mediator. De mediation liep vertraging op door medische redenen van de zijde van [appellant] . In januari 2023 heeft Stichtse Vecht (via [naam3] ) een concept plan van aanpak aan [appellant] toegestuurd. Hierop is een e-mailwisseling ontstaan waarin [appellant] Stichtse Vecht de nodige verwijten maakt. Zo schrijft hij op 18 januari 2023 dat zijn baan is vergeven aan een nieuwe medewerker en dat hij boventallig is. Hij stelt dat Stichtse Vecht hem onder valse voorwendselen akkoord heeft laten gaan met een jaarcontract en eist rectificatie. [appellant] heeft aan het einde van die maand opnieuw een operatie moeten ondergaan. In de tussentijd is er geen definitief plan van aanpak tot stand gekomen. Mede om die redenen heeft het UWV in een deskundigenoordeel van 3 februari 2023 de re-integratie inspanningen van Stichtse Vecht als onvoldoende beoordeeld.
3.39
[appellant] verwijt Stichtse Vecht onder verwijzing naar dat deskundigenoordeel dat zij de re-integratie heeft tegengewerkt. Het hof volgt [appellant] daarin niet, omdat uit het arbeidsdeskundig rapport blijkt dat de stagnatie in de re-integratie mede werd veroorzaakt door medische redenen en complicaties aan zijn kant. Dat kan Stichtse Vecht niet worden tegengeworpen. Er was daarnaast sprake van een arbeidsconflict waarvoor mediation is ingezet, maar ook die heeft niet tot een oplossing geleid. In de periode na januari 2023 zijn voorstellen over en weer gedaan over werkhervatting in het kader van de re-integratie en over het oplossen van het vervoersprobleem ( [appellant] kon geen autorijden). De moeizame verhouding tussen partijen klinkt door in de e-mailwisseling daarover. Door het gebrek aan vertrouwen lijkt geen enkel voorstel van Stichtse Vecht acceptabel voor [appellant] . Andersom lijkt Stichtse Vecht niet bereid om welwillend te staan tegenover de optie van thuiswerken. Ook verwijten partijen elkaar over en weer manipulatie van de eerstejaarsevaluatie.
3.4
In het verdere re-integratietraject zijn er ook daarna nog herhaaldelijk incidenten en misverstanden. Daarvan valt niet te zeggen dat deze de ene of de andere partij meer zijn aan te rekenen. Stichtse Vecht stuurt scherp op de re-integratieverplichtingen van [appellant] en geeft hem tweemaal een waarschuwing, maar daar staat tegenover dat [appellant] van zijn kant ook herhaaldelijk belemmeringen opwerpt die vanuit zijn beleving op dat moment mogelijk begrijpelijk zijn, maar meer van een afstand bezien toch vooral zijn ingegeven door zijn wantrouwen richting Stichtse Vecht. Uit de overgelegde verslagen van de consulten bij de arbodienst blijkt dat de prognose die aanvankelijk zonder voorbehoud positief was (terugkeer in het eigen werk) in de loop van de tijd steeds slechter wordt, overigens mede ingegeven door de medische complicaties aan de zijde van [appellant] . Het is duidelijk dat partijen elkaar niet meer kunnen vinden en dat de arbeidsverhouding steeds verder verslechtert. Het is onder die omstandigheden dat Stichtse Vecht eind augustus 2023 het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aanzegt.
behandeling gronden verzoek billijke vergoeding
3.41
Het hof komt nu toe aan de behandeling van de gronden die [appellant] aanvoert voor zijn verzoek om een billijke vergoeding.
(i) handelen in strijd met artikel 4 Wgbh/cz
3.42
Hiervoor is al beslist dat het besluit van Stichtse Vecht om [appellant] medio 2022 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden niet in strijd komt met artikel 4 Wgbh/cz. Datzelfde geldt voor het besluit om de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat dat besluit is ingegeven (en wordt gerechtvaardigd) door de inmiddels onwerkbare situatie tussen partijen en dus geen verband houdt met de handicap van [appellant] .
(ii) handelen in strijd met verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst
3.43
[appellant] stelt dat de verstoorde arbeidsverhouding door Stichtse Vecht opzettelijk is veroorzaakt. Behalve het veronachtzamen van de re-integratie verplichtingen heeft Stichtse Vecht hem ook bewust buiten personeelsuitjes gehouden en is zij niet betrokken bij zijn wel en wee, terwijl de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een bedrijfsongeval.
3.44
Het hof oordeelt het ernstig verwijtbaar dat Stichtse Vecht in strijd met de afspraak dat [appellant] een vast dienstverband zou krijgen hem in juni 2022 een derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft aangeboden. Hierdoor heeft zij de aanzet tot het ongenoegen aan de zijde van [appellant] gegeven, die uiteindelijk heeft geleid tot de verstoorde arbeidsverhouding. De andere verwijten die [appellant] Stichtse Vecht maakt onderschrijft het hof niet. In oktober 2022 is het tot een escalatie gekomen. Ondanks de mediation hebben partijen hun verschillen van inzicht niet kunnen overbruggen en is juist de kloof tussen hen steeds verder gegroeid. Stichtse Vecht heeft in de periode tot oktober 2022 regelmatig bij [appellant] geïnformeerd naar zijn wel en wee. Dat in de loop van de tijd het contact minder werd en [appellant] bij een personeelsuitje, dat plaatsvond vlak voor de mediation, niet werd uitgenodigd valt in die omstandigheden Stichtse Vecht niet aan te rekenen. Ook al heeft Stichtse Vecht in het kader van de re-integratie steken heeft laten vallen, zoals het te laat inschakelen van de bedrijfsarts en het onvoldoende meedenken met de optie van thuiswerken, is de verstoorde arbeidsverhouding in elk geval mede ontstaan door het optreden van [appellant] zelf. Die verwijten halen de hoge drempel van ernstige verwijtbaarheid niet.
(iii) onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden
3.45
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat dit verwijt van [appellant] terecht is en oordeelt ook dit tekortschieten als ernstig verwijtbaar. De door het ongeval ingetreden arbeidsongeschiktheid van [appellant] heeft een rol gespeeld in het niet nakomen van de toezegging, zo is hiervoor overwogen. De vraag in hoeverre Stichtse Vecht schadeplichtig is vanwege deze tekortkoming op grond van artikel 7:658 BW moet worden beantwoord in een andere procedure. In die procedure kunnen ook alle vragen over de causaliteit en de omstandigheden die tot het ongeval hebben geleid onderzocht worden. Het hof gaat hier daarin verder niet in op de stellingen van partijen over het ongeval.
conclusie: ernstig verwijtbaar handelen of nalaten Stichtse Vecht
3.46
De conclusie uit het voorgaande is dat Stichtse Vecht ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor de arbeidsomstandigheden en [appellant] in strijd met haar toezegging na de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet in vaste dienst te nemen. Hierdoor is de kiem gelegd van het ontstaan van een arbeidsconflict. Dat arbeidsconflict heeft uiteindelijk geleid tot het niet verlengen van de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit levert ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW op.
billijke vergoeding
3.47
Dit betekent dat het hof [appellant] een billijke vergoeding zal toekennen. [appellant] verzoekt in hoger beroep een bedrag van € 100.000,-. Hij baseert dat op zijn verwachting dat de arbeidsovereenkomst nog tenminste tien jaar geduurd zou hebben. [appellant] zal, gelet op de aard van de arbeidsongeschiktheid, zijn werkzaamheden als schadehersteller nooit meer kunnen uitvoeren en heeft geen uitzicht op een baan elders. Hij berekent zijn tekort op het verschil van de door hem (te) ontvangen uitkeringen en het salaris bij Stichtse Vecht nu op € 948,60 bruto per maand en over een periode van tien jaar op maximaal € 134.211,60, zodat het verzochte bedrag volgens [appellant] een passende compensatie is voor het ernstig verwijtbaar handelen. Stichtse Vecht betwist dat [appellant] nog tien jaar in dienst zou zijn gebleven. Zelfs als zij de arbeidsovereenkomst wel voor onbepaalde tijd had voortgezet, dan had Stichtse Vecht na het einde van het opzegverbod van twee jaar de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV alsnog rechtsgeldig opgezegd.
3.48
Het hof volgt deze redenering. Er is, mede gelet op de tijdens de re-integratie gerezen problemen tussen partijen, reden aan te nemen dat het ernstig verwijtbaar handelen weggedacht (dus als Stichtse Vecht haar toezegging was nagekomen en er een arbeidsovereenkomst voor onbepaald tijd was afgesloten), zij deze, na ommekomst van het opzegverbod tijdens ziekte, had opgezegd. Dat had zij dan kunnen doen tegen 1 juli 2024. De arbeidsovereenkomst is nu van rechtswege geëindigd per 1 oktober 2023. Stichtse Vecht heeft het door [appellant] berekende tekort per maand niet betwist, zodat het verschil aan inkomen gedurende tien maanden € 9.486,- bedraagt. Dat bedrag wordt verhoogd met de gemiste re-integratiekansen (in het tweede spoor) over die periode, welk bedrag het hof in redelijkheid vaststelt op € 5.000,-. Het hof oordeelt een billijke vergoeding € 15.000,- passend. Omdat het hof de andere verwijten van [appellant] niet volgt en de schade ten gevolge van het ongeval in een andere procedure aan de orde moet komen ziet het hof geen reden dat bedrag nog verder te verhogen.
conclusie
3.49
Het hoger beroep van [appellant] slaagt grotendeels en het hof zal de beschikking van de kantonrechter vernietigen. Dat betekent dat Stichtse Vecht grotendeels in het ongelijk is gesteld en wordt veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.
3.5
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2024 voor zover daarin het meer of anders verzochte (de billijke vergoeding) is afgewezen
4.2
veroordeelt Stichtse Vecht tot betaling van een billijke vergoeding van € 15.000,- aan [appellant]
4.3
veroordeelt Stichtse Vecht tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] :
tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 693,- aan griffierecht
€ 818,- salaris van de advocaat van [appellant] (2 punten tarief tot € 20.000,-)
in hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x tarief II)
4.4
verklaart de veroordelingen in deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad
4.5
wijst af wat anders of meer door [appellant] is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.C.P. Giesen en D.M.A. Bij de Vaate en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr 3
2.HvJEU 11 april 2013, JAR 2013/142 (Ring en Werge) en HvJEU 18 december 2014, JAR 2015/37 (Kaltoft)
3.HvJ EU 11 juli 2006, C-13/05, JAR 2006/191 (Chacón Navas)
4.HvJ EU 1 december 2016 C‑395/15, ECLI:EU:2016:917 (Daoudi)