ECLI:NL:GHARL:2024:7828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.342.725
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek omgangsregeling vader met kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kinderen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L.A. Cox, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 9 april 2024 had besloten om het verzoek van de vader af te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.P. Gerrits, verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De procedure in eerste aanleg had betrekking op de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij de rechtbank had vastgesteld dat er geen structurele zorgregeling was en dat de vader slechts een belregeling had. De vader had in zijn hoger beroep verzocht om een omgangsregeling waarbij de kinderen om de week een weekend bij hem zouden verblijven. De moeder voerde verweer en stelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die een nieuwe omgangsregeling rechtvaardigde.

Het hof oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks de eerdere afwijzingen. Echter, het hof concludeerde dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen hadden ernstige bezwaren geuit tegen omgang met hun vader, en het hof vond dat de vader niet had aangetoond dat er sinds de laatste afwijzing van zijn verzoek een verandering in de situatie had plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.725
(zaaknummer rechtbank Gelderland 427584)
beschikking van 19 december 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L.A. Cox,
en
[verweerster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 april 2024, uitgesproken onder zaaknummer 427584, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van de moeder van 20 september 2024.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Arabische taal;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012,
over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Het huwelijk van de ouders is [in] 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 februari 2016 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank (onder meer) bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en is geen structurele zorgregeling vastgelegd, maar is een belregeling vastgelegd tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat er wekelijks op woensdag en op zondag van 17:00-17:15 uur telefonisch contact plaatsvindt.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 27 februari 2018 is het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigd en is de moeder met het eenhoofdig gezag belast. Dit hof heeft die beschikking bij beschikking van 15 november 2018 bekrachtigd.
3.5
Er zijn tussen partijen verschillende procedures geweest over de omgang tussen de vader en de kinderen. Bij beschikking van 13 december 2018 is door de kinderrechter vastgelegd dat er geen omgang tussen de vader en de kinderen wordt vastgesteld voor de duur van één jaar.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 27 november 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank de vordering van de vader tot vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen.
3.7
Op 15 oktober 2024 is [de minderjarige1] meerderjarig geworden, zodat onderhavige procedure alleen nog ziet op [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang van de vader met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen zoals door hem verzocht, dan wel een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen die de rechtbank juist vindt, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er - na een opbouw - een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen wordt vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per twee weken een weekend van vrijdagmiddag na school tot zondagavond bij de vader verblijven, evenals de helft van alle vakanties en feestdagen, waarbij de vader de kinderen op vrijdagmiddag haalt en de moeder de kinderen op
zondag ophaalt, dan wel een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist vindt.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de grieven van de vader te verwerpen, de bestreden beschikking te bekrachtigen en te bepalen dat partijen ieder zijn/haar eigen proceskosten dragen.

5.De motivering van de beslissing

(niet-)ontvankelijkheid
5.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken in hoger beroep omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden.
5.2
De vader is bij beschikking van de kinderrechter van 13 december 2018 de omgang met de kinderen ontzegd. De vader kan zich na verloop van een jaar na die beschikking opnieuw tot de rechter wenden om een omgangsregeling te doen vaststellen (art. 1:377e lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Dit ook indien er geen sprake is van een wijzing van omstandigheden. Dit heeft de vader bij verzoekschrift ingekomen bij de rechtbank op 10 november 2023 in deze procedure gedaan, zodat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.
Dat dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 27 november 2023 een verzoek van de vader tot vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft afgewezen, maakt het voorgaande niet anders. In een kort geding kan immers enkel een orde maatregel worden verzocht en het staat degene die de orde maatregel heeft verzocht vrij om eenzelfde verzoek in een bodemprocedure voor te leggen om een definitief oordeel te krijgen.
raadsonderzoek
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zich op het standpunt gesteld dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden of dat de raad, zoals in eerste aanleg door de raad aangeboden, nadere gesprekken met de kinderen moet houden. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling echter voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten of de kinderen door de raad te laten horen.
inhoudelijke beoordeling
5.4
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.5
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in de geven omstandigheden in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen en voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe.
5.7
Sinds de echtscheiding van partijen begin 2016 is er geen structurele zorg- of omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld en is het verzoek van de vader om een dergelijke regeling vast te stellen meerdere keren afgewezen. Ook is het ouderlijk gezag van de vader over de kinderen in 2018 beëindigd. Gelet op deze voorgeschiedenis had het naar het oordeel van het hof op de weg van de vader gelegen om gemotiveerd te stellen en met stukken te onderbouwen wat er sinds de laatste afwijzing van zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling is veranderd. De vader stelt weliswaar dat in de bestreden beschikking is uitgegaan van oude stukken, maar laat na om nieuwe stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat er een verandering in de situatie is opgetreden. Zo blijkt bijvoorbeeld nergens uit dat de vader aan zichzelf heeft gewerkt. Nu de vader dit heeft nagelaten is, net als bij de rechtbank, niet gebleken dat het gedrag van de vader in de afgelopen jaren is verbeterd of dat de vader zijn aandeel in de problematiek tussen de ouders inmiddels erkent.
5.8
Daar komt bij dat de kinderen van een dusdanige leeftijd zijn dat hun bezwaren tegen omgang met hun vader moeten worden meegewogen. Voor het hof is in dat kader voldoende duidelijk dat de kinderen ernstige bezwaren hebben tegen omgang met hun vader. De kinderen hebben deze bezwaren ook herhaaldelijk geuit. Zo hebben zij in het kader van de kort geding procedure van eind 2023 ieder een brief geschreven aan de voorzieningenrechter. Anders dan de vader stelt vindt het hof het geloofwaardig dat de kinderen deze brieven zelf hebben geschreven nu de brieven inhoudelijk van elkaar verschillen en leeftijdsadequaat zijn opgeschreven. Daarnaast heeft de kinderrechter in eerste aanleg met de kinderen gesproken en naar aanleiding daarvan vastgesteld dat dat zij ernstige bezwaren hebben tegen omgang met de vader.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.