In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kinderen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L.A. Cox, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 9 april 2024 had besloten om het verzoek van de vader af te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.P. Gerrits, verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg had betrekking op de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij de rechtbank had vastgesteld dat er geen structurele zorgregeling was en dat de vader slechts een belregeling had. De vader had in zijn hoger beroep verzocht om een omgangsregeling waarbij de kinderen om de week een weekend bij hem zouden verblijven. De moeder voerde verweer en stelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die een nieuwe omgangsregeling rechtvaardigde.
Het hof oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks de eerdere afwijzingen. Echter, het hof concludeerde dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen hadden ernstige bezwaren geuit tegen omgang met hun vader, en het hof vond dat de vader niet had aangetoond dat er sinds de laatste afwijzing van zijn verzoek een verandering in de situatie had plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.