ECLI:NL:GHARL:2024:7826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.341.182
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van [verzoeker]. Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van 9 februari 2024, waarin het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij op 22 november 2024 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting waren [verzoeker], de bewindvoerder en de moeder aanwezig, terwijl andere belanghebbenden niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in 1998 is geboren en dat zijn goederen sinds 20 juni 2017 onder bewind zijn gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. [verzoeker] heeft op 26 oktober 2023 verzocht om het bewind op te heffen, maar het hof oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Het hof concludeert dat [verzoeker] onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie en niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat [verzoeker] al geruime tijd beneden bijstandsniveau leeft en dat hij niet in staat is om een juiste inschrijving van zijn woonadres te verzorgen, wat noodzakelijk is voor het aanvragen van een bijstandsuitkering.

Gelet op deze overwegingen heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat niet is komen vast te staan dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.182
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10790835)
beschikking van 19 december 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F.H.P. van Venetien,
en
[verweerster] h.o.d.n. [naam1],
gevestigd te [plaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. G. Tajjiou.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de partner],
wonende te [plaats1] ,
veder te noemen: de partner van [verzoeker] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[broer1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [broer1] ,
en
[broer2] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [broer2] ,
en
[broer3] ,
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [broer3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 9 februari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 10790835, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 mei 2024;
- een bericht van de bewindvoerder van 30 oktober 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Venetien van 11 november 2024 met producties;
- een bericht van mr. Tajjiou van 11 november 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder (digitaal via Teams).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de partner van [verzoeker] , de vader, [broer1] , [broer2] en [broer3] niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1998.
3.2
Bij beschikking van 20 juni 2017 heeft de kantonrechter de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 26 oktober 2023, heeft [verzoeker] verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren wordt opgeheven.
4.3
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en het hof gevraagd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind moet worden afgewezen.
5.3
Aangezien [verzoeker] om opheffing van het bewind verzoekt, ligt het op zijn weg om te onderbouwen dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] hierin niet is geslaagd. Het bewind is ingesteld omdat [verzoeker] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Hij heeft niet aangetoond, bijvoorbeeld door het overleggen van een medische verklaring, dat de lichamelijke of geestelijke toestand die destijds de aanleiding was tot het instellen van het bewind niet meer bestaat, of dat deze situatie op dit moment in ieder geval niet aanwezig is.
Daarnaast blijkt uit hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken dat [verzoeker] weinig inzicht heeft in zijn inkomsten- en uitgavenpatroon. Zo is op de zitting in hoger beroep gebleken dat [verzoeker] niet kan verklaren waarom hij, als hij zoals hij zegt 35 uur per week werkt, in dit jaar tot nu toe slechts € 9.335,97 aan inkomen heeft ontvangen. Dat laatste bedrag heeft de bewindvoerder onderbouwd.
Voorts heeft [verzoeker] , via de bewindvoerder, in delen in totaal € 15.000,- aan schadevergoeding ontvangen binnen relatief korte tijd. Dat bedrag is bijna geheel opgemaakt, maar [verzoeker] kan niet uitleggen waaraan het is besteed: hij komt niet verder dan de mededeling dat hij het heeft besteed aan vakantie, kosten van het huis, het halen van zijn rijbewijs (overigens heeft hij dat niet gehaald) en dat hij een deel aan zijn moeder heeft gegeven omdat zij het zwaar heeft gehad in het leven. Iedere onderbouwing van deze uitgaven ontbreekt.
[verzoeker] heeft dan ook niet laten zien dat hij op een verantwoorde wijze met geld kan omgaan. Ook is gebleken dat het [verzoeker] nog steeds niet is gelukt om te zorgen voor een juiste inschrijving van zijn woon- of verblijfadres. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk uitgelegd dat dit nodig is om een bijstandsuitkering voor [verzoeker] te kunnen aanvragen. [verzoeker] leeft, gelet op zijn voor de bewindvoerder zichtbare inkomen, al geruime tijd beneden bijstandsniveau en tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat [verzoeker] inmiddels doordrongen is van het belang van een juiste inschrijving, zodat niet duidelijk is of daar binnen afzienbare tijd verandering in zal komen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij in staat kan worden geacht om zijn vermogensrechtelijke belangen op dit moment behoorlijk waar te nemen.
5.4
Nu niet is komen vast te staan dat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van [verzoeker] niet meer bestaat en niet is gebleken dat voortzetting van het bewind niet zinvol is, ziet het hof geen aanleiding voor opheffing van het bewind. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 februari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.H.F. van Vugt en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.