Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van [verzoeker]. Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van 9 februari 2024, waarin het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij op 22 november 2024 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting waren [verzoeker], de bewindvoerder en de moeder aanwezig, terwijl andere belanghebbenden niet verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in 1998 is geboren en dat zijn goederen sinds 20 juni 2017 onder bewind zijn gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. [verzoeker] heeft op 26 oktober 2023 verzocht om het bewind op te heffen, maar het hof oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Het hof concludeert dat [verzoeker] onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie en niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling duidelijk gemaakt dat [verzoeker] al geruime tijd beneden bijstandsniveau leeft en dat hij niet in staat is om een juiste inschrijving van zijn woonadres te verzorgen, wat noodzakelijk is voor het aanvragen van een bijstandsuitkering.
Gelet op deze overwegingen heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat niet is komen vast te staan dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.