Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De relevante feiten
4.Het oordeel van het hof
de bedrijfsruimte en de bedrijfswoning” van [appellant] gehuurd. Die worden samen aangeduid als ‘het gehuurde’, waarna direct daarop de bepaling volgt dat het gehuurde uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt
‘als in de hoedanigheid als omschreven op het uittreksel KvK’. Aan de huurovereenkomst is als bijlage ook een uittreksel uit het handelsregister van StaalNed gehecht. Hieruit blijkt al dat er geenszins sprake van is dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst (al dan niet ten aanzien van de woning) heeft gesloten als natuurlijk persoon die niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf (ofwel als ‘consument’). In zoverre kan het verweer van [geïntimeerde] al niet slagen.
6 juni 2023 dat in zijn opdracht is opgesteld. De gevorderde werkzaamheden hebben voornamelijk betrekking op de woning.
“De nieuwe huursom is €3300,--/maand”. Hierop heeft [geïntimeerde] op 12 januari 2020 gereageerd. [geïntimeerde] heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de
“forse verhoging”en heeft [appellant] te kennen gegeven het niet redelijk te vinden dat de verhoging met terugwerkende kracht wordt doorgevoerd. Hierop is door [appellant] op 14 januari 2020 gereageerd. [appellant] heeft [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“Jou opmerking over een huurverhoging met terugwerkende kracht begrijp ik niet.”Ook schrijft [appellant] dat hij al tien jaar geen gebruik heeft gemaakt van een jaarlijkse huuraanpassing en dat er geen sprake is van een vordering met terugwerkende kracht. [appellant] eindigt zijn e-mail met de zinsnede:
“De beslissing omtrent de huuraanpassing wordt niet ongedaan gemaakt en is dus per 01-01-2020 € 3.300,--/maand.”
1 mei 2022 de volledige maandelijkse huurprijs niet tijdig heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verklaard dat hij na 28 oktober 2022 elke maand de huur (het steeds door hem betaalde € 3.000,-) tijdig heeft voldaan. Dat is door [appellant] niet betwist. Dat betekent dat [geïntimeerde] , uitgaande van dat laatste bedrag, alleen een contractuele boete verschuldigd zou zijn over de maanden mei tot en met oktober 2022, wat neerkomt op het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 1.800,- (zes maanden x € 300,-). Hiervoor is echter ook vastgesteld dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2020 maandelijks niet de
volledigehuurprijs, maar slechts een deel daarvan heeft voldaan door de verhoging van de huurprijs als gevolg van de indexaties onbetaald te laten. Nu de verplichting in artikel 18.2 van de algemene bepalingen ziet op het tijdig voldoen van de volledige maandelijkse huurprijs, stelt het hof vast dat [geïntimeerde] in de hier relevante periode vanaf mei 2022 (zie hiervoor) tot en met januari 2023 niet tijdig de volledige huurprijs heeft voldaan en dat uit dien hoofde de contractuele boete is verschuldigd. De totale boete bedraagt daarmee (in beginsel) € 2.700,- (negen maanden x € 300,-).
5.De beslissing
17 december 2024.