In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, bestaande uit een bedrijfswoning met kantoorruimte en een loods, onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland had de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 385.000. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de waarde te hoog was, en concludeerde tot een waarde van € 288.000. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 14 november 2024 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar niet ter zitting verscheen. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de taxatiewaarde die door de heffingsambtenaar was ingebracht. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak uiteindelijk vastgesteld op € 335.000, en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.