ECLI:NL:GHARL:2024:779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
22/452
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 399.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, en de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020 op € 362,29. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, de gronden van het beroep toegelicht. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door [naam1] en taxateur [naam2]. Het geschil draait om de vraag of de heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden en of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak correct is. Belanghebbende betwist de waarde en stelt dat deze op € 373.000 moet worden vastgesteld.

Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, omdat hij voldoende informatie heeft verstrekt. Daarnaast heeft het Hof vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 399.000 niet te hoog is, mede op basis van vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden naar de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/452
uitspraakdatum: 30 januari 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2021, nummer AWB 21/1132, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 14 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 399.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 362,29.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter (digitale) zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2.
In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende onder meer om toezending van een taxatieverslag, een matrix en de grondstaffel verzocht.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in reactie op het bezwaarschrift een taxatieverslag en een overzicht aan belanghebbende toegezonden waarop bouwjaar, inhoud, perceeloppervlakte, bijgebouwen en (voor zover van toepassing) verkoopprijs en transactiedatum van de onroerende zaak en van drie vergelijkingsobjecten zijn vermeld, alsmede een grondstaffel.

3.Geschil

3.1.
In geschil is ten eerste of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de toezendplicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
In geschil is verder de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit vaststelling van die waarde op € 373.000. Volgens de heffingsambtenaar moet de door hem vastgestelde waarde van € 399.000 worden bevestigd.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd haar gronden met betrekking tot het motiveringsbeginsel (met betrekking tot het verslag van de hoorzitting in bezwaar), het vertrouwensbeginsel en overige beginselen van behoorlijk bestuur uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen.

4.Beoordeling van het geschil

Toezendplicht (artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ)
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar in bezwaar de waardeberekening met grondstaffel ten onrechte niet heeft verstrekt. Volgens de heffingsambtenaar heeft hij de grondstaffel en onderbouwingen wel degelijk verstrekt.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet heeft geschonden. Met de door hem toegezonden gegevens (zie 2.3) heeft de heffingsambtenaar voldaan aan het in 2.2 weergegeven verzoek van belanghebbende. Voor het oordeel dat de heffingsambtenaar bepaalde gegevens ten onrechte niet heeft toegezonden, is dat door belanghebbende gedane verzoek onvoldoende specifiek. [1] Met name hoefde de heffingsambtenaar het verzoek om toezending van “een matrix” in redelijkheid niet op te vatten als een verzoek om toezending van alle zogenoemde KOUDV-kenmerken van zowel de onroerende zaak als de gehanteerde vergelijkingsobjecten. Bovendien acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar de in beroep ingebrachte matrix waarin deze gegevens wel zijn opgenomen, gelet op wat hij hierover ter zitting van het Hof heeft verklaard, in bezwaar nog niet had opgesteld. Anders dan belanghebbende betoogt, brengt artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet mee dat een dergelijke matrix naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende in de bezwaarfase moet worden opgesteld. Ook in zoverre hoefde toezending toen niet plaats te vinden.
Waarde van de onroerende zaak
4.3.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij de beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt, zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar moet ook rekening worden gehouden met de stukken en stellingen die de belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde door hem niet te hoog is vastgesteld. In die matrix is de vastgestelde waarde onder meer gebaseerd op de verkoopcijfers van [adres1] 6 (hierna: nr. 6) en [adres2] 11 (hierna: [adres2] ). Deze vergelijkingsobjecten zijn wat betreft bouwjaar en type gelijk aan de onroerende zaak. Ook de inhoud, kaveloppervlakte en bijgebouwen acht het Hof voldoende vergelijkbaar. Het Hof stelt vast dat deze vergelijkingsobjecten qua onderhoud, uitstraling en voorzieningen weliswaar als beter dan de onroerende zaak moeten worden aangemerkt, maar met deze verschillen is voldoende rekening gehouden bij de herleiding van de waarde van de onroerende zaak uit de verkoopcijfers van die objecten. Bovendien is niet bestreden dat de ligging, kwaliteit en doelmatigheid van deze vergelijkingsobjecten wel gelijk zijn aan die van de onroerende zaak. Belanghebbende heeft ook niet gemotiveerd betwist dat, na indexering naar de waardepeildatum, voor nr. 6 kan worden uitgegaan van een verkoopprijs van € 439.000 en voor [adres2] van € 371.000. In dit licht acht het Hof een waarde van € 399.000 voor de onroerende zaak niet te hoog.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
De griffier, De raadsheer,
(M.T.M. Hennevelt) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 januari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.