Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot stiefouderadoptie. De stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. Broere, had samen met de moeder een verzoek ingediend om de minderjarige, geboren in 2009, te adopteren. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige, die bij haar en de stiefvader woont. De vader van de minderjarige was in hoger beroep niet verschenen en had geen verweer gevoerd tegen de afwijzing van het adoptieverzoek door de rechtbank Gelderland op 27 maart 2024.
Het hof heeft in zijn overwegingen de voorwaarden voor stiefouderadoptie, zoals vastgelegd in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek, uitvoerig besproken. Het hof concludeert dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor stiefouderadoptie, met name omdat de vader het verzoek tot adoptie heeft tegengesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in eerste aanleg zijn wens heeft uitgesproken om deel uit te maken van het leven van de minderjarige, wat betekent dat er nog steeds een juridische band bestaat. De stiefvader's verzoek om de afwijzing van de adoptie te vernietigen is dan ook afgewezen.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juridische en emotionele banden tussen de minderjarige en haar vader, en dat de wens van de minderjarige om geadopteerd te worden door de stiefvader niet voldoende is om de tegenspraak van de vader te negeren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.