ECLI:NL:GHARL:2024:7757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.337.417
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aansprakelijkheid bij aanneming van werk voor vloercoating in varkensstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [appellant] voor gebreken aan een vloercoating in een varkensstal. De zaak is ontstaan na een vordering van Maatschap [naam1] tegen [geïntimeerde] voor herstelkosten en schadevergoeding, die door de kantonrechter op 5 december 2023 werd toegewezen. [geïntimeerde] heeft [appellant] en [naam2] in vrijwaring opgeroepen, waarbij [appellant] niet verscheen. Het hof heeft de procedure beoordeeld, waarbij de kernvraag was of [appellant] aansprakelijk was voor de gebreken aan de vloercoating, die losliet na de oplevering.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade. Het hof oordeelt dat, zelfs als er sprake zou zijn van onderaanneming, de gebreken niet aan [appellant] kunnen worden toegerekend. De deskundige, TBA, heeft vastgesteld dat de gebreken niet het gevolg zijn van fouten van [appellant], maar eerder van andere factoren, zoals scheuren in de dekvloer. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [geïntimeerde] af, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.337.417
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 10594829
arrest van 17 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in vrijwaring
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J. Peute
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als eiser in vrijwaring
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. G.L. Breunesse

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de kantonrechter) op 5 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven
  • de incidentele conclusie tot voeging met de zaak 200.338.809 van [geïntimeerde]
  • de memorie van antwoord in het incident
  • de rolbeslissing tot voeging van deze procedure met de zaak 200.338.809
  • de memorie van antwoord
  • de doorhaling op eenstemmig verzoek van partijen van de zaak 200.338.809
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 november 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Maatschap [naam1] heeft [geïntimeerde] benaderd om de vloer van haar nieuwe varkensstal te voorzien van een vloercoating. [geïntimeerde] heeft dit werk aangenomen. De feitelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd door [appellant] en [naam2] . Maatschap [naam1] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor gebreken aan de vloercoating. In de hoofdzaak bij de kantonrechter heeft Maatschap [naam1] betaling van de kosten van herstel en schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft deze vordering in het vonnis van 5 december 2023 toegewezen. [geïntimeerde] heeft [appellant] en [naam2] in vrijwaring opgeroepen. [appellant] is niet in vrijwaring verschenen, [naam2] is wel in de vrijwaringsprocedure verschenen.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellant] en [naam2] worden veroordeeld tot betaling van datgene waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak is veroordeeld. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in het vonnis van 5 december 2023 veroordeeld om aan Maatschap [naam1] te betalen:
- € 19.207,80 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- € 967,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na 5 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- € 2.684,55 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na aanschrijving en de kosten van betekening als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet.
In het vonnis van 5 december 2023 heeft de kantonrechter de vordering in vrijwaring tegen [appellant] toegewezen en tegen [naam2] afgewezen. Hulshof is tegen de toewijzing in hoger beroep gegaan. [geïntimeerde] is tegen de afwijzing van de vordering tegen [naam2] in hoger beroep gegaan, dat is de procedure met zaaknummer 200.338.809. Die laatste procedure is op eenstemmig verzoek van partijen doorgehaald.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de vordering van [geïntimeerde] tegen [appellant] alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De conclusie
3.1.
Het hof zal beslissen dat [appellant] niets aan [geïntimeerde] hoeft te betalen en de vordering van [geïntimeerde] daarom alsnog afwijzen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De feiten waar het hof vanuit gaat
3.2.
[geïntimeerde] heeft begin 2021 met (de vennoten van) Maatschap [naam1-A] , [naam1-B] en [naam1-C] (hiervoor en hierna gezamenlijk: Maatschap [naam1] ) afgesproken dat hij de vloer van de nieuwe varkensstal zal voorzien van een epoxy vloercoating. De werkzaamheden zijn grotendeels uitgevoerd door [appellant] en [naam2] . De afspraken tussen [geïntimeerde] en [appellant] zijn niet op papier gezet. [geïntimeerde] heeft Maatschap [naam1] in februari 2021 een factuur gestuurd, die is betaald. In mei 2021 begon de vloercoating los te laten. Op 24 januari 2023 heeft Technisch Bureau Afbouw (hierna: TBA) de vloercoating onderzocht. Bij dit onderzoek waren twee maten van Maatschap [naam1] , [geïntimeerde] en (deels) [appellant] aanwezig. TBA heeft een rapport gemaakt en de kosten van herstel begroot op € 19.207,80 inclusief btw.
De grondslag van de vordering van [geïntimeerde]
3.3.
[geïntimeerde] stelt dat hij met [appellant] een overeenkomst van onderaanneming van werk heeft afgesloten. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] deskundig op het gebied van (kunstof) vloeren en de afwerking daarvan. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] [naam2] ingeschakeld om ook werkzaamheden uit te voeren. [geïntimeerde] stelt dat uit het rapport van TBA volgt dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. [geïntimeerde] vindt dat [appellant] daarom voor de gehele schade van [geïntimeerde] aansprakelijk is. Die schade bestaat uit het bedrag aan schadevergoeding dat [geïntimeerde] aan Maatschap [naam1] heeft betaald.
3.4.
[appellant] betwist dat sprake is van onderaanneming van werk. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] hem als ZZP-er ingehuurd om ter uitvoering van de overeenkomst met Maatschap [naam1] werkzaamheden in opdracht van [geïntimeerde] te verrichten. Het hof begrijpt het standpunt van [appellant] zo, dat in zijn visie sprake is van een overeenkomst van opdracht.
Als sprake is van aanneming van werk is [appellant] niet aansprakelijk voor de schade van [geïntimeerde]
3.5.
Het hof zal hierna eerst de vordering van [geïntimeerde] beoordelen, uitgaande van de aanname dat sprake is van onderaanneming van werk.
3.6.
Tussen partijen staat vast dat de benodigde materialen en de hoeveelheden van die materialen door [geïntimeerde] in overleg met Maatschap [naam1] zijn bepaald. [geïntimeerde] heeft het werk van Maatschap [naam1] aangenomen en vervolgens [appellant] gebeld en gezegd: “
Ik heb een klus aangenomen, jij mag er mee beginnen” of woorden van gelijke strekking. [geïntimeerde] heeft niet met [appellant] besproken welke werkzaamheden hij diende uit te voeren. Ook staat vast dat [appellant] tegen een vast uurtarief, dan wel een dagtarief, door [geïntimeerde] betaald zou worden. Als de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en [appellant] moet worden aangemerkt als aanneming van werk, was [appellant] alleen verplicht de vloercoating met behulp van de door [geïntimeerde] geleverde materialen op de vloer van de nieuwe stal aan te brengen en dit werk vervolgens op te leveren aan [geïntimeerde] .
3.7.
In de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] is het werk na oplevering voor risico van [geïntimeerde] . In de verhouding tussen [geïntimeerde] en Maatschap [naam1] is het werk na oplevering voor risico van Maatschap [naam1] . Het gevolg van deze risicovergang is dat de aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk is voor gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs bij de oplevering had moeten ontdekken. [geïntimeerde] erkent dat hij het werk aan Maatschap [naam1] heeft opgeleverd en dat de vloer er toen goed bij lag. Als sprake is van onderaanneming van werk impliceert dit ook dat het werk aan [geïntimeerde] is opgeleverd. Als die oplevering zou ontbreken, is zonder nadere uitleg (die [geïntimeerde] niet heeft gegeven) niet te begrijpen dat de vloer volgens [geïntimeerde] klaar was om aan Maatschap [naam1] te worden opgeleverd. Het hof gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat als sprake is van onderaanneming van werk, [appellant] er in die onderaanneming vanuit mocht gaan dat de vloercoating aan [geïntimeerde] is opgeleverd. [appellant] is als gevolg daarvan alleen aansprakelijk voor verborgen gebreken.
3.8.
Het hof begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] zo, dat hij meent dat van een dergelijk verborgen gebrek sprake is. Dan is het aan [geïntimeerde] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting te bewijzen – waaruit volgt dat er sprake is van een gebrek aan de aangebrachte vloercoating dat al ten tijde van de oplevering aanwezig was en dat kan worden verweten aan [appellant] . [geïntimeerde] heeft hiervoor verwezen naar het rapport van TBA. Uit dat rapport leidt het hof het volgende af.
TBA heeft waargenomen dat de epoxy vloercoating op grote schaal onthecht van de (zandcement) dekvloer. Aan de onderzijde van een door TBA met een schroevendraaier los gemaakt stuk epoxy vloercoating zijn geen cementresten zichtbaar. TBA heeft dit losgemaakte stuk onder een microscoop bekeken en geconcludeerd dat er aan de onderzijde geen transparante primer zichtbaar is en dat daarom de epoxy vloercoating is losgekomen van de epoxy primer. Daarnaast heeft TBA waargenomen dat de dekvloer op een aantal plekken is gaan scheuren, waardoor ook scheuren in de vloercoating zichtbaar zijn. Ook ter plaatse van die scheuren laat de epoxy vloercoating volgens TBA op meerdere plekken los van de dekvloer.
De conclusie van TBA is dat het volstrekt duidelijk is dat de epoxy vloercoating is onthecht van de ondergrond. Volgens TBA is degene die de vloercoating aanbrengt verantwoordelijk voor een goede hechting van de epoxy primer op de ondergrond en een goede hechting van de epoxy coating op de epoxy primer. TBA stelt dat het creëren van een goede hechting in dit geval niet is gelukt. Vervolgens somt TBA 12 belangrijke punten op voor het aanbrengen van een epoxy vloercoating. Dit zijn de volgende punten:
de temperatuur in de werkruimte
de temperatuur van de cementgebonden dekvloer
de temperatuur van de coating
de relatieve luchtvochtigheid in de werkruimte
het dauwpunt in de werkruimte
een cementgebonden dekvloer dient minimaal 28 dagen oud te zijn
eventuele vervuiling van de cement dekvloer door bouwwerkzaamheden
het verwijderen van eventuele vervuiling die op de ondergrond aanwezig is en die afbreuk kan doen aan de hechting (chemisch reinigen)
het schuren van de cementgebonden dekvloer
het stofvrij maken van de ondervloer met behulp van een industriële stofzuiger
nadat de epoxy primer is aangebracht moet de epoxy coating binnen 24 uur worden aangebracht en als dit niet gebeurd moet de epoxy primer eerst geschuurd worden voordat de epoxy coating wordt aangebracht
het restvochtpercentage van de cementgebonden dekvloer.
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de werkruimte normaal werd verwarmd door de in de dekvloer aanwezige vloerverwarming. Ook is niet weersproken dat de coating voorafgaand aan de toepassing stond opgeslagen in de verwarmde werkruimte. Verder staat vast dat de cementgebonden dekvloer ouder was dan 28 dagen en dat de epoxy coating binnen 24 uur na het aanbrengen van de epoxy primer is aangebracht. De gestelde gebreken zijn dus niet door een van deze door TBA genoemde aandachtspunten veroorzaakt.
3.10.
[geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat van [appellant] verwacht mocht worden dat hij een vochtmeting uitvoerde. Over de exacte werkzaamheden die [appellant] moest uitvoeren hadden partijen geen concrete afspraken gemaakt en tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] onweersproken aangevoerd dat een vochtmeting niet nodig was omdat de vloer en aan te brengen coating voldoende op temperatuur waren. Uit het TBA rapport valt ook niet op te maken dat het niet-uitvoeren van een vochtmeeting in dit geval heeft bijgedragen aan het gebrek. Daarom valt ook niet in te zien waarom het achterwege laten van die vochtmeeting een risico vormde waarop [appellant] [geïntimeerde] had moeten wijzen.
3.11.
[geïntimeerde] verwijt [appellant] dat hij niet heeft geschuurd en vervolgens heeft gestofzuigd. [appellant] erkent dat de cementgebonden dekvloer niet eerst is geschuurd en vervolgens gestofzuigd. Volgens [appellant] is dat afgesproken met [geïntimeerde] , maar [geïntimeerde] betwist dat. Het hof stelt vast dat volgens TBA in dit geval niet geschuurd hoefde te worden tussen het aanbrengen van de epoxy primer en de epoxy coating. Dan resteert de vraag of [appellant] de cementgebonden dekvloer had moeten schuren. Uit het rapport van TBA blijkt echter niet dat de primer van de dekvloer is losgekomen. Volgens TBA zijn aan de onderzijde van losgeraakte coating geen cementresten of epoxy primer zichtbaar. Daaruit blijkt volgens TBA dat de topcoating van de primer is losgeraakt. Dan is zonder nadere toelichting, die [geïntimeerde] niet heeft gegeven, niet te begrijpen waarom in dit geval juist het achterwege laten van het schuren van de dekvloer tot de gestelde gebreken heeft geleid.
3.12.
Over de resterende punten hebben partijen niets concreets aangevoerd, zodat het hof niet kan vaststellen dat een van die door TBA genoemde aandachtspunten als oorzaak van de gebreken kan worden aangemerkt.
3.13.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de gebreken aan de vloercoating zijn veroorzaakt doordat de cementgebonden dekvloer is gaan scheuren. Die scheuren hebben geleid tot het scheuren van de toplaag van de vloercoating. In die scheuren zijn urine en uitwerpselen van de varkens gekomen en door de inwerking daarvan is de coating losgekomen.
[geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat de gebreken zijn ontstaan door problemen in de dekvloer en door vocht.
In het rapport van TBA is vermeld dat zichtbaar is dat de dekvloer is gaan scheuren en dat die scheuren zich in de vloercoating voortzetten. Volgens TBA kan dat echter niet tot onthechting van de epoxy coating en de epoxy primer leiden. De hechting van een goed aangebracht epoxy vloercoating systeem is volgens TBA zo groot, dat van bovenaf binnendringend vocht dat via scheuren in de coating de dekvloer binnendringt nooit de coating van de dekvloer af kan drukken. En als er sprake is van krachten die in de ondervloer aanwezig zijn, dan zal volgens TBA altijd de cementgebonden dekvloer in de top breken en niet de hechting tussen de epoxy coating en de epoxy primer worden verbroken. Als krachten in de ondervloer de oorzaak zijn, dan zou volgens TBA aan de onderzijde van de losgeraakte coating resten cement moeten zitten en dat is hier niet het geval.
3.14.
Het hof stelt vast dat het rapport van TBA is opgesteld in de rechtsverhouding tussen Maatschap [naam1] en [geïntimeerde] , in opdracht van de twee rechtsbijstandsverzekeraars van die partijen. Op basis van dat rapport kan het hof niet vaststellen dat [appellant] geen goed en deugdelijk werk heeft geleverd dat heeft geleid tot het onthechten van de epoxy coating van de epoxy primer. In het bijzonder blijkt uit het rapport niet dat het verwijt dat [geïntimeerde] [appellant] maakt (niet schuren en stofzuigen van de dekvloer) in dit geval heeft geleid tot de gebreken aan de vloercoating. De in het rapport van TBA vermelde mogelijke oorzaken (aandachtspunten genoemd in het rapport) doen zich in dit geval niet voor, of zijn niet nader onderbouwd door [geïntimeerde] . Het enkele vermelden van een mogelijk oorzaak is ook niet voldoende om [appellant] aansprakelijk te houden voor de totale schade van [geïntimeerde] . Uit het rapport van TBA of de stellingen van [geïntimeerde] kan het hof ook niet afleiden dat [appellant] op enig moment [geïntimeerde] had moeten waarschuwen voor de (ongeschiktheid van de) door hem ter beschikking gestelde materialen of (een gebrek in) de cementgebonden dekvloer. Alles bij elkaar genomen, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden doordat de epoxy coating is onthecht van de epoxy primer.
Daar komt bij dat [geïntimeerde] in de dagvaarding tot vrijwaring geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. In de memorie van antwoord biedt [geïntimeerde] wel gespecificeerd bewijs aan, maar dat betreft geen voor de beoordeling van de zaak relevant punt.
Ooka
ls geen sprake is van aanneming van werk is [appellant] niet aansprakelijk voor de schade van [geïntimeerde]
3.15.
Het hof kan op grond van de stellingen van [geïntimeerde] en in het bijzonder het rapport van TBA ook niet vaststellen dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade als geen sprake is van onderaanneming van werk, maar opdracht. Hoe de rechtsverhouding tussen hen gekwalificeerd moet worden, kan daarom in het midden blijven. Het gevolg is ook, dat het hof niet hoeft vast te stellen wat de rechtsverhouding van [geïntimeerde] of [appellant] met [naam2] is. Het hof komt dan ook niet toe aan de stelling van [appellant] dat [naam2] een groter deel van de werkzaamheden heeft verricht dan hij en dat bovendien ook werkzaamheden door [geïntimeerde] zelf zijn verricht.
De conclusie
3.16.
Het hof kan niet vaststellen dat [geïntimeerde] [appellant] aansprakelijk kan houden voor de door [geïntimeerde] geleden schade. Het hoger beroep slaagt daarom. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter van 5 december 2023 vernietigen, voor zover dat in de vrijwaringszaak tussen [geïntimeerde] en [appellant] is gewezen, en de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.17.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel in 6.7. en 6.8. van het vonnis 5 december 2023 tussen [geïntimeerde] en [appellant] in de vrijwaring gegeven, en beslist opnieuw:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tegen [appellant] af;
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van [appellant] , in eerste aanleg tot aan de uitspraak van de kantonrechter begroot op nihil en in hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op:
€ 798,00 aan griffierecht
€ 137,39 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 3.142,00 aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x appeltarief III);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Wallart, W.C. Haasnoot en P.E. Lucassen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.