In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de afwijzing van zijn verzoeken tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen die zijn gegeven door de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind. De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over hun kind, dat sinds 13 april 2022 onder toezicht staat van de GI. De vader heeft in februari en maart 2024 schriftelijke aanwijzingen ontvangen van de GI, waarin hij werd opgedragen mee te werken aan de uitbreiding van het contact tussen de moeder en het kind, en aan hulpverlening in de thuissituatie. De vader heeft de rechtbank verzocht om deze aanwijzingen vervallen te verklaren, maar zijn verzoek is afgewezen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken. Het hof oordeelt dat de verzoeken van de vader niet gericht zijn op de beperking van de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige, en dat er geen gronden zijn voor doorbreking van het appelverbod. De advocaat van de vader heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof heeft in zijn beslissing ook aandacht besteed aan de positieve ontwikkelingen in de omgang tussen de moeder en het kind, en de inzet van de vader voor de hulpverlening. Het hof complimenteert de ouders voor de stappen die zij samen hebben gezet in het belang van hun kind. De beschikking is op 12 december 2024 uitgesproken in het openbaar.