ECLI:NL:GHARL:2024:7649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24/459
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar Wet WOZ en waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2023. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door belanghebbende is ingediend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Westerwolde, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld op € 108.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd. Belanghebbende stelde dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding bij de indiening van het bezwaarschrift, dat te laat was ingediend op 5 juli 2021, terwijl de termijn eindigde op 9 april 2021. Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 heeft belanghebbende verklaard dat hij leed aan depressiviteit, maar het Hof oordeelde dat niet was aangetoond dat deze omstandigheden de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/459
uitspraakdatum: 10 december 2024
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2023, nummer LEE 21/4001, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Westerwolde(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 40 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 108.000.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 december 2023 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn ouders, [naam1] en [naam2] , alsmede [naam3] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam4] .
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft als huurder van de woning de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde beschikking, met dagtekening 26 februari 2021, ontvangen.
2.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Dit bezwaarschrift is niet gedateerd en is door de heffingsambtenaar ontvangen op 5 juli 2021. In de brief staat niet vermeld waarom het bezwaar buiten de termijn van zes weken is ingediend.
2.3
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.4
De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde vervolgens nog wel ambtshalve beoordeeld op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken, maar geconcludeerd dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
2.5
In eerste aanleg heeft belanghebbende geen redenen gegeven voor de termijnoverschrijding in de bezwaarfase.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding bij de indiening van het bezwaarschrift. Als belanghebbendes bezwaarschrift ontvankelijk is, is in geschil of de beschikte waarde op waardepeildatum onjuist is.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden waarde tot € 98.000.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het onderwerp van geschil is - ook in hoger beroep – de uitspraak op bezwaar, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.
4.2
De Rechtbank heeft met juistheid vooropgesteld dat een belanghebbende niet bij de belastingrechter kan opkomen tegen een ambtshalve beoordeling, zoals in dit geval door de heffingsambtenaar na het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar is gegeven. Het gesloten stelsel van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet, brengt dat mee.
4.3
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van een beschikking geschiedt op grond van artikel 3:41 Awb in beginsel door toezending of uitreiking van de beschikking. Op grond van artikel 22j, onder a van de AWR vangt de termijn evenwel aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de bekendmaking van de beschikking. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de onderwerpelijke beschikking van 26 februari 2021, pas nadien bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde daarom op 9 april 2021.
4.4
Op grond van artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn door de heffingsambtenaar is ontvangen. Belanghebbende heeft niet betwist dat het bezwaarschrift op 5 juli 2021 door de heffingsambtenaar is ontvangen, waardoor het aannemelijk is dat belanghebbende het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn (uiterlijk 8 april 2021) heeft ingediend.
4.5
Op grond van artikel 6:11 van de Awb moet niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien er sprake is van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. In geval van indiening van een bezwaarschrift is daarvan sprake indien:
(i) de belanghebbende pas na het verstrijken van de termijn een bezwaarschrift heeft ingediend als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, en tevens
(ii) de belanghebbende, nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd (vgl. HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515).
4.6
Voor zover het omstandigheden betreft die de belanghebbende persoonlijk betreffen, is er geen reden artikel 6:11 Awb te beperken tot de gevallen waarin de betrokkene feitelijk niet in staat is geweest het rechtsmiddel tijdig aan te wenden. Of artikel 6:11 Awb van toepassing is, zal per geval moeten worden beoordeeld, waarbij het erop aankomt of van deze belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon worden gevergd om tijdig bezwaar in te stellen. Aan de belanghebbende van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd om dit zelf te doen, kan niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij iemand anders had kunnen verzoeken hem hierin bij te staan of te vertegenwoordigen, of dat hij binnen de termijn had kunnen volstaan met het indienen van een bezwaarschrift waarin nog niet de gronden van het beroep zijn opgenomen (een zogenoemd pro-formabezwaarschrift). Ook met betrekking tot zulke maatregelen komt het erop aan of zij van deze belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid konden worden gevergd. Verder moet ook de vraag of het bezwaarschrift na overschrijding van de bezwaartermijn is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. In zijn arrest van 5 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:515) heeft de Hoge Raad beslist dat de termijn hiervoor zes weken bedraagt na het verstrijken van de omstandigheid die het tijdig instellen van beroep (en daarmee: bezwaar) verhinderde.
4.7
In dit geval heeft belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd niet kunnen aangeven waarom hij het bezwaarschrift zo laat heeft ingediend. Hij heeft aangegeven dat hij in de periode van begin 2020 tot en met heden leidt aan depressiviteit. Belanghebbende heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij het bezwaarschrift wel begin juli 2021 heeft kunnen indienen en nadien wel tijdig een beroepschrift respectievelijk een hogerberoepschrift heeft kunnen indienen terwijl hij ook toen leed aan depressiviteit. Naar het oordeel van het Hof is daarmee niet vast komen te staan dat de belanghebbende pas na het verstrijken van de termijn een bezwaarschrift heeft ingediend als gevolg van de gestelde depressiviteit. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is ook overigens niet gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
De griffier, De voorzitter,
G.J. van de Lagemaat P. van der Wal
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.