Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde2],
1.Samenvatting
2.Voorgeschiedenis
3.Het verloop van de procedure in hoger beroep
4.De beoordeling in hoger beroep
De aanvullende vorderingen zijn ongegrond
niet voor inschrijving bestemd’ zijn, en dat A3 in de akte zelf niet nader wordt omschreven doet daaraan niet af; een buitenstaander die de akte leest, kan niet tot de conclusie komen dat nummer 11 geheel is overgedragen, maar moet juist tot de conclusie komen dat nummer 11 deels niet is overgedragen. Welk deel wel en welk deel niet is overgedragen, is vast te stellen aan de hand van gegevens in de akte, doordat de akte daarvoor verwijst naar situatietekening II. Die tekening is (zoals de akte ook vermeldt) gehecht aan de originele akte die bij de notaris is blijven berusten. Dat de tekening uit 1998 ook daadwerkelijk te achterhalen was blijkt wel hieruit dat [geïntimeerden] de tekening hebben opgevraagd bij de notaris en in het geding hebben gebracht. Dat de notaris zelf desgevraagd iets anders heeft verklaard over wat er in 1998 is geleverd, is niet iets waar een buitenstaander rekening mee zou kunnen houden; die uitleg achteraf van de notaris telt hier dus niet mee. Uit de akte met de tekeningen blijkt dat de grens tussen de twee gedeeltes van het pand niet op iedere verdieping gelijkloopt. Door het leveren van slechts een deel van de ruimtes in het pandgedeelte met nummer 11 loopt de grens tussen nummers 9 en 11 in verticaal opzicht niet recht; de verdiepingen hebben elk een eigen grens met nummer 9.
het woonhuis met garage … [adres] 9[etc.]’ is overgedragen. Het hof oordeelt dat deze omschrijving ook betrekking had op de ruimtes A3. In de akte van 15 juli 1999 ontbreekt een verwijzing naar situatietekening II bij de akte van 23 juli 1998. Kennisneming van de indeling van het pand geeft echter voor een buitenstaander uitsluitsel; daaruit volgt immers wat volgens verkeersopvatting bij het bouwdeel met huisnummer 9 hoort. Daardoor kon worden bepaald wat er op 15 juli 1999 is overgedragen: zoals ook bij de plaatsopneming door het hof duidelijk werd, hebben huisnummer 9, A3 en de zolderruimte één centrale verwarmingsinstallatie die uitsluitend die ruimtes verwarmt. Zoals al vermeld, zijn de ruimtes A3 en de zolderruimte enkel vanuit het pand met huisnummer 9 toegankelijk. [appellanten] voeren aan dat er ná 15 juli 1999 verbouwingswerk is uitgevoerd, maar hebben slechts toegelicht dat A3 in 1998/1999 een andere indeling had dan thans het geval is. Hun verweer op dit punt is daarom onvoldoende uitgewerkt en het hof gaat er van uit dat de indeling van A3 en de zolderruimte, plus de cv-installatie destijds tot dezelfde uitleg van de verklaringen van [naam1] en de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] leidde als nu. Omdat de cv-installatie onderdeel (bestanddeel) was van het overgedragen woonhuis op nummer 9, blijkt uit de aanduiding dat [geïntimeerden] via hun rechtsvoorgangers de eigendom hebben verkregen van de ruimtes A3. Die ruimtes zijn bestanddeel of -delen van huisnummer 9. Bovendien is algemeen bekend dat een badkamer (ook) in 1999 een essentieel onderdeel uitmaakte van een woning en bevond de enige badkamer van huisnummer 9 zich op/in A3. Ook dit laatste had vastgesteld kunnen worden door het pand te bekijken, zodat de overdracht, die immers volgens de tekst van de akte betrekking heeft op een woning, ook voldoet aan het bepaalbaarheidsvereiste. Dat dit op 15 juli 1999 anders was, is niet gebleken.
geldige overdrachtals bedoeld in de laatste bijzin van de geciteerde wetstekst. Uit de toelichting op het ontwerp van artikel 5:110 lid 1 BW blijkt dat daarmee is bedoeld om een splitsing van een appartementsrecht door een onbevoegde toch te laten gelden wanneer degene die na de splitsing het (vermeende) appartementsrecht overdraagt, wél de bevoegde zou zijn geweest (of wanneer de onbevoegde intussen bevoegd zou zijn geworden) om tot overdracht over te gaan [3] . Die situatie is hier niet aan de orde, omdat, zoals het hof hiervóór heeft geoordeeld, de VOF nooit beschikkingsbevoegd is geworden. Ook is gesteld noch gebleken dat rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] of anderen die wél beschikkingsbevoegd waren, alsnog met de splitsing hebben ingestemd. Artikel 5:110 lid 1 BW kan onder omstandigheden dus een splitsing die ongeldig is omdat degene die splitst, onbevoegd was, alsnog geldig maken, maar niet indien degene die het (vermeende) appartementsrecht overdraagt, tot die overdracht niet bevoegd was.
Asser/Bartels& Van Velten 5 2017/400– dat een geldige overdracht van een van de ándere door de splitsing van nummer 11 in het leven geroepen appartementsrechten ook de splitsing tot appartementsrecht A3 geldig maakt. Ook dat is volgens het hof onjuist. Voor zover de VOF wel beschikkingsbevoegd was ten aanzien van de andere bij de splitsing betrokken onroerende zaken, is de splitsing in die andere appartementsrechten in beginsel geldig (artikel 3:41 BW). Maar toepassing van artikel 5:110 lid 1 BW leidt er niet toe dat ook de splitsing tot A3 geldig is geworden. Wel kan het dan voor een belanghebbende partij wenselijk zijn om de splitsingsakte door een wijziging aan te passen aan de bestaande rechtstoestand (artikel 5:144 lid 1 aanhef en onder f BW). [4]
in conventietoegewezen bepaling (verklaring voor recht) dat [appellanten] eigenaar van A3 zijn is ten onrechte uitgesproken. Het vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de vordering tot het afgeven van die bepaling zal alsnog worden afgewezen.