ECLI:NL:GHARL:2024:7598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
200.344.677
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. Stichting Erve de Bröäker c.s. had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 mei 2024 was uitgesproken. Het beroepschrift werd echter pas op 8 augustus 2024 bij de griffie van het hof ingediend, wat na het verstrijken van de appeltermijn van drie maanden was. Het hof heeft vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift niet tijdig was, ondanks de argumenten van Stichting Erve de Bröäker c.s. dat zij het beroepschrift op 5 augustus 2024 via Veilig Mailen hadden willen indienen. Het hof oordeelde dat de datum van daadwerkelijke indiening bij de griffie bepalend is en dat er geen sprake was van een apparaatsfout die de termijnoverschrijding verschoonbaar zou maken. Het hof verklaarde Stichting Erve de Bröäker c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering in hoger beroep en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de geïntimeerden. De uitspraak benadrukt het belang van strikte naleving van rechtsmiddeltermijnen in het belang van rechtszekerheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.677
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 431453
beschikking van 3 december 2024
in de zaak van

1.Stichting Erve de Bröäker

die is gevestigd in Haaksbergen

2. [appellant2]

die woont in [woonplaats1]

3. [appellante3]

die woont in [woonplaats2]

4. [appellant4]

die woont in [woonplaats3]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als verzoeksters
hierna samen: Stichting Erve de Bröäker c.s.
advocaat: mr. R.F.A. Rorink
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optraden als verweersters
hierna samen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. W.H. van Zundert (geschorst per 14 oktober 2024)
en als belanghebbende:
Stichting Tobra
die is gevestigd in Rietmolen, gemeente Neede
en bij de kantonrechter optrad als verweerster
hierna: Stichting Tobra
advocaat: mr. W.H. van Zundert (geschorst per 14 oktober 2024)

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 8 augustus 2024, hebben Stichting Erve de Bröäker c.s. hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de kantonrechter) op 6 mei 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de tijdigheid van het hoger beroep. Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de akte van Stichting Erve de Bröäker c.s. met producties, van 30 augustus 2024
  • de akte van [geïntimeerden] van 11 september 2024
  • de akte van Stichting Erve de Bröäker c.s. van 27 september 2024
  • de akte van [geïntimeerden] van 8 oktober 2024.
1.2.
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Het hof stelt voorop dat tegen eindbeschikkingen zoals in deze zaak aan de orde, ingevolge artikel 358 lid 2 Rv door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Op grond van artikel 359 Rv wordt hoger beroep ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Dit kan geschieden op de wijze zoals in de wet en de op de wet gebaseerde regelingen is voorgeschreven. Aangezien de bestreden beschikking dateert van 6 mei 2024 liep de appeltermijn af op 6 augustus 2024. Op 8 augustus 2024 is bij de griffie van het hof een beroepschrift met producties binnengekomen, dat wil zeggen na het verstrijken van de appeltermijn.
Standpunten
2.2.
Stichting Erve de Bröäker c.s. stellen dat het beroepschrift moet worden geacht tijdig te zijn ingesteld en verzoeken ontvankelijk te worden verklaard in hoger beroep dan wel alsnog gelegenheid te krijgen om een beroepschrift in te dienen. Zij hebben bedoeld het beroepschrift via Veilig Mailen op 5 augustus 2024 bij het hof aan te bieden. In het e-mailbericht van 5 augustus 2024, dat is opgesteld door de juridisch medewerker bij het advocatenkantoor van mr. Rorink, is het e-mailadres van het hof per abuis niet bij de geadresseerden opgenomen. Wel is de advocaat van [geïntimeerden] als geadresseerde in het e-mailbericht opgenomen. De advocaat van [geïntimeerden] heeft bevestigd het beroepschrift met bijlagen op 5 augustus 2024, binnen de appeltermijn, te hebben ontvangen. Het is volgens Stichting Erve de Bröäker c.s. naar maatstaven van goede procesorde onaanvaardbaar om als datum van het beroepschrift een andere datum aan te houden dan de datum waarop bedoeld is het beroepschrift in te dienen, namelijk 5 augustus 2024. Zij wijzen op uitspraken van de Hoge Raad en dit hof waarin vanwege de maatstaven van goede procesorde termijnoverschrijdingen verschoonbaar werden geacht. Daarnaast moet het beroepschrift worden geacht tijdig te zijn ingediend omdat het de advocaat van [geïntimeerden] binnen de appeltermijn heeft bereikt, mede gelet op het belang van hoor en wederhoor en artikel 6 EVRM. Stichting Erve de Bröäker c.s. wijzen ten slotte op het feit dat sprake is van een verzoekschriftprocedure, waarbij indiening van processtukken met minder formaliteiten is omkleed dan in een dagvaardingsprocedure. [geïntimeerden] voeren aan dat het beroepschrift te laat is ingediend bij het hof en dat Stichting Erve de Bröäker c.s. daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering in hoger beroep.
Oordeel hof
2.3.
Uitgangspunt voor het hof is dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. Verder dient tot uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten. [1]
2.4.
Het hof zal Stichting Erve de Bröäker c.s. niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering in hoger beroep. Niet is gesteld dat het beroepschrift binnen de appeltermijn is binnengekomen bij het hof. Uit de stellingen van Stichting Erve de Bröäker c.s. volgt zelfs dat het beroepschrift niet binnen de appeltermijn aan het hof is verstuurd. Een apparaatsfout is dus niet aan de orde. Dat Stichting Erve de Bröäker c.s. bedoeld hebben het beroepschrift tijdig, namelijk op 5 augustus 2024, via Veilig Mailen in te dienen, doet niet ter zake, nu vaststaat dat dit feitelijk niet is gebeurd. Bepalend is het tijdstip waarop het beroepschrift daadwerkelijk bij de griffie is binnengekomen. Dit is pas gebeurd nadat de appeltermijn op 6 augustus 2024 was verstreken. Het feit dat sprake is van een verzoekschriftprocedure maakt een termijnoverschrijding evenmin verschoonbaar. Ook in een verzoekschriftprocedure dient aan de rechtsmiddelentermijnen strikt de hand te worden gehouden om de rechtszekerheid te dienen. Dat het beroepschrift op 5 augustus 2024 wel per e-mail is verzonden aan de advocaat van Baakman c.s, is rechtens niet relevant, nu de wet tijdige indiening ter griffie voorschrijft. Daarnaast is er geen sprake van een vergelijkbare situatie als in de door Stichting Erve de Bröäker c.s. genoemde uitspraken. Naar het oordeel van het hof zijn in het onderhavige geval geen bijzondere omstandigheden aangedragen die een uitzondering op de strikte regels inzake rechtsmiddeltermijnen rechtvaardigen. Het beginsel van hoor en wederhoor en/of artikel 6 EVRM vormt geen argument om Stichting Erve de Bröäker c.s. (alsnog) ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep. Overigens hebben partijen afgezien van een mondelinge behandeling over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hof zal Stichting Erve de Bröäker c.s. ook niet in de gelegenheid stellen alsnog een beroepschrift in te dienen, omdat daar geen gronden voor zijn.
2.5.
Het hof zal Stichting Erve de Bröäker c.s., als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
verklaart Stichting Erve de Bröäker c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering in hoger beroep;
3.2.
veroordeelt Stichting Erve de Bröäker c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 349,- aan griffierecht;
€ 607,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (0,5 procespunt x appeltarief II)
3.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.R. den Dekker, M.H.F. van Vugt en K. Mans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413.