In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. Stichting Erve de Bröäker c.s. had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 mei 2024 was uitgesproken. Het beroepschrift werd echter pas op 8 augustus 2024 bij de griffie van het hof ingediend, wat na het verstrijken van de appeltermijn van drie maanden was. Het hof heeft vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift niet tijdig was, ondanks de argumenten van Stichting Erve de Bröäker c.s. dat zij het beroepschrift op 5 augustus 2024 via Veilig Mailen hadden willen indienen. Het hof oordeelde dat de datum van daadwerkelijke indiening bij de griffie bepalend is en dat er geen sprake was van een apparaatsfout die de termijnoverschrijding verschoonbaar zou maken. Het hof verklaarde Stichting Erve de Bröäker c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering in hoger beroep en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de geïntimeerden. De uitspraak benadrukt het belang van strikte naleving van rechtsmiddeltermijnen in het belang van rechtszekerheid.