ECLI:NL:GHARL:2024:7585

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
200.342.986
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaar ontslag op staande voet; geen herstel maar billijke vergoeding

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin zijn verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet door Alliander N.V. werd afgewezen. Het ontslag vond plaats op 27 november 2023, na beschuldigingen van fraude met restmaterialen. De kantonrechter had de verzoeken van [appellant] grotendeels afgewezen, met uitzondering van een nevenvordering tot betaling van opgebouwde emolumenten. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet niet heeft vernietigd. Het hof concludeert dat er geen dringende reden voor het ontslag was, omdat [appellant] niet voldoende was geïnformeerd over het verbod op het afvoeren van restmaterialen. Bovendien was er sprake van een gedoogcultuur binnen Alliander, waarbinnen dergelijke praktijken al jarenlang plaatsvonden zonder dat hiertegen werd opgetreden. Het hof oordeelt dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is, maar kent [appellant] wel een billijke vergoeding en transitievergoeding toe. De hoogte van de billijke vergoeding is vastgesteld op € 38.200,00 bruto, en de transitievergoeding moet worden berekend over de periode van 1 mei 1984 tot 1 juni 2024. Het hof wijst ook de verzoeken van [appellant] tot rectificatie en vergoeding van advocaatkosten af, en veroordeelt Alliander in de proceskosten van zowel de kantonrechter als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.342.986
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 10909271)
beschikking van 9 december 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker en
verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna: [appellant]
advocaat: mr. R. Olde
tegen
Alliander N.V.,
die is gevestigd in Arnhem,
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en verzoekster in het voorwaardelijk verzoek,
hierna: Alliander
advocaat: mr. T.B. Vandeginste

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift (met producties)
  • het verweerschrift (met productie)
  • de nagekomen producties B tot en met F van [appellant]
  • twee nagekomen producties van Alliander.
1.2.
Op 11 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. De advocaten hebben daar de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Die zijn samen met het verslag van de mondelinge behandeling (proces-verbaal) aan het dossier toegevoegd. Voor het sluiten van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 25 november 2024 of zoveel eerder als mogelijk of later als nodig.
1.3.
Het hof doet vandaag ook uitspraak in de zaak (200.345.241) die Alliander tegen [appellant] is begonnen en waarin zij schadevergoeding van hem vordert.

2.Kern van het geschil en de beslissing van de kantonrechter en het hof

2.1.
[appellant] had een arbeidsovereenkomst met Alliander. Op 27 november 2023 is [appellant] op staande voet ontslagen. [appellant] heeft de kantonrechter verzocht het ontslag te vernietigen en Alliander te veroordelen tot wedertewerkstelling, doorbetaling loon en rectificatie van haar bericht over het ontslag op Intranet. Subsidiair heeft hij verzocht om Alliander te veroordelen, als het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, aan hem de transitievergoeding en opgebouwde emolumenten uit te betalen. Een en ander met enkele nevenvorderingen waaronder betaling van de daadwerkelijke advocaatkosten, opstellen van een rectificatie en een proceskostenveroordeling. Alliander op haar beurt heeft de kantonrechter verzocht om, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder transitievergoeding, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.2.
De kantonrechter heeft alle verzoeken van [appellant] afgewezen, behalve de nevenvordering tot betaling van de opgebouwde emolumenten die is toegewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
2.3.
Het hof zal oordelen dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet niet heeft vernietigd. De arbeidsovereenkomst zal echter niet worden hersteld maar aan [appellant] komt wel de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe. De door [appellant] verzochte rectificatie zal het hof niet toewijzen. Het hof zal aan [appellant] evenmin de daadwerkelijke advocaatkosten toewijzen. Wel zal Alliander worden veroordeeld in de gebruikelijke proceskosten van [appellant] bij de kantonrechter en in dit hoger beroep. Hoe het hof tot deze beslissingen is gekomen wordt hierna uitgelegd. Daarvoor is van belang dat eerst wordt ingegaan op de feiten.

3.3. De feiten

3.1
[appellant] , geboren [in] 1961, is op 1 mei 1984 bij een rechtsvoorganger van Alliander in dienst getreden. Ten tijde van het ontslag op staande voet functioneerde hij als technisch uitvoerder met een salaris van € 4.683,10 bruto per maand, exclusief emolumenten. Alliander is een grote onderneming die zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van de infrastructuur voor energievoorziening.
3.2
De relevante passages in de ontslagbrief van 27 november 2023 luiden als volgt:
“Namens Internal Audit Alliander bent u drie achtereenvolgende dagen uitgenodigd voor een wederhoorgesprek. De uitnodigingen hielden verband met een fraude-onderzoek naar uw gedragingen.
(...)
Het onderzoek is door Internal Audit opgestart in samenwerking met Hoffmann bedrijfsrecherche naar aanleiding van meerdere meldingen dat u gedurende lange tijd fraudeert met waardevol restmateriaal. In het onderzoek is vast komen te staan dat u in de onderzochte periode op 13 december 2022 en 16 februari 2023 in totaal vier keer vanaf de projectlocatie en uw huisadres naar een bedrijf voor metaalrecycling in Apeldoorn bent gereden, alwaar u met een aanhanger of vrachtwagen van een transporteur restmateriaal (aluminium, koper en ijzer) heeft ingeleverd tegen ontvangst van contant geld. U eigende zich werkzaamheden rondom projecten toe, zodat u aanleiding had om projectlocaties
te bezoeken en restmateriaal te verzamelen en in te leveren. Tevens is vast komen te staan dat u de bedrijfsauto heeft gebruikt voor de ritten naar de metaalrecycling in Apeldoorn. Deze ritten classificeren we als privé en zijn zoals bij u bekend niet toegestaan. In het onderzoeksrapport zijn de gedragingen, en in het bijzonder het ontvreemden van waardevol restmateriaal, exact beschreven. Het onderzoeksrapport kunt u beschouwen als onderdeel van deze brief en is dan ook bijgevoegd.
Tijdens het gesprek van 27 november 2023 heeft u gelegenheid gekregen om te reageren op deze bevindingen. U heeft op veel feiten niet inhoudelijk verklaard. Voor zover u wel heeft gereageerd, stelt u samengevat dat: Het inleveren van kleine hoeveelheden restmateriaal staande praktijk is en dat veel collega’s mee deden en profiteerden van deze praktijk. U heeft aangegeven dat grote hoeveelheden restmaterialen werden afgevoerd door de daarvoor gecontracteerde transporteur. Uw verklaring bevat onwaarheden, tegenstrijdigheden en doet bovenal niets af aan (de ernst van) de onderzoeksresultaten.
De hierboven genoemde gedragingen zijn middels het onderzoek door Internal Audit en Hoffmann onomstotelijk vast komen te staan en uw verklaring doet daar niet aan af. Ook heeft u geenszins spijt betuigt danwel anderszins ingezien dat u onjuist handelde.
Bij u was duidelijk bekend wat er met restmateriaal dient te gebeuren, wat pertinent niet is het inleveren door u als privé persoon tegen betaling die u voor uzelf houdt. Het op deze manier ontvreemden van de materialen kwalificeert bovendien als heling c.q. diefstal en geldt als een strafbaar feit.
Na afloop van het wederhoorgesprek heeft intern beraad plaatsgevonden waarna [naam1] , uw leidinggevende, namens Alliander, u heeft medegedeeld dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent.
De hiervoor genoemde (vaststaande) feiten vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet. Uw persoonlijke omstandigheden, zoals onder meer de gevolgen die het ontslag voor u zal hebben, hebben wij afgewogen tegen de aard en de ernst van de dringende redenen. Die afweging heeft tot de slotsom geleid dat een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband gerechtvaardigd is.”
3.3.
[appellant] heeft bij brief van 6 december 2023 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet.
3.4.
Voorafgaande aan het in de ontslagbrief genoemde onderzoek was [appellant] in 2023 ook onderwerp van een ander onderzoek door de afdeling Internal Audit van Alliander. Dit richtte zich op het gebruik van de bedrijfsauto en de registratie van gewerkte uren. [appellant] is toen ook gehoord. Dit onderzoek heeft niet geleid tot stappen jegens hem. Daarna, op 14 juli 2023, heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens mentale klachten.
3.5.
Tijdens zijn ziekteperiode, op 21 september 2023, werd [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, gehoord door Hofmann bedrijfsrecherche over een anonieme brief die aan een manager van Alliander is gericht. Alliander heeft niet kunnen vaststellen wie de schrijver van de anonieme brief was. Het onderzoek dat heeft geleid tot zijn ontslag op staande voet vond ook plaats tijdens de arbeidsongeschiktheid van [appellant] .
3.6.
[appellant] heeft na het ontslag op staande voet geen inkomsten uit enige uitkering ontvangen.

4.De beoordeling in hoger beroep

De dringende reden
4.1.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de
arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde
mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.2.
Het verweer van [appellant] in hoger beroep tegen het ontslag op staande voet ziet erop dat in objectieve noch in subjectieve zin sprake is van een dringende reden. Wat [appellant] betreft gold binnen Alliander niet de regel dat restmaterialen moesten worden ingeleverd bij Alliander; hij kreeg juist vaak van zijn leidinggevende te horen dat hij ervoor moest zorgen dat het projectterrein werd ontruimd en dus ook dat de restmaterialen moesten worden afgevoerd. Aan hem werd overgelaten hoe dat te doen zonder dat ooit iemand tegen hem heeft gezegd dat de opbrengst aan Alliander zou moeten worden afgedragen. Dat afvoeren deed hij vervolgens in samenspraak met Engineer, Projectrealisators en andere collega’s. De gerealiseerde opbrengst werd altijd aangewend voor de lunch of verdeeld onder de collega’s. [appellant] handelde al 39 jaar zo en is daar nooit op aangesproken. Sowieso controleerde Alliander niet en het kwam regelmatig voor dat er uit kostenoverwegingen geen containers voor restmateriaal op het project werden neergezet, zoals ook in het onderhavige geval. De Engineer wilde alleen een container voor schone aluminium kabel plaatsen en niet voor de grote hoeveelheid vervuilde aluminium kabel. Hierdoor viel de opbrengst op 13 december 2022 en 16 februari 2023 veel hoger dan gebruikelijk uit. [appellant] wijst er verder op dat alleen hij op staande voet wordt ontslagen terwijl er genoeg andere collega’s zijn die hetzelfde deden of daarvan profiteerden. [appellant] wijst als onderbouwing op (deels anoniem afgelegde) schriftelijke verklaringen van (ex-)collega’s en op het feit dat hij de restmaterialen met zijn bedrijfsauto (voorzien van
tracking), en dus open en bloot, afvoerde. Verder is van belang dat na zijn ontslag op staande voet niemand openlijk meer durft te verklaren over eigen betrokkenheid hierbij omdat zij bang zijn ook te worden ontslagen waardoor hij zijn gelijk niet kan bewijzen. Dat uit de reglementen van Alliander en haar werkbeschrijvingen een andere werkwijze omtrent de afvoer van restmaterialen volgt, moge zo zijn maar [appellant] is van de oude stempel, opent nooit zijn laptop, werkt met zijn ploeg in weer en wind in het veld en de bijdrage voor lunch motiveert “de jongens” om hard te werken en op tijd klaar te zijn. Tijdens zijn dienstverband is nooit tijdens een teamoverleg of in een toolboxmeeting gesproken over restmaterialen, wat daarmee en de eventuele geldelijke opbrengst te doen. Voor het eerst werd hier na zijn ontslag aandacht aan besteed. [appellant] wijst er verder op dat Alliander niet duidelijk maakt dat de (opbrengst van) restmaterialen aan haar toekomt. Tot slot meent hij dat sprake is van een gerichte actie om hem op staande voet te ontslaan terwijl hij een onberispelijk en zeer langdurend dienstverband (geen enkele negatieve beoordeling) heeft. Het ontslag is een
ultimum remediumen daarom niet passend. Een en ander wordt door Alliander betwist en op die betwistingen gaat het hof voor zover nodig verderop in.
4.3.
[appellant] betwist sinds de mondelinge behandeling bij de kantonrechter niet langer dat hij op 13 december 2022 en 16 februari 2023 in totaal vier keer vanaf de projectlocatie en zijn huisadres naar Jakiro, een bedrijf voor metaalrecycling in Apeldoorn, is gereden, waar hij met een aanhanger of vrachtwagen van een transporteur restmateriaal (aluminium, koper en ijzer) heeft ingeleverd tegen ontvangst van contant geld. Evenmin betwist hij dat hij de bedrijfsauto heeft gebruikt voor de ritten naar de metaalrecycling in Apeldoorn. Deze ritten zijn door Alliander als privé geclassificeerd en zijn niet toegestaan. Een en ander zoals is vermeld in de ontslagbrief. Deze twee ontslaggronden staan daarom feitelijk vast.
4.4.
Wat betreft deze feitenvaststelling is niet van belang dat hij, zoals [appellant] aanvoert, een gedeelte van de ingeleverde restmaterialen elders, dus niet in verband met zijn werkzaamheden voor Alliander, hobbymatig heeft verzameld. Het gaat erom dat duidelijk is dat een bedrag van € 4.243,50 voor 6.353 kilo aan metalen door hem van metaalhandel Jakiro, berekend tegen actuele marktprijzen, is ontvangen waarvan vaststaat dat dit overwegend restmaterialen zijn die hij als gevolg van zijn werk voor Alliander in bezit heeft gekregen. [appellant] stelt dat binnen Alliander bekend was dat restmaterialen door hem en anderen werden afgevoerd en dat de opbrengst werd aangewend voor een “visje” of “vette hap” bij de lunch en in sommige gevallen, als de opbrengst hoger uitviel, werd verdeeld onder de “jongens” die op het betreffende project werkzaam waren. Duidelijk is echter dat een bedrag van deze omvang niet valt in de categorie van een extraatje bij de lunch en [appellant] heeft op de mondelinge behandeling gezegd niet te willen bewijzen met welke collega’s hij de opbrengst heeft gedeeld. Evenzeer is naar het oordeel van het hof duidelijk geworden dat [appellant] de ontvangst van de opbrengsten geheim wilde houden. Op drie van de inleverbonnen van Jakiro heeft hij namelijk een valse naam opgegeven. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] daarover gezegd dat hij die valse naam wel vaker gebruikt maar hij heeft aan het hof niet duidelijk gemaakt waarom hij die naam naast zijn eigen naam met enige regelmaat gebruikt. Op de zitting bij de kantonrechter heeft [appellant] zijn handelwijze uiteindelijk als “dom, dom, dom” gekarakteriseerd.
4.5.
Nu moet het hof onderzoeken of deze feitenvaststelling leidt tot het oordeel dat sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarvoor is noodzakelijk dat komt vast te staan dat [appellant] wist van het verbod op het zelf afvoeren van restmaterialen. Alliander schrijft namelijk in de ontslagbrief dat aan [appellant] “…
duidelijk bekend [is] wat er met restmateriaal dient te gebeuren, wat pertinent niet is het inleveren door u als privé persoon tegen betaling die u voor uzelf houdt…”maar dit wordt door [appellant] betwist. Alliander stelt over een dergelijk verbod het volgende. Uit de toolboxen die op haar intranet zijn geplaatst en waarvan een document uit juli 2020 deel uitmaakt is hierover het volgende te lezen:
“Alliander heeft voor de verwerking van alle rest- en afvalstromen een tweetal overeenkomsten. Alle bedrijfs rest -en afvalstromen en gevaarlijk afval worden verwerkt door SUEZ Nederland. Alle ferro en non ferro reststoffen dus de metaalstromen worden verwerkt door HKS Metals bv. Beide bedrijven kunnen dus aanspraak maken op exclusiviteit. ... Alliander is volledig geïnformeerd wie en waar onze diverse stromen worden bewerkt en verwerkt. ... Alle gevallen van diefstal, fraude en andere incidenten die niet in lijn zijn met onze gedragsregels melden wij vanzelfsprekend altijd aan bij Alliander Internal Audit."Dit document is in oktober 2023 van een vrijwel gelijkluidende update voorzien. Verder verwijst Alliander naar de VGM-plannen (Veiligheid, Gezondheid en Milieuplan) die voor elk project werden opgesteld en waarin afspraken en instructies zijn opgenomen hoe om te gaan met afval en restmateriaal. [appellant] was verantwoordelijk voor de uitvoering van deze plannen die in papieren versie op het project altijd beschikbaar waren. Verder is [appellant] bij brief van 18 maart 2010 over haar gedragscode geïnformeerd en zijn er met grote regelmaat toolboxmeetings gehouden waarin op alle regelingen wordt ingegaan. In de gedragscode staat onder het kopje
“Omgaan met bedrijfseigendommen”onder andere: “
Restmateriaal is eigendom van Alliander en mag onder geen beding meegenomen worden. Spreek je collega aan op dit gedrag. Merk je dat hij niet openstaat voor verbetering, meld het dan bij je leidinggevende, HR Business Partner of bij het Fraudemeldpunt van Alliander.”Medewerkers moeten regelmatig e-learning modules volgen, waarin aan vorenstaande aandacht wordt besteed. Dat wordt door 70% van de werknemers gedaan.
4.6.
Met [appellant] is het hof van oordeel dat Alliander niet heeft aangetoond dat [appellant] wist dat het hem verboden was om restmaterialen af te voeren en de opbrengst daarvan zelf te behouden. [appellant] heeft namelijk betwist, onder verwijzing naar schriftelijke verklaringen van zijn voormalige collega’s [naam2] , [naam3] en manager [naam4] , dat in een vergadering of toolbox ooit is gesproken over een dergelijk verbod en tegenover deze betwisting heeft Alliander geen concrete voorbeelden van vergaderingen genoemd waarin dit wel is besproken. Daarnaast geldt dat [appellant] ontkent de gedragscode te hebben ontvangen en Alliander kan niet aantonen dat hij deze wel heeft ontvangen. Evenmin kan Alliander aantonen dat [appellant] regelmatig heeft ingelogd op zijn Alliander-account en de door haar genoemde documenten, waaronder de gedragscode, heeft gelezen. Desgevraagd heeft Alliander op de zitting medegedeeld dat 70% van de medewerkers de e-learning afrondt wat dus betekent dat 30% het niet doet. Vaststaat dat [appellant] voornamelijk op locatie werkzaam was en onvoldoende is betwist dat hij daarvoor niet de computer nodig had omdat hij leiding gaf aan de medewerkers die het fysieke werk verrichtten. Daaruit zou kunnen volgen dat de medewerkers op locatie niet of in elk geval veel minder gebruik maakten van intranet omdat dat voor hen niet noodzakelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden. Het hof kan er dus niet van uitgaan dat [appellant] via het intranet kennis heeft genomen van alle regels, vooral niet omdat Alliander geen inzicht verstrekt of en in hoeverre [appellant] wel van haar intranet gebruik maakte. In de VGM-plannen staat niet een verbod tot afvoer maar wel uitleg hoe om te gaan met afval- en restmaterialen. Daaruit zou hooguit kunnen worden afgeleid dat het niet de bedoeling was dat medewerkers zich de restmaterialen zouden toe-eigenen omdat er containers staan waarin deze moeten worden achtergelaten. Daar staat echter weer tegenover dat [appellant] stelt dat de Engineer soms besloot, ondanks een verzoek van hem, om uit kostenoverwegingen geen container te plaatsen of een volle niet door een lege te vervangen. Alliander heeft niet aangetoond dat op de projecten waarop de dringende reden ziet een container was geplaatst waarin het restmateriaal moest worden gedeponeerd.
4.7.
Bij dat alles komt dat [appellant] , om zijn gelijk aan te tonen, verwijst naar verklaringen die zijn afgelegd in het kader van het onderzoek dat Alliander naar hem heeft uitgevoerd. Ook verwijst hij naar verklaringen die hij zelf bij ex-collega’s heeft opgevraagd en in het geding heeft gebracht. Het hof loopt die verklaringen als volgt door. De anonieme melder, waarmee het onderzoek aanving, verklaart dat meer dan drie monteurs in het vaste clubje van [appellant] zaten en meedeelden in de opbrengst en dus geld van [appellant] kregen. Volgens hem wisten leidinggevenden [naam5] en [naam6] er ook van maar heeft dat er niet toe geleid dat Alliander actie nam. Uit de verklaring is af te leiden dat [appellant] al jarenlang, zoals [appellant] inmiddels zelf ook stelt, restmateriaal afvoerde en de opbrengst verdeelde. [naam7] , technicus B, verklaart dat hij ook wel eens restmateriaal heeft weggebracht en de opbrengst heeft aangewend ten behoeve van een aanvulling op de lunch en de laatste keer heeft hij daar € 100,00 voor ontvangen van een oud ijzerboer. Hij verklaart nooit aangesproken te zijn op het afvoeren van restmateriaal. Manager [naam4] verklaart: “
Nu is de beer los. Iedereen is van slag. Nadat [appellant]ontslagen is en jullie oud ijzer boeren bezoeken. De meeste mensen die ik spreek zeggen dat dit overal gebeurd, binnen Alliander. Dan bedoel ik het zelf wegbrengen van restmaterialen.”Zij verklaart dat zij van deze praktijk niet op de hoogte was. Teamleider [naam8] verklaart dat zij niet op de hoogte was van deze praktijk maar zij merkt op dat manager [naam4] op goede voet stond met [appellant] en dat zij door [naam4] overal buiten werd gelaten. Manager [naam9] verklaart nergens wat van af te weten. [naam10] , een vervoerder, verklaart dat hij al circa 2 tot 2,5 jaar in opdracht van [appellant] restmateriaal wegbracht en dat hij begreep dat het niet alleen voor de lunch kon zijn en desgevraagd vertelde [appellant] hem dat hij het overige geld verdeelde. Ook uit deze verklaring is af te leiden dat enkele managers ervan afwisten. Technisch uitvoerder [naam11] verklaart dat [appellant] al sinds 1987 (toen [naam11] in dienst trad)
“heel veel”restmateriaal wegbracht. Hij heeft tegen [appellant] gezegd
“… dat het te gek was wat hij deed…”en hij heeft dat ook aangegeven bij een manager. Ook zelf heeft hij restmaterialen weggebracht, de opbrengst geïncasseerd en in een pot in de keet gestopt als aanvulling op de lunch. Dat gebeurde meerdere keren per jaar. Verder verklaart hij:
“Het mag niet. Het strookt niet met de Alliander regels. Maar vanaf dat ik in dienst kwam werd dit gedaan. Iedereen wist er van. De leidinggevenden, de managers en teamleiders. Er werd openlijk over gesproken dat het visje van het restmateriaal bekostigd werd.”[naam2] verklaart dat zolang hij bij Alliander werkte klein sloopmateriaal door iedereen werd afgevoerd en dat de opbrengst werd verdeeld onder de monteurs. Voordeel was dat de werkzaamheden dan gelijk waren beëindigd zonder (naar het hof begrijpt: opruim-)kosten. Ook verklaart hij dat het daarom niet als stelen voelde omdat het gros van het materiaal de containers inging. Dan heeft [appellant] nog twee anonieme verklaringen overgelegd waaruit concrete voorbeelden van projecten door de jaren heen volgen waarin ook restmateriaal is verkocht en de opbrengst werd verdeeld.
4.8.
Het hof overweegt dat [appellant] , alles (behalve de anonieme verklaringen) bij elkaar genomen, aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een praktijk die jarenlang plaatsvond en die bekend was onder medewerkers en deels onder managers zonder dat daaraan een einde werd gemaakt terwijl dat wel eerder had gekund. Dat is af te leiden uit verklaringen die zijn afgelegd in het onderzoek dat Alliander in samenwerking met Hoffmann heeft gedaan, de door [appellant] in het geding gebrachte verklaringen en natuurlijk het eigen verweer van [appellant] . Het hof oordeelt dat Alliander hiertegenover onvoldoende heeft aangevoerd zodat niet aan verdere bewijslevering wordt toegekomen. Daarom gaat het hof ervan uit dat aan [appellant] het verbod op afvoer en verkoop van restmaterialen niet voldoende duidelijk is gemaakt èn dat sprake was een gedoogcultuur waarin hier niet tegen werd opgetreden.
4.9.
Daarbij komt dat van belang is dat [appellant] een werknemer op leeftijd is die kan bogen op een onberispelijk zeer langdurig dienstverband. Er is geen sprake van enige schriftelijke waarschuwing, laat staan een verbetertraject. Wel is hij voor het ontslag door Alliander betrokken bij twee onderzoeken zonder dat dit voor hem arbeidsrechtelijke gevolgen had maar als gevolg waarvan hij zich wel ziek heeft gemeld. Het ontslag op staande voet is, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, dan ook een te zwaar middel. Veeleer had Alliander met [appellant] het gesprek moeten aangaan waarin hij uitdrukkelijk op de regels werd gewezen en hem een expliciet verbod, onder dreiging van een ontslag op staande voet, zou zijn gegeven om ooit nog enig restmateriaal zonder haar uitdrukkelijke toestemming voor eigen gebruik af te voeren. Dat [appellant] op 13 december 2022 en 16 februari 2023 de zeer hoge verkoopopbrengst niet aan Alliander heeft medegedeeld is aan hem verwijtbaar, want [appellant] had zich moeten afvragen of dit nog wel paste binnen de gedoogcultuur. Maar gelet op alles wat hiervoor is overwogen is dit verwijt niet ernstig genoeg om als dringende reden te kunnen gelden. Dat [appellant] mogelijk in strijd met de regels de bedrijfsauto heeft gebruikt voor de afvoer van deze materialen brengt het hof niet tot andere gedachten want dat alleen is tegen de achtergrond van de gedoogcultuur binnen Alliander onvoldoende ernstig voor een ontslag op staande voet.
De onverwijldheid van het ontslag op staande voet
4.10.
Naar het oordeel van het hof is het ontslag op staande voet niet alleen vernietigbaar wegens het ontbreken van een dringende reden maar ook omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Dat wordt als volgt uitgelegd.
4.11.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven,
is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan de opzegging ten grondslag zijn gelegd, bekend werden bij degene die bevoegd was tot opzegging over te gaan. Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden voor ontslag van een werknemer, maar voorafgaand onderzoek naar de juistheid van dat vermoeden noodzakelijk acht, dient hij ook met dat onderzoek de grootst mogelijke voortvarendheid te betrachten. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan aard en omvang van noodzakelijk geacht onderzoek, behoedzaamheid die bij het instellen van zulk onderzoek geboden kan zijn ter voorkoming van onrust in de onderneming van de werkgever, problemen bij bewijsvergaring, wenselijkheid van inwinnen van (juridisch) advies, horen van de betrokken werknemer(s) en tot slot intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen geschaad wordt indien het vermoeden onjuist blijkt.
4.12.
Het hof neemt het tijdsverloop zoals dat door Alliander is uitgelegd als volgt door:
2 oktober 2023 telefoongesprek met anonieme melder
9 oktober 2023 melder laat weten een verklaring te willen afleggen
18 oktober 2023 inschakeling Hoffmann
26 oktober 2023 gesprek met melder waarvan schriftelijk verslag
6 november 2023 gesprek met transportbedrijf
15 november 2023 gesprek met Jakiro
21 november 2023 uitnodiging aan [appellant] voor gesprek op 23 november 2023
27 november 2023 uitgesteld gesprek met [appellant] waarin ontslag op staande voet
4.13.
Vanaf 9 oktober 2023 tot 18 oktober 2023 stelt Alliander onderzoek te hebben gedaan naar wat haar reguliere processen zijn rondom de inzameling en verwerking van waardevolle restmaterialen, de rittenregistratie van [appellant] en het daarin opsporen van eventuele metaal- of ijzerhandelaren. Hoffmann heeft zich vervolgens gericht op deze handelaren om schriftelijk bewijs te verzamelen, uit te zoeken hoe het aanbieden aan de handelaren verliep en wat de rol van [appellant] daarbij was.
4.14.
Het hof overweegt dat het tijdsverloop tussen 2 / 9 oktober en 26 oktober 2023 door Alliander niet voldoende is verklaard. Door Alliander is niet uitgelegd waarom zij de melding niet direct op papier heeft gezet toen de melder op 9 oktober 2023 bereid bleek een verklaring af te leggen. Uit die verklaring zou dan immers precies blijken wat de melding behelsde en op welke persoon en gedragingen deze ziet. Dat gesprek is echter pas op 26 oktober 2023 gevoerd. Evenmin heeft Alliander aannemelijk gemaakt dat de periode 2 / 9 oktober en 26 oktober 2023 noodzakelijkerwijs zo lang was. Dat Alliander haar eigen reguliere processen moest onderzoeken overtuigt bepaald niet, temeer nu zij aan [appellant] tegenwerpt dat die processen op haar intranet en fysiek op locatie gemakkelijk te raadplegen zijn. Ook wat betreft het onderzoeken van de rittenadministratie, die digitaal te raadplegen is, legt Alliander onvoldoende uit waarom dat wekenlang moet duren.
4.15.
Dan de periode 18 oktober 2023 tot 27 november 2023. Toen is Hoffmann aan de slag gegaan en heeft het meer dan een maand geduurd voordat er voldoende bewijsmateriaal was om te beslissen tot het ontslag op staande voet. Door Alliander wordt niet dan wel onvoldoende uitgelegd waarom deze periode zo lang heeft geduurd. Zij wijst erop dat er een afhankelijkheid was van de agenda’s van externe partijen zoals Jakiro en de vervoerder maar gesteld noch gebleken is dat deze partijen gedurende langere periodes niet beschikbaar waren om het gesprek te voeren. Daarbij overweegt het hof dat als de anonieme verklaring eerder op papier was gezet daaruit in elk geval de naam van de vervoerder naar voren kwam zodat met hem al veel eerder contact had kunnen worden gelegd, voor zover in het eerste telefoongesprek met de melder of in de contacten nadien met hem de naam niet al is genoemd. Dat [appellant] , die van het onderzoek naar hem niets afwist, verhinderd was om op 23 november 2023 op gesprek te komen, zoals Alliander nog aanvoert, leidt tot een uitstel van slechts zes dagen wat het te lange tijdsverloop niet verklaart.
4.16.
Alliander volstaat met een uitleg over de lengte van de onderzoeksperiode. Daaruit blijkt echter niet dat Alliander zich ervoor heeft ingespannen dat het onderzoek voldoende voortvarend werd uitgevoerd,, zoals voorop is gesteld in rov 4.11. Het hof is dan ook van oordeel dat het onderzoek zodanig lang heeft geduurd dat niet kan worden gezegd dat dit met de grootst mogelijke voortvarendheid is uitgevoerd. Dat betekent dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven.
4.17.
Een en ander betekent dat het ontslag op staande voet vernietigbaar was omdat het niet onverwijld is gegeven en, zoals reeds overwogen, omdat er geen dringende reden is. De andere argumenten die [appellant] tegen het ontslag aanvoert behoeft het hof daarom niet te beoordelen.
Geen herstel van de arbeidsovereenkomst maar wel een billijke vergoeding en transitievergoeding en achterstallig loon
4.18.
Het hof is dus van oordeel dat de kantonrechter het ontslag op staande voet had moeten vernietigen. Op grond van artikel 7:683 lid 3 BW moet het hof beslissen of Alliander wordt veroordeeld de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding moet betalen. Alliander heeft duidelijk gemaakt, door middel van haar voorwaardelijke verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, herstel van de arbeidsovereenkomst geen haalbare kaart te vinden. Dat onderschrijft het hof. De noodzakelijke vertrouwensbasis is verdwenen na de twee eerdere onderzoeken naar incidenten, waarbij niet is gebleken van onwenselijk gedrag door [appellant] , en het gedrag dat aanleiding was voor het ontslag. Dat gedrag was meer dan alleen dom. [appellant] had niet alleen moeten beseffen dat de hoge opbrengsten zeer waarschijnlijk buiten de gedoogzone lagen, maar ook heeft hij niet met open vizier gehandeld door gebruik van een valse naam en in het onderzoek niet meteen opening van zaken te geven. Dat alles staat in de weg aan herstel van de arbeidsovereenkomst.
4.19.
In plaats van herstel zal het hof aan [appellant] een billijke vergoeding toekennen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat, als de kantonrechter de opzegging had vernietigd, hij op 29 maart 2024 de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn van vier maanden op de g-grond (‘ernstig verstoorde verhoudingen’) zou hebben ontbonden per 1 juni 2024. Op basis daarvan bedraagt de billijke vergoeding de loonderving over de periode vanaf 27 november 2023 (ontslag op staande voet) tot 1 juni 2024. Dat komt, afgerond, neer op iets meer dan zes maanden salaris, in totaal € 38.200,00 bruto inclusief IKB van 18% en 5,94% eindejaarsuitkering. [appellant] heeft tot 1 juni 2024 geen uitkering of loon elders ontvangen, zodat dat geen reden voor aftrek is. Er is geen aanleiding om aan [appellant] een hogere vergoeding toe te kennen, bijvoorbeeld door bij de loonderving ook rekening te houden met de wettelijke verhoging. Zijn aandeel in het verdwijnen van de vertrouwensgrondslag staat daaraan in de weg. Het hof ziet ook geen aanleiding, zoals Alliander heeft gevraagd, te oordelen dat de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van de voor Alliander geldende opzegtermijn had moeten worden ontbonden. Daaraan staat wat is overwogen in rov 4.8. en 4.9. in de weg, terwijl ook Alliander heeft bijgedragen aan de verstoorde verhoudingen met de twee eerdere onderzoeken waaruit geen betrokkenheid van [appellant] bleek. Van ernstig verwijtbaar handelen door [appellant] is in de omstandigheden van dit geval geen sprake
4.20.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het standpunt van Alliander dat [appellant] geen recht heeft op de transitievergoeding. Die moet worden berekend over de periode van 1 mei 1984 tot 1 juni 2024. Omdat niet kan worden vastgesteld wat de hoogte daarvan is omdat de stellingen van partijen op dat punt niet voldoende concreet zijn, zal het hof er in de beslissing mee volstaan dat Alliander wordt veroordeeld de over die periode te berekenen transitievergoeding aan [appellant] te betalen. De wettelijke rente over zowel de billijke vergoeding als de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf 14 dagen na deze beschikking.
Achterstallig loon
4.21.
[appellant] vordert betaling van alle opgebouwde maar niet genoten verlofuren, opgebouwde vakantietoeslag en eindejaarsuitkering met verstrekking van een schriftelijke eindafrekening. Dat verzoek heeft hij bij wijziging van eis in de procedure bij de kantonrechter subsidiair ingesteld, namelijk voor het geval dat het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd. De kantonrechter heeft dit subsidiaire verzoek toegewezen omdat het door Alliander onweersproken is gebleven. Gelet op de beslissingen van het hof wordt volledigheidshalve het volgende overwogen. De eventuele loonvordering tot 27 november 2023, de dag van het ontslag op staande voet, wordt “gedekt” door de veroordeling in de beschikking van de kantonrechter waartegen geen van partijen hoger beroep heeft ingesteld en die het hof dus in stand zal laten. De loonbestanddelen van na deze datum verschieten als het ware van kleur; zij zijn opgegaan in de billijke vergoeding die in 4.19. is genoemd.
Verzoek tot rectificatie
4.22.
[appellant] heeft verzocht om Alliander te veroordelen om op haar intranet het bericht over het ontslag op staande voet te rectificeren en/of tevens mondeling mededeling te doen
over deze rectificatie aan de directe collega’s van [appellant] in bijzijn van [appellant] . Voor een dergelijke rectificatie wordt geen aanleiding gezien. Duidelijk is immers dat de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen naar aanleiding van eigen gedrag van [appellant] . Het hof overweegt verder dat [appellant] deze beschikking desgewenst zelf onder zijn voormalige collega’s kan verspreiden (of kan verwijzen naar de publicatie op rechtspraak.nl). Daarmee wordt dit verzoek afgewezen.
Daadwerkelijke advocaatkosten
4.23.
[appellant] verzoekt om toekenning van de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten. Die kosten zien op de bijstand van een advocaat in het kader van de onderzoeken die Alliander ten onrechte heeft aangevangen en de gevolgen daarvan. Alliander stelt dat zij voor deze onderzoeken een goede aanleiding had. Het eerste onderzoek zag op een verdenking van onregelmatigheden in de rittenadministratie van [appellant] . Bovendien is het tweede onderzoek niet gericht geweest op [appellant] maar zag het op het achterhalen van de schrijver van een anonieme brief in het kader waarvan meerdere personen zijn gehoord.
4.24.
Het hof overweegt dat [appellant] zijn verzoek baseert op artikel 7:611 BW in verband met artikel 6:96 BW (vergoeding van buitengerechtelijke kosten in verband met schending van goed werkgeverschap door Alliander). Met Alliander is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat zij in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld. Wat betreft het eerste onderzoek geldt dat er een concrete verdenking was. Onderzoek naar een anonieme brief waarbij [appellant] een van de gehoorde personen is, is evenmin met goed werkgeverschap in strijd. En het derde onderzoek heeft als gevolg dat het hof heeft geoordeeld dat ook door toedoen van [appellant] de vertrouwensgrondslag aan de arbeidsovereenkomst is komen te ontvallen. Tot slot geldt dat het de eigen keuze is geweest van [appellant] om zich van rechtsbijstand te voorzien. Niet is gebleken dat sprake is van een “heksenjacht” op [appellant] om de arbeidsovereenkomst op oneigenlijke gronden te kunnen beëindigen.
Eindafrekening
4.25.
[appellant] heeft nog verzocht om toezending van loonstroken. Het hof begrijpt dat als de wens om een (herziene) eindafrekening te ontvangen. Dat verzoek is toewijsbaar.
Proceskosten
4.26.
Alliander is grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter en van het hoger beroep.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.27.
De veroordelingen ten gunste van [appellant] in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 29 maart 2024 wat betreft de beslissingen onder 6.2. en 6.3, behoudens voor zover onder 6.2. de vernietiging van de opzegging is afgewezen;
veroordeelt Alliander om aan [appellant] te voldoen de billijke vergoeding van € 38.200,00 bruto en de transitievergoeding, te berekenen over de periode van 1 mei 1984 tot 1 juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide vergoedingen vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt Alliander om aan [appellant] een herziene eindafrekening te verstrekken binnen 14 dagen na heden;
veroordeelt Alliander in de kosten van de eerste aanleg, tot aan de bestreden beschikking aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 706,00 voor griffierecht en op € 814,00 voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Alliander in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 349,00 voor griffierecht en op € 2.428,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verwerpt het hoger beroep voor het overige,
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.J. van Rijen, M.E.L. Fikkers en D.M.A. Bij de Vaate en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.