ECLI:NL:GHARL:2024:7583

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
200.345.241
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding aan werkgever na ontslag op staande voet afgewezen

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 30 juli 2024 uitspraak deed in een geschil met zijn werkgever, Alliander N.V. [appellant] was op 27 november 2023 op staande voet ontslagen en verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om wedertewerkstelling, doorbetaling van loon en rectificatie van het ontslagbericht. De kantonrechter wees de meeste vorderingen van [appellant] af, met uitzondering van de vordering tot betaling van opgebouwde emolumenten. In het hoger beroep heeft het hof op 9 december 2024 uitspraak gedaan. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet niet heeft vernietigd, maar in plaats daarvan werd [appellant] een billijke vergoeding toegekend en zijn aanspraak op de transitievergoeding werd toegewezen. Het hof heeft ook de verzoeken van Alliander om schadevergoeding afgewezen, omdat niet was aangetoond dat Alliander een verlies had geleden door het afvoeren van restmaterialen door [appellant]. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde Alliander in de proceskosten van zowel de procedure bij de kantonrechter als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.345.241
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 10909819)
beschikking van 9 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verweerder,
tevens verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Olde
tegen
de naamloze vennootschap
Alliander N.V.
die is gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Alliander
advocaat: mr. T.B. Vandeginste

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties,
  • het verweerschrift met producties tevens houdende incidenteel beroep,
  • nagekomen productie van [appellant] ,
  • nagekomen producties van Alliander.
1.2.
Op 11 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. De advocaten hebben daar de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Die zijn samen met het verslag van de mondelinge behandeling (proces-verbaal) aan het dossier toegevoegd. Voor het sluiten van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 25 november 2024 of zo veel eerder als mogelijk of later als nodig.
1.3.
Het hof doet vandaag ook uitspraak in de zaak (200.342.986) die door [appellant] is
aangevangen en waarin hij de kantonrechter heeft gevraagd om het aan hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen.

2.Kern van het geschil en de beslissing van de kantonrechter en het hof

2.1.
[appellant] had een arbeidsovereenkomst met Alliander. Op 27 november 2023 is [appellant] op staande voet ontslagen. [appellant] heeft de kantonrechter onder meer verzocht het ontslag te vernietigen en Alliander tot wedertewerkstelling, doorbetaling loon en rectificatie van haar bericht over het ontslag op Intranet te veroordelen.
2.2.
De kantonrechter heeft alle vorderingen van [appellant] afgewezen, behalve de vordering tot betaling van de opgebouwde emolumenten die is toegewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld. In die zaak (200.342.986, hierna: de ontslagzaak) heeft het hof vandaag beslist dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet niet heeft vernietigd. De arbeidsovereenkomst is echter niet hersteld maar aan [appellant] is in plaats daarvan een billijke vergoeding toegekend en zijn aanspraak op de transitievergoeding is toegewezen.
2.3.
In de zaak waarop het onderhavig hoger beroep ziet heeft de kantonrechter de volgende beslissingen genomen. [appellant] is veroordeeld om aan Alliander te betalen
€ 6.578,00 aan gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 BW), te vermeerderen met de wettelijke rente. De door Alliander gevorderde schadevergoeding wegens door [appellant] ongeoorloofd afgevoerde en verkochte restmaterialen is afgewezen. [appellant] is wel veroordeeld tot betaling van € 10.000,00 aan Alliander aan kosten voor inschakeling van bedrijfsrecherchebureau Hoffmann, te verhogen met de wettelijke rente. [appellant] is ook veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
[appellant] is het niet eens met de beslissingen van de kantonrechter en verzoekt het hof om de verzoeken van Alliander alsnog af te wijzen en haar in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter en die van het hoger beroep te veroordelen. Alliander is het grotendeels eens met de beslissingen behalve op het punt van de afwijzing van de schadevergoeding voor de restmaterialen. In haar hoger beroep verzoekt zij om [appellant] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 4.243,50, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
2.5.
Het hof zal beslissen dat de verzoeken van Alliander alsnog alle worden afgewezen. Alliander wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van zowel de procedure bij de kantonrechter als die van het hoger beroep. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze beslissing komt.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] is op 1 mei 1984 bij een rechtsvoorganger van Alliander in dienst getreden. Ten tijde van het ontslag op staande voet functioneerde hij als technisch uitvoerder met een salaris van € 4.683,10 bruto per maand, exclusief emolumenten. Alliander is een grote onderneming die zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van de infrastructuur voor energievoorziening. [appellant] is bij brief van 27 november 2023 op staande voet ontslagen.
De gefixeerde schadevergoeding
3.2.
Wat betreft de door de kantonrechter aan Alliander toegewezen gefixeerde schadevergoeding wordt als volgt overwogen. Omdat het hof in de ontslagzaak heeft geoordeeld dat de kantonrechter het verzoek van [appellant] tot vernietiging van de opzegging ten onrechte heeft afgewezen, is er geen sprake van de situatie, bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. Daarom is [appellant] aan Alliander niet het loon over de opzegtermijn verschuldigd.
De schadevergoeding wegens afgevoerde restmaterialen
3.3.
In de ontslagbrief van 27 november 2023 komt de volgende passage voor:
“ (…) Het onderzoek is door Internal Audit opgestart in samenwerking met Hoffmann bedrijfsrecherche naar aanleiding van meerdere meldingen dat u gedurende lange tijd fraudeert met waardevol restmateriaal. In het onderzoek is vast komen te staan dat u in de onderzochte periode op 13 december 2022 en 16 februari 2023 in totaal vier keer vanaf de projectlocatie en uw huisadres naar een bedrijf voor metaalrecycling in Apeldoorn bent gereden, alwaar u met een aanhanger of vrachtwagen van een transporteur restmateriaal (aluminium, koper en ijzer) heeft ingeleverd tegen ontvangst van contant geld. U eigende zich werkzaamheden rondom projecten toe, zodat u aanleiding had om projectlocaties
te bezoeken en restmateriaal te verzamelen en in te leveren. (…)”
3.4.
Alliander stelt, onder verwijzing naar de weegbonnen en contantbonnen, dat zij als gevolg hiervan € 4.243,50 aan schade heeft ondervonden wegens de niet aan haar afgedragen opbrengst van het restmateriaal. Omdat [appellant] betwistte dat het restmateriaal aan Alliander toebehoorde heeft de kantonrechter in de tussenbeschikking van 29 maart 2024 aan Alliander te bewijzen opgedragen
“of en zo ja, in hoeverre de door [appellant] op 13 december 2022 en 16 februari 2023 ingeleverde restmaterialen aan haar toebehoorden”. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Alliander in haar bewijsopdracht niet is geslaagd omdat uit de door haar overgelegde documenten van twee afvalverwerkers niet volgt dat het verwerkte afval eigendom is van Alliander. Evenmin kan worden gezegd, zoals Alliander na de tussenbeschikking voor het eerst heeft aangevoerd, dat zij
“de rechthebbende is op de opbrengsten”.Uit de overgelegde documenten volgt namelijk dat de opbrengst van de restmaterialen wordt toegerekend aan de diverse projecten die ten gunste komen van de opdrachtgevers van Alliander omdat dit leidt tot een creditering door Alliander aan hen. In haar incidenteel hoger beroep wijst Alliander andermaal naar haar Gedragscode waaruit volgt dat het restmateriaal haar eigendom is. Bovendien stelt zij dat Alliander ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Alliander door de opbrengst niet aan haar af te dragen. Een en ander wordt door [appellant] betwist.
3.5.
Het hof overweegt als volgt. In de Gedragscode staat onder andere: “
Restmateriaal is eigendom van Alliander en mag onder geen beding meegenomen worden. Spreek je collega aan op dit gedrag. Merk je dat hij niet openstaat voor verbetering, meld het dan bij je leidinggevende, HR Business Partner of bij het Fraudemeldpunt van Alliander.”Hieruit volgt dus dat Alliander richting haar werknemers uitdraagt dat restmaterialen haar eigendom zijn. Voor toewijzing van de door haar gevorderde schadevergoeding is echter van belang dat komt vast te staan dat Alliander door het wegvoeren van de restmaterialen en het niet afdragen van de opbrengst een verlies in haar vermogen heeft geleden. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat dit niet is komen vast te staan. In de eerste plaats niet omdat Alliander slechts stelt, maar geenszins aantoont, dat de twee afvalverwerkers daadwerkelijk aan haar geld betalen voor de ingeleverde materialen. Elk bewijs daarvan ontbreekt terwijl Alliander dat toch gemakkelijk, gelet op de vele projecten die zij uitvoert, zou hebben moeten kunnen aantonen. In de tweede plaats niet omdat evenmin is gebleken dat Alliander in de hier aan de orde zijnde gevallen daadwerkelijk haar opdrachtgevers heeft gecrediteerd voor de waarde van de restmaterialen. Daarvoor geldt hetzelfde; Alliander is een grote onderneming die dit toch gemakkelijk uit haar (project)administratie zou moeten kunnen opdiepen. Het hof overweegt dat Alliander dus niet heeft aangetoond dat zij een verlies in haar vermogen heeft geleden als gevolg van het afvoeren en niet afdragen van de opbrengst van de restmaterialen door [appellant] . De vordering van Alliander wordt daarom afgewezen.
De kosten van Hoffmann
3.6.
Omdat het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet ten onrechte niet is vernietigd en de vordering tot betaling van schadevergoeding van Alliander afwijst is er geen grondslag om [appellant] te veroordelen tot betaling van de kosten van het onderzoeksbureau. Gelet op dit oordeel over het ontslag kan immers niet worden gezegd dat [appellant] aansprakelijk is op grond van artikel 7:661 BW waarmee gelijk is gezegd dat het beroep op artikel 6:74 BW evenmin opgaat. Eerstgenoemd wetsartikel ziet namelijk specifiek op arbeidsrechtelijke aansprakelijkheid.
Bewijsaanbod niet relevant
3.7.
Het hof passeert het bewijsaanbod van Alliander omdat niet wordt aangeboden concrete feiten of omstandigheden te bewijzen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Conclusie
3.8.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt. Het eigen hoger beroep van Alliander niet. Daarom wordt de beschikking van de kantonrechter vernietigd.
Proceskosten
3.9.
Als in het ongelijk gestelde partij wordt Alliander veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep en die van de procedure bij de kantonrechter.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De veroordelingen ten gunste van [appellant] in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 30 juli 2024;
wijst de verzoeken van Alliander af;
veroordeelt Alliander in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot aan de bestreden beschikking aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 814,00 voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Alliander in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 349,00 voor griffierecht en op € 2.428,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, appeltarief II);
verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.J. van Rijen, M.E.L. Fikkers en D.M.A. Bij de Vaate en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024.