ECLI:NL:GHARL:2024:7576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
200.348.086/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarigen na verzwijging van gastgezin door moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige3] en [de minderjarige4]. De ondertoezichtstelling was eerder door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, niet verlengd. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, vooral na het overlijden van hun oudere broer, [de minderjarige6]. De moeder had echter verzuimd om de GI op de hoogte te stellen van de inzet van gastgezinnen voor de zorg van de kinderen, wat leidde tot een geheimhouding die schadelijk werd geacht voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof oordeelde dat de verzwijging van deze informatie en het opleggen van een spreekverbod aan de kinderen over hun verblijf bij de gastgezinnen, de zorgen over hun ontwikkeling bevestigden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter vernietigd en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] verlengd tot 26 november 2025. Het hof benadrukte dat de moeder met de juiste hulp en begeleiding in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer zelf te dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.086/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 239180)
beschikking van 25 november 2024
in de zaak van
de gecertificeerde instelling (de GI),
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Groningen,
gevestigd te Groningen,
verzoeker in hoger beroep,
en
[verweerster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. M.J. Flach te Groningen,
verweerder in hoger beroep;
en
[de vader](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 november 2024;
- een brief van de raad van 18 november 2024, waarin de raad mededeelt niet ter zitting te zullen verschijnen;
- een e-mail van de GI van 20 november 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 20 november 2024 met bijlage(n);
- een e-mail van de GI van 21 november 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. De moeder is verschenen met haar advocaat. Verder is de vader verschenen en namens de GI zijn twee medewerkers verschenen.

3.De feiten

3.1.
De ouders oefenen samen het ouderlijk gezag uit over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 ( [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 ( [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2015 ( [de minderjarige3] );
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2017 ( [de minderjarige4] ). De ouders hebben samen nog een kind, [de minderjarige5] , geboren [in] 2020 ( [de minderjarige5] ). [de minderjarige5] is niet onder toezicht gesteld. Het gezamenlijke kind van partijen [de minderjarige6] , geboren [in] 2013 ( [de minderjarige6] ) is [in] 2024 overleden.
3.2.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader. [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] wonen bij de moeder.
3.3.
[de minderjarige3] en [de minderjarige4] staan sinds 21 januari 2019 onder toezicht. In 2019 zijn ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opnieuw onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 30 april 2024 tot 26 november 2024.
3.4.
De GI heeft de kinderrechter bij inleidend verzoekschrift op 9 oktober 2024 verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] te verlengen voor de periode van een jaar. Bij dat verzoekschrift is ook verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de periode van een jaar.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van
12 november 2024 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd met de verzochte duur van één jaar tot 26 november 2025. De kinderrechter was van oordeel dat ten aanzien van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. Om die reden is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] niet verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De GI is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen in die zin dat ook de ondertoezichtstelling betreffende [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wordt verlengd voor de duur van één jaar tot 26 november 2025.
4.2.
De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking van 12 november 2024 te bekrachtigen.
4.3.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] alsnog te verlengen voor de duur van één jaar.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat [de minderjarige3] en [de minderjarige4] al geruime tijd, sinds 21 januari 2019, onder toezicht zijn gesteld. Er is in het verleden sprake geweest van ernstig en herhaaldelijk huiselijk geweld tussen de ouders in het bijzijn van de kinderen, waardoor de kinderen zijn getraumatiseerd. De ouders hebben beiden een zeer belaste voorgeschiedenis en hun eigen trauma’s. [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zijn – evenals hun oudere broers – enige tijd uit huis geplaatst geweest. Na een NIFP-onderzoek is bij beschikking van de kinderrechter van 16 juni 2021 bepaald dat de oudste kinderen vanaf 14 augustus 2021 bij de vader wonen en [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , samen met [de minderjarige5] , bij de moeder. Vanaf 2022 is gesproken over het toewerken naar een beëindiging van de ondertoezichtstelling en het inzetten van hulptrajecten in het vrijwillige kader. De ondertoezichtstelling is niettemin tot op heden telkens verlengd. Het afgelopen jaar is door het overlijden van [de minderjarige6] een emotionele periode geweest voor alle gezinsleden. De betrokken hulpverlening is na het overlijden van [de minderjarige6] extra ingezet. De communicatie tussen de ouders blijft een punt van zorg en is na het overlijden van [de minderjarige6] nog verder verslechterd. Er zijn verwijten over en weer.
5.3.
De GI heeft in eerste aanleg naar voren gebracht dat er twijfels zijn of de ondertoezichtstelling moet worden verlengd ten aanzien van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . De GI heeft daarbij aangegeven geen zorgen te hebben over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en ook de communicatie tussen de moeder en de GI is goed. De GI heeft wel zorgen over de dynamiek tussen de oudste kinderen en de jongste kinderen en tussen de moeder en de oudste kinderen. Die zorgen worden door de moeder erkend. Zij wil hulp bij het zorgen voor zichzelf en het zorgen voor de kinderen, maar vindt een ondertoezichtstelling niet langer nodig.
5.4.
In de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat hun ontwikkelingsbedreiging voornamelijk gelegen is in het ontbreken van zicht op de thuissituatie bij de vader zoals die nu is, na het overlijden van [de minderjarige6] . De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] niet verlengd en heeft daarbij overwogen dat uit het dossier niet zodanige zorgen blijken dat gesproken kan worden van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Er zijn wel zorgen over de dynamiek tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] enerzijds en [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] anderzijds, maar die rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank geen ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Weliswaar is de verstandhouding tussen de ouders slecht, maar de rechtbank verwacht niet dat dit nog verbeterd kan worden en stelt bovendien vast dat de moeder daarvoor hulpverlening accepteert.
5.5.
Eén dag na uitspraak van de bestreden beschikking heeft de GI informatie ontvangen van de regioconsulent van gastouderbureau [naam1] , omdat er vanuit het gastouderbureau toenemende zorgen waren over de verzorging en uitlatingen van de jongste kinderen. De GI is door moeder niet op de hoogte gesteld van de plaatsing en het verblijf van [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in gastgezinnen gedurende twee weekenden per maand. De GI acht het zeer zorgelijk dat de moeder de inzet van de gastouderopvang voor de GI heeft verzwegen en dat zij de kinderen een spreekverbod heeft opgelegd ten aanzien van hun verblijf bij de gastgezinnen. De kinderen hebben hierdoor met een geheim rondgelopen, wat volgens de GI schadelijk is voor hun ontwikkeling, omdat zij zo leren dat volwassenen niet te vertrouwen zijn en dat je niet open en eerlijk kan zijn. De GI is van mening dat het vorenstaande meebrengt dat ook voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] nog altijd aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan.
5.6.
De moeder erkent dat zij de hulp van twee gastgezinnen heeft ingeschakeld om zichzelf te ontlasten en dat zij dit voor de vader en de GI heeft verzwegen. Het gastouderbureau is hierin meegegaan en heeft de gastouderplaatsingen doorgezet, ondanks dat de handtekening van de vader ontbrak. Het ging volgens de moeder aanvankelijk om één gastgezin, en sinds ongeveer een jaar is daar een tweede gastgezin bij gekomen. [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] verblijven één weekend per maand in het ene gezin en één weekend per maand in het andere gezin. Bij de moeder bestond de angst dat de hulp van een gastgezin bij medeweten van de vader geen doorgang zou kunnen vinden. De moeder voelde zich onvoldoende gesteund door de GI in haar urgente behoefte om ontlast te worden in de zorg voor de kinderen. De moeder heeft zich daardoor genoodzaakt gezien om de hulp van het gastgezin in te schakelen zonder de GI hiervan op de hoogte te stellen, vanwege de lange tijd die ermee gemoeid zou zijn om het via de GI te regelen. De moeder herkent niet de zorgen die vanuit het gastouderbureau zijn geuit over de verzorging van de kinderen. Zij geeft aan overrompeld te zijn door de melding omdat zij geen eerdere signalen heeft gekregen over de verzorging en de uitlatingen van de kinderen.
5.7.
De vader stelt dat hij er in principe niet op tegen is dat [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] op regelmatige basis een weekend in een gastgezin doorbrengen, om de moeder op die manier te ontlasten, maar dat hij altijd kenbaar heeft gemaakt dat hij wel eerst wil kennismaken met een mogelijk gastgezin. Hij wil weten bij wie zijn kinderen verblijven. De vader herkent de zorgen die vanuit het gastouderbureau zijn gemeld en heeft ter zitting ook als zorg benoemd dat de woning van de moeder nog steeds niet opgeruimd is.
5.8.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd.
5.9.
Het hof stelt daarbij voorop dat de wens van de moeder om een gastgezin voor de kinderen in te zetten goed valt te begrijpen. Net als de GI ziet het hof de behoefte van de moeder om op structurele basis te worden ontlast door een gastgezin gelet op de verzwaarde opvoedsituatie van de moeder en haar beperkte netwerk. Het hof heeft in de door de moeder bij het journaalbericht van 20 november 2024 overgelegde correspondentie gezien dat de moeder vanaf eind 2021 herhaaldelijk, bij verschillende instanties en personen, heeft aangegeven dat zij af en toe oppas nodig heeft en uit die stukken blijkt ook dat de vader daarvoor – wat de reden daarvoor ook is – zijn toestemming niet heeft verleend. Toen de opvang niet tot stand kwam, heeft de moeder zich genoodzaakt gezien om te handelen zoals zij heeft gedaan. Het hof is daarbij echter van oordeel dat de moeder niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld door de kinderen te verbieden om over hun verblijf in de gastgezinnen te spreken met hun vader. Zij heeft de kinderen daarmee in een ingewikkelde situatie gebracht door van hen te verlangen dat zij dit geheim zouden bewaren. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij het onbegrijpelijk vindt dat alleen op basis hiervan alsnog verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wordt verzocht. Het hof stelt echter vast dat de GI ook heeft aangevoerd dat de zorgen die vanuit het gastouderbureau zijn geuit nader moeten worden onderzocht. Daarbij heeft de GI ter zitting gesteld dat die zorgen door de school van de kinderen niet worden gedeeld. Het hof acht het van belang dat de zorgen die het gastouderbureau heeft geuit nader worden onderzocht, zodat daarvoor zo nodig gepaste hulpverlening kan worden ingezet.
5.10.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat hulpverlening ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in een vrijwillig kader niet mogelijk is. Het hof heeft wel de verwachting dat de moeder met de juiste hulp en begeleiding binnen een voor [de minderjarige3] en [de minderjarige4] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding weer zelf kan dragen. Daarmee is aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] voldaan.
5.11.
Het hof zal de bestreden beschikking van 12 november 2024 vernietigen voor zover daarbij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] is afgewezen en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] alsnog verlengen voor de verzochte duur van een jaar, tot 26 november 2025.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 november 2024 voor zover daarbij het verzoek om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] te verlengen is afgewezen en opnieuw beschikkende:
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] tot 26 november 2025;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.M. Lorist en
M. Kemmers, bijgestaan door mr. E.M.M. Hendriks Vettehen als griffier. De beslissing is op 25 november 2024 mondeling uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 5 december 2024.