ECLI:NL:GHARL:2024:7472

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.328.773/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsverplichting van appellant aan curatoren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W. Lagerwaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 990.000,- aan de curatoren van zijn vader, [naam1]. De curatoren, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], vertegenwoordigd door mr. N.E. Koelemaij, vorderden deze betaling, die bestond uit een lening van € 850.000,- plus een premie van € 140.000,-. De rechtbank had de vordering toegewezen, en de appellant was het hier niet mee eens.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2024 heeft de appellant nieuwe grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat deze niet toelaatbaar waren, omdat ze niet in de memorie van grieven waren opgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de niet aangevallen overwegingen van het vonnis het oordeel konden dragen, en dat de appellant geen belang had bij de inhoudelijke bespreking van zijn grieven. Het hof heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de appellant onrechtmatig had gehandeld en het bedrag aan de curatoren verschuldigd was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze kan worden uitgevoerd, zelfs als de appellant de zaak aan de Hoge Raad voorlegt. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van grieven in het proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.328.773/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138915
arrest van 3 december 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde1] ,
die woont in [woonplaats2]
en [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats3] ,
beiden in hun hoedanigheid van curator van
[naam1],
die woont in [woonplaats4]
,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 20 februari 2024 heeft op 14 november 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] 10 producties overgelegd. Op de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerden] één productie overgelegd.
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] € 850.000,- vermeerderd met een premie van € 140.000,- aan [geïntimeerden] moet betalen. Hun vader, [naam1] (hierna: [naam1] ), heeft in april 2018 € 850.000,- overgemaakt op een bankrekening van [appellant] . Partijen verschillen van mening over de vraag of [naam1] dat bedrag heeft uitgeleend of ter investering beschikbaar heeft gesteld en over de vraag of [appellant] bij de transactie tussen partijen voor zichzelf heeft gehandeld of voor een besloten vennootschap (al dan niet in oprichting).
2.2
[naam1] heeft bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 990.000,-, te vermeerderen met rente en kosten. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding3.1 Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van [appellant] tegen het vonnis en zal het vonnis bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Het oordeel van de rechtbank3.2 In de procedure bij de rechtbank stonden twee vragen centraal.
De eerste vraag was of [naam1] terecht [appellant] aansprak, en niet Tim Invest B.V., de vennootschap waarvan [appellant] indirect bestuurder was.
De tweede vraag was of [appellant] , als [naam1] hem kon aanspreken, € 990.000,-
(€ 850.000,- plus de afgesproken premie van € 140.000,-) aan [naam1] moest terugbetalen.
3.3
De rechtbank heeft beide vragen bevestigend beantwoord.
Ten aanzien van de eerste vraag overwoog de rechtbank dat:
a. [appellant] voor zichzelf en niet voor Tim Invest B.V. (toen volgens de rechtbank nog een besloten vennootschap in oprichting) heeft gehandeld.
b. Als [appellant] voor Tim Invest B.V. heeft gehandeld, hij voor een besloten vennootschap in oprichting heeft gehandeld en deze besloten vennootschap die rechtshandeling na haar oprichting niet heeft bekrachtigd.
Ten aanzien van de tweede vraag overwoog de rechtbank dat:
c. De overeenkomst tussen partijen moet worden gezien als een geldlening en dat het geleende bedrag (met de overeengekomen premie) moet worden terugbetaald;
d. [appellant] bovendien onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam1] door het beschikbaar gestelde geld anders te besteden dan was afgesproken en ook om die reden het beschikbaar gestelde geld (vermeerderd met de premie) aan [naam1] verschuldigd is.
De memorie van grieven3.4 [appellant] heeft een (summiere) memorie van grieven genomen. De memorie bevat twee inhoudelijke grieven en een zogenaamde veeggrief. Grief I betreft het oordeel van de rechtbank over de hiervoor omschreven eerste vraag, grief II betreft het oordeel van de rechtbank over de hiervoor omschreven tweede vraag. Grief III is de veeggrief.
3.5
Het hof kan in grief I geen bezwaren lezen tegen het hiervoor onder b omschreven oordeel (hierna: oordeel b) van de rechtbank. De grief ziet, zo blijkt uit de toelichting ervan, op het oordeel van de rechtbank over de vraag of [appellant] voor zichzelf of voor Tim Invest B.V. (in oprichting) gehandeld heeft. Dàt oordeel wordt in de grief aangevallen. Oordeel b wordt in (de toelichting op) de grief niet aangevallen. Ook in de andere onderdelen van de memorie van grieven wordt dit oordeel niet aangevallen.
3.6 In (de toelichting op) grief II wordt alleen het onder c aangehaalde oordeel van de rechtbank besproken en bekritiseerd. Het onder d omschreven oordeel (hierna: oordeel d)
- dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en op die grond de hoofdsom en de premie moet terugbetalen - komt er niet in aan de orde. In de andere delen van de memorie van grieven evenmin.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat de oordelen b en d van de rechtbank in de memorie van grieven niet zijn aangevochten. Het hof heeft zoals gezegd geen bezwaren tegen deze oordelen in de memorie van grieven kunnen lezen en uit de memorie van antwoord van [geïntimeerden] volgt niet dat [geïntimeerden] op dit punt meer heeft gelezen dan het hof.
Nieuwe grieven
3.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de (nieuwe advocaat van) [appellant] zijn pijlen wel gericht op de oordelen b en d.
Hij heeft allereerst - ten aanzien van oordeel b - aangevoerd dat Tim Invest B.V. ten tijde van het aangaan van de overeenkomst al wel was opgericht. Van een besloten vennootschap in oprichting was dan ook geen sprake. En als daar wel sprake van zou zijn, heeft Tim Invest B.V. de rechtshandeling (al dan niet stilzwijgend) bekrachtigd.
Bovendien heeft (de advocaat van) [appellant] - ten aanzien van oordeel d - bestreden dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. De stelling is dat [appellant] steeds in nauw overleg met [naam1] heeft gehandeld.
3.9
[appellant] heeft met het hiervoor beknopt weergegeven betoog tijdens de mondelinge behandeling nieuwe grieven naar voren gebracht. Het betoog heeft immers de strekking dat de oordelen b en d onjuist zijn en dat voor zover de beslissing van de rechtbank is gebaseerd op deze oordelen de beslissing niet in stand kan blijven en vernietigd moet worden.
3.1
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moeten grieven in het eerste inhoudelijke processtuk naar voren worden gebracht en moeten grieven die later worden geformuleerd buiten beschouwing worden gelaten, tenzij zich één van de uitzonderingen op deze ‘in beginsel strakke regel’ voordoet.
3.11
[appellant] heeft niets aangevoerd dat de conclusie kan dragen dat in dit geval zo’n uitzondering moet worden gemaakt. Allereerst heeft [geïntimeerden] uitdrukkelijk niet ingestemd met het inhoudelijk behandelen van de nieuwe grieven. Vervolgens brengt de aard van het geschil niet mee dat een uitzondering moet worden gemaakt. De nieuwe grieven zijn ook niet gebaseerd op feiten of omstandigheden die zich na het indienen van de memorie van grieven hebben voorgedaan of die pas na die tijd gebleken zijn. Ten slotte is geen sprake van de situatie dat een nieuwe procedure nodig is om het geschil alsnog aan de hand van juiste en volledige gegevens te kunnen beslissen. Welbeschouwd komt het betoog van [appellant] er op neer dat zijn vorige advocaat bij het schrijven van de memorie van grieven steken heeft laten vallen. Als dat al zo is, is dat vervelend voor [appellant] , maar het rechtvaardigt geen uitzondering op de in beginsel strakke regel.
Conclusies3.12 Ook als de grieven van [appellant] tegen de oordelen a en c hout snijden, moet het hof uitgaan van de juistheid van de oordelen b en d. Die oordelen kunnen ook zonder de oordelen a en c al de conclusie dragen dat [appellant] het door de rechtbank toegewezen bedrag verschuldigd is. Dat geldt zeker voor oordeel d. Als [appellant] inderdaad onrechtmatig jegens [naam1] gehandeld heeft en om die reden gehouden is tot terugbetaling van het betaalde bedrag van € 850.000,- en tot betaling van de misgelopen premie van
€ 140.000,-, is niet relevant of hij nu voor zichzelf (oordeel a) of namens een besloten vennootschap in oprichting (oordeel b) gehandeld heeft.
3.13
Dat betekent dat [appellant] geen belang heeft bij de inhoudelijke bespreking van de grieven I en II. Ook als de grieven zouden slagen, blijft hij het door de rechtbank toegewezen bedrag verschuldigd. Voor grief III, de veeggrief, geldt hetzelfde.
3.14
Het hof zal het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
. [1]
3.15
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van
30 november 2022;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 1.780,- aan griffierecht
€ 8.856,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief VI);
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J. Smit en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 december 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.