ECLI:NL:GHARL:2024:7469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.317.980/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming en meerwerk met opschorting van betaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in eerste instantie als gedaagde in conventie en eiser in reconventie optrad. De zaak betreft een geschil over de vraag of er sprake is van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst en de mogelijkheid tot opschorting van betaling. De procedure is voortgevloeid uit een eerder arrest van 28 november 2023, waarin niet alle relevante processtukken waren vermeld. Het hof heeft getuigenverhoren gehouden en beide partijen hebben hun standpunten verder toegelicht in memoriae na enquête.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht die niet onder de oorspronkelijke aanneming vielen, en dat deze werkzaamheden als meerwerk moeten worden beschouwd. Dit betreft onder andere het plaatsen van inbouwkranen en het aanleggen van draingoten. Het hof heeft ook geoordeeld dat [geïntimeerde] in verzuim was door het niet voldoen aan de meerwerkfactuur, waardoor [appellant] het recht had om zijn werkzaamheden op te schorten. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van vervangende schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen geldige omzettingsverklaring was afgegeven.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 2.465,94 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan [appellant] toegewezen, waarbij [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verdere vorderingen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.980/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen 9514776
arrest van 3 december 2024
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.J. de Boer in Assen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D.D. Senders in Leusden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 28 november 2023 hebben op 11 maart 2024 en 25 juli 2024 getuigenverhoren plaatsgehad. Daarna hebben beide partijen een memorie na enquête en vervolgens over en weer een memorie van antwoord genomen. Hierna hebben zij het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2
Voor de volledigheid tekent het hof hierbij aan dat in het arrest van 28 november 2023 ten onrechte niet is vermeld dat memories van grieven en antwoord zijn genomen.

2.De verdere beoordeling

1.3
Het hof heeft [appellant] toegelaten te bewijzen dat hij het in de meerwerkfactuur genoemde werk in opdracht van [geïntimeerde] heeft uitgevoerd en dat die factuur is opgesteld overeenkomstig het verrichte werk en de daarbij gebruikte materialen. Bij de beantwoording van de vraag of [appellant] in zijn bewijsvoering is geslaagd, zal het hof de verschillende in rekening gebrachte posten afzonderlijk bespreken, nu beide partijen daar na de getuigenverhoren zelf ook nader op zijn ingegaan. Anders dan in het tussenarrest onder 2.10 is overwogen, heeft de meerwerkfactuur volgens hen betrekking op werkzaamheden die in de grote badkamer zijn uitgevoerd.
Inbouwkranen en muurplaten
1.4
Vast staat dat [appellant] in eerste instantie een offerte heeft uitgebracht waarin installatiewerk was opgenomen en dat daarna is afgesproken dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden zelf zou uitvoeren. In de offerte die daarna is geaccepteerd, is dit installatiewerk niet opgenomen. Dat rechtvaardigt de conclusie dat het uiteindelijk niet tot de initiële opdracht behoorde. Onder dit werk vielen onder meer de inbouwkranen. Dat zijn kranen waarvan de uitloop en de knop van de kraan allebei uit de muur komen. Onbetwist is gebleven dat deze kranen pas na de bevestiging van muurplaten konden worden aangebracht. [geïntimeerde] heeft onvoldoende aangevoerd voor haar standpunt dat ( [appellant] had moeten begrijpen dat) dit werk als geheel desalniettemin onder de oorspronkelijke aanneming bleef vallen. Haar partner, getuige [naam2] , lijkt daar ook niet van te zijn uitgegaan. Hij heeft namelijk verklaard dat hij wel waterleidingen wilde aanbrengen (wat hij ook heeft gedaan), maar dat hij het plaatsen van inbouwkranen niet zag zitten. Uit de andere getuigenverklaringen volgt het ook niet. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] dit installatiewerk niet op basis van de oorspronkelijke opdracht heeft verricht. Dat hij er wel opdracht voor had, staat op zichzelf niet ter discussie; partijen verschillen slechts van mening over de vraag of het daarbij om meerwerk ging. Het hof gaat daar dus wel vanuit.
Drain/afvoergoten aansluiten
1.5
Ook het aanleggen van een draingoot en de afwerking van de vloer ter plaatse is uit de oorspronkelijke offerte gehaald, en ook hiervoor geldt – om dezelfde redenen - dat dit geacht moet worden als meerwerk te zijn opgedragen.
Aansluiten wc
1.6
[appellant] bestrijdt niet dat voor het plaatsen van een wc kosten in rekening zijn gebracht, maar wel dat [geïntimeerde] daadwerkelijk een wc heeft aangesloten Uit de stukken en de afgelegde verklaringen valt niet de conclusie te trekken dat [appellant] dat wel heeft gedaan (en welke wc het dan betreft). De enkele opmerking van getuige [naam3] dat volgens hem het toilet nog niet was aangesloten (waardoor nog niet kon worden getegeld) volstaat daartoe niet. Hij is hier immers niet stellig over en [geïntimeerde] heeft er tegenover gesteld dat de ombouw gereed was en dat het toilet juist pas na het tegelen kon worden geplaatst. Dat laatste is niet op voorhand ongeloofwaardig. [appellant] kan hiervoor om die reden geen kosten in rekening brengen.
1.7
Uit de meerwerkfactuur of andere stukken valt niet af te leiden welk bedrag met het plaatsen van de wc gemoeid zou zijn. Het hof gaat uit van € 50 inclusief btw en zal dat bedrag ter zake van het plaatsen van de wc in mindering brengen op de meerwerkfactuur.
Materialen Groningen
1.8
Vast staat dat [geïntimeerde] een leiding heeft aangelegd in een verkeerde maat (22 mm in plaats van 16 mm). [appellant] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het hierbij om een ongebruikelijke maatvoering ging die alleen in een speciaalzaak in Groningen te verkrijgen was. De vordering tot betaling van de desbetreffende reiskosten zal om die reden worden afgewezen.
1.9
Uit de meerwerkfactuur of andere stukken valt niet af te leiden welk bedrag met de rit naar Groningen gemoeid zijn. Het hof gaat uit van € 100 inclusief btw en zal ook dat bedrag in mindering brengen op de meerwerkfactuur.
Tegellijm
1.1
De vordering ter zake van de in rekening gebrachte tegellijm staat niet langer ter discussie.
Kosten van het meerwerk
1.11
De oorspronkelijke offerte, waarin zowel het hierboven besproken installatiewerk als het door [geïntimeerde] zelf uitgevoerde installatiewerk was opgenomen, kwam uit op een totaal van € 8.535,30 inclusief btw. De aangepaste offerte beliep een totaal van € 7.200,43. Voor een eerlijke vergelijking moet daarop 1,25 x € 1.562 = € 1.952,50 in mindering worden gebracht voor het aanvullend geoffreerde toilet op de begane grond. Het verschil tussen deze offertes bedraagt daarmee € 8.535,30 – (€ 7.200,43 - € 1.952,50) = € 3.287,37 inclusief btw. De meerwerkfactuur beloopt € 2.615,94 inclusief btw. Dat is niet zonder meer strijdig met het feit dat [geïntimeerde] zelf ook installatiewerk heeft verricht. Daar komt het volgende bij.
1.12
Het overgrote deel van die meerwerkfactuur ziet op 41 uur in rekening gebrachte manuren (1,25 x 1.804 = € 2.255 inclusief btw). [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij zich niet kan herinneren dat [appellant] zoveel uren bezig is geweest en ook dat zij niet continue op de bouw aanwezig was en om die reden niet nauwkeurig heeft kunnen waarnemen wat [appellant] aan het doen was. Dat verweer volstaat niet, gelet op (i) het standpunt van [appellant] dat deze uren ook betrekking hebben op werk dat is verricht door zijn medewerker [naam3] en (ii) de opmerking van [geïntimeerde] zelf dat vooral deze [naam3] werkzaamheden heeft verricht. Het hof gaat er daarom vanuit dat de in rekening gebrachte uren daadwerkelijk zijn gemaakt. Voor wat betreft de in de meerwerkfactuur opgenomen kosten voor de materialen overweegt het hof dat uit de factuur valt op te maken dat deze materialen dienden voor de werkzaamheden betreffende de inbouwkranen, muurplaten en de drain/afvoergoten die als meerwerk geacht worden te zijn opgedragen. Het hof gaat ervan uit dat de kosten voor de voor de uitvoering van dit meerwerk benodigde materialen ook in de meerwerkpopdracht zijn begrepen. Verder betreft het wat de materialen betreft de niet meer betwiste kosten voor de tegellijm.
1.13
Ter zake van het plaatsen van de wc en de rit naar Groningen brengt het hof wel € 150 op de meerwerkfactuur in mindering. Toewijsbaar is daarom € 2.465,94.
1.14
Gelet op de aard en omvang van dit meerwerk had [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof deze prijsverhoging uit zichzelf moeten begrijpen.
Conflicterende opschortingsrechten
1.15
In de meerwerkfactuur is een betalingstermijn van 7 dagen opgenomen (4 september 2020). Omdat die factuur ten onrechte niet werd voldaan, was [geïntimeerde] vanaf die datum in verzuim en kon [appellant] het werk opschorten. Om die reden kon hij zelf nadien niet – door het verstrijken van een door [geïntimeerde] op 14 januari 2021 gestelde fatale termijn– in verzuim komen.
De conclusie
1.16
De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van vervangende schadevergoeding zal alsnog worden afgewezen, omdat geen geldige omzettingsverklaring is uitgebracht ( [appellant] kon niet meer in verzuim komen). De vordering van [appellant] zal goeddeels worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in beide procedures in de proceskosten worden verwezen. Omdat [geïntimeerde] bestreden heeft dat [appellant] uitvoering heeft willen geven aan het bestreden vonnis en [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld vooralsnog af te zien van tenuitvoerlegging van het vonnis, kan de vordering van [appellant] niet worden toegewezen voor zover deze strekt tot terugbetaling van wat op grond van dat vonnis door hem aan [geïntimeerde] is betaald.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland in Assen van 28 juni 2022;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 2.465,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in conventie en reconventie, tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
nihil processuele kosten
€ 874,50 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x appeltarief II, 0,5 procespunt x appeltarief I)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 888,31aan procedurele kosten
€ 3.642 aan salaris van de advocaat van Bois (3 procespunten x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, G. van Rijssen en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 december 2024.