Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in eerste instantie als gedaagde in conventie en eiser in reconventie optrad. De zaak betreft een geschil over de vraag of er sprake is van meerwerk in het kader van een aannemingsovereenkomst en de mogelijkheid tot opschorting van betaling. De procedure is voortgevloeid uit een eerder arrest van 28 november 2023, waarin niet alle relevante processtukken waren vermeld. Het hof heeft getuigenverhoren gehouden en beide partijen hebben hun standpunten verder toegelicht in memoriae na enquête.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht die niet onder de oorspronkelijke aanneming vielen, en dat deze werkzaamheden als meerwerk moeten worden beschouwd. Dit betreft onder andere het plaatsen van inbouwkranen en het aanleggen van draingoten. Het hof heeft ook geoordeeld dat [geïntimeerde] in verzuim was door het niet voldoen aan de meerwerkfactuur, waardoor [appellant] het recht had om zijn werkzaamheden op te schorten. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van vervangende schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen geldige omzettingsverklaring was afgegeven.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 2.465,94 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan [appellant] toegewezen, waarbij [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verdere vorderingen afgewezen.