ECLI:NL:GHARL:2024:7461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.344.774
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen tussenvonnis in familiezaken met betrekking tot vennootschap onder firma

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2024. De zaak betreft een geschil tussen twee broers, [appellant] en [geïntimeerde], die samen een vennootschap onder firma (Tetteroo VOF) hebben gedreven. De broers zijn in conflict geraakt over de beëindiging van hun samenwerking en de verdeling van de activa van de vennootschap. De rechtbank had in het tussenvonnis van 17 april 2024 geoordeeld dat er nog geen definitieve beslissing was genomen over de vorderingen van partijen, waardoor het vonnis als een tussenvonnis werd gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat zonder verlof van de rechtbank geen hoger beroep kon worden ingesteld tegen dit tussenvonnis. Aangezien de rechtbank geen verlof had verleend, verklaarde het hof [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof benadrukte dat in procedures tussen familieleden de proceskosten doorgaans worden gecompenseerd, en in dit geval werd geen uitzondering gemaakt. De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] zijn hoger beroep niet kan voortzetten totdat er een eindvonnis is gewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.774
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 374242
arrest van 3 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en als verweerder in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. H.L. van der Aa
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en als eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. A. van Weverwijk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 17 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] ;
  • het anticipatie-exploot van [geïntimeerde] ;
  • de brief van mr. Van der Aa van 13 augustus 2024 met het verzoek zich uit te mogen laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep;
  • de akte uitlaten ontvankelijkheid hoger beroep van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .

2.De kern van de zaak

Aan de orde is de vraag of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 17 april 2024. Het hof is van oordeel dat het bestreden vonnis een tussenvonnis is, zodat zonder voorafgaand verlof van de rechtbank tot het instellen van tussentijds hoger beroep geen hoger beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft hiervoor geen verlof gegeven. Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep en zal hierna toelichten hoe het tot dat oordeel komt.

3.De achtergrond van het geschil en de procedure bij de rechtbank

3.1.
[appellant] en [geïntimeerde] zijn broers. Ten tijde van het begin van de procedure bij de rechtbank waren zij nog samen vennoten in de vennootschap onder firma Tetteroo VOF (hierna: de vof), die een fruitteeltbedrijf drijft. Op enig moment is de samenwerking tussen [appellant] en [geïntimeerde] problematisch geworden en onder druk komen te staan. Partijen wensten hun samenwerking niet verder voort te zetten, maar werden het onderling niet eens over de wijze waarop hun samenwerking zou moeten eindigen.
3.2.
In de rechtbankprocedure ging het, kort gezegd, om de vraag wie van de broers na de ontbinding van de vof het fruitteeltbedrijf mag voortzetten, om de verdeling van de (on)roerende zaken van het (tot dan toe gezamenlijke) fruitteeltbedrijf en om de financiële afwikkeling daarvan. In de rechtbankprocedure zijn tot op heden vijf inhoudelijke (tussen)vonnissen gewezen en diverse keren hebben beide procespartijen hun eis gewijzigd. Het hof zal daar straks bij de beoordeling van de ontvankelijkheidsvraag op terugkomen.
3.3.
[appellant] is het met de inhoud van het vonnis van 17 april 2024 niet eens en heeft daarom hoger beroep daartegen ingesteld. Volgens [appellant] is dit vonnis een deelvonnis, zodat hij hoger beroep kon instellen tegen het gedeelte van het dictum waarin de rechtbank een eindbeslissing heeft genomen. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het bestreden vonnis volgens hem geen deelvonnis, maar een tussenvonnis is, de rechtbank geen verlof heeft verleend tot het tussentijds instellen van hoger beroep en het dus niet mogelijk is nu al tegen het bestreden vonnis in hoger beroep te komen.

4.Het oordeel van het hof

Het juridisch kader
4.1.
Uit artikel 337 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat van tussenvonnissen pas hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindvonnis, tenzij sprake is van een tussenvonnis waarin over een voorlopige voorziening is beslist of tenzij de rechter tussentijds hoger beroep heeft opengesteld. Onder een ‘tussenvonnis’ in de zin van artikel 337 lid 2 Rv wordt een uitspraak verstaan waarin de rechter
nietdoor een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding heeft gemaakt. Het is niet aan de hoger beroepsrechter om daarop een uitzondering te maken. De rechtszekerheid staat daaraan in de weg.
4.2.
Voor zover in een uitspraak wél door een uitdrukkelijk dictum omtrent een deel van het gevorderde een eind aan het geding wordt gemaakt (het einduitspraakdeel), maar omtrent een ander deel van het gevorderde nog niet in het dictum wordt beslist (het tussenuitspraakdeel), is sprake van een deelvonnis (ook wel een gedeeltelijk eindvonnis genoemd). Tegen het einduitspraakdeel van het deelvonnis moet binnen de beroepstermijn hoger beroep worden ingesteld om te voorkomen dat de uitspraak in zoverre kracht van gewijsde krijgt.
4.3.
Niet elke beslissing van de rechter op wat in eerste aanleg in het petitum is gevorderd levert een eindvonnis op. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat met
‘het gevorderde’in dit verband wordt bedoeld ‘
de rechtsvordering die inzet van het geding is’. [1] Daartoe behoren niet
‘op de voortgang of instructie van de zaak betrekking hebbende vorderingen’, zoals de vordering tot het bevelen van een deskundigenonderzoek.
Het vonnis van 17 april 2024 is geen deelvonnis, maar een tussenvonnis
4.4.
Om te bepalen of het vonnis van 17 april 2024 een tussenvonnis of deelvonnis is, is relevant om te onderzoeken of de rechtbank met het daarin opgenomen dictum een definitief einde heeft gemaakt aan een deel van de vordering van een van partijen.
4.5.
De inzet van dit geding was, kort gezegd, de ontbinding van de vof, de vraag wie de onderneming na de ontbinding mag voortzetten, de verdeling van de (on)roerende zaken van het (tot dan toe gezamenlijke) fruitteeltbedrijf en de financiële afwikkeling daarvan. Partijen hebben daarover diverse vorderingen tegen elkaar ingesteld. Daarnaast hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld op basis van een vermeend tekortschieten van de andere partij.
4.6.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2022 overwogen dat zij nog niet beschikte over voldoende financiële gegevens om de gevorderde verdeling van de gemeenschap (artikel 3:185 BW) vast te stellen. Daarvoor is volgens de rechtbank nodig dat de accountant van partijen (toen nog Accon, nu Flynth) conform artikel 18 van de vof-akte, een slotbalans zal opstellen. De rechtbank heeft bepaald dat door partijen aan de accountant een controleopdracht moet worden verstrekt inhoudende dat de accountant vanaf 2019 tot en met heden diende te onderzoeken en zo nodig te corrigeren of boekingen / opnames op de grootboekrekening op juiste wijze in de kapitaalposities van de vennoten zijn verwerkt. De rechtbank heeft verder overwogen dat het nodig is een deskundigenbericht in te winnen om de waarde van de te verdelen percelen van de vof te bepalen.
4.7.
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 september 2022 een deskundige benoemd om de waarde van de percelen inclusief eventuele fruitopstanden, bedrijfsgebouwen en opstallen te taxeren. De deskundige heeft op 3 februari 2023 gerapporteerd, waarna beide partijen bij akte hebben kunnen reageren op de deskundigenrapportage.
4.8.
Naar aanleiding van de inhoud van het deskundigenrapport en gesprekken die partijen onder leiding van een bemiddelaar met elkaar hebben gevoerd, bereikten partijen vervolgens overeenstemming over een aantal geschilpunten. Beide partijen hebben daarna hun vorderingen (meerdere keren) gewijzigd. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 22 november 2023 in rov. 2.7, 2.9 en 2.11 samengevat hoe de vorderingen van beide partijen na de wijzigingen luidden. Het hof stelt vast dat de vorderingen van partijen op dat moment nog steeds verband hielden met de vorderingen die de inzet van het geding vormden: het beëindigen van de vof, de verdeling en de financiële afwikkeling.
4.9.
De accountant is naar aanleiding van het vonnis van 15 juni 2022 begonnen met het opstellen van de jaarrekeningen om tot een slotbalans te komen. In een e-mail van 1 september 2023 heeft de accountant aan partijen een werkwijze voorgesteld om de jaarrekeningen van 2019 en 2020 op te kunnen stellen. Partijen zijn daarop met elkaar in overleg getreden. Naar aanleiding van dat overleg heeft [geïntimeerde] de rechtbank verzocht om te oordelen over de inhoud van de opdracht die partijen aan de accountant moeten geven. Partijen hebben in dat kader hun vorderingen opnieuw gewijzigd. [geïntimeerde] vordert dat de rechtbank partijen gelast om de instructies van de accountant ter zake de jaarrekening 2019 en 2020 op te volgen. Ook vordert hij dat voor recht wordt verklaard dat de jaarstukken 2021 en 2022 van de vof geacht worden te zijn goedgekeurd door de vennoten. Ook [appellant] heeft zijn eis gewijzigd in die zin dat hij vordert dat de rechtbank:
B.
bepaalt dat partijen binnen één week na het vonnis opdracht zullen geven aan Flynth om de concept-jaarrekeningen op te stellen over de jaren 2019 tot het moment van ontbinding van de vof, inclusief slotbalans onder bepaling dat Flynth partijen de door hen gewenste onderliggende informatie verstrekt waarover zij beschikt, waaronder het grootboek, de boekingsverslagen en alle verdere informatie;
bepaalt dat partijen elkaar binnen twee maanden nadien (op verzoek van de andere partij) een kopie zullen verstrekken van alle onderliggende stukken waarover zij (zouden moeten) beschikken en die als bewijs en onderbouwing dienen van de boekingen die door Flynth in de jaarrekeningen zijn verwerkt ten deze op verzoek in origineel ter inzage verstrekken;
bepaalt dat partijen binnen vier weken na afloop van voornoemde termijn van twee maanden, hun opmerkingen over de conceptjaarrekeningen naar Flynth en de andere partij dienen te sturen, met bepaling dat partijen hierna vier weken de tijd krijgen om richting Flynth te reageren op de opmerkingen van de ander, waarna Flynth de correcties zal aanbrengen waarover partijen het eens zijn en een overzicht zal maken van de resterende geschilpunten tussen partijen, met vermelding van de financiële gevolgen daarvan voor partijen;
bepaalt dat elke partij binnen een maand na ontvangst van het rapport van Flynth de rechtbank kan verzoeken een roldatum te bepalen voor uitlating over de resterende geschilpunten en de rechtbank kan verzoeken om daarover te oordelen.
4.10.
De rechtbank heeft vervolgens in rechtsoverweging 2.16 van het vonnis van 17 april 2024 geoordeeld dat de eiswijzigingen van partijen niet in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde en dat die eiswijzigingen daarom worden toestaan. In het kader van de vorderingen van partijen overweegt de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.22, 2.23 en 2.24:

2.22 (...) De rechtbank zal vordering B2 in zoverre toewijzen dat partijen binnen twee weken na dit vonnis concreet moeten maken precies welke boekingen / opnamen zij in twijfel trekken en waarom en waarvan ze om die reden de onderliggende stukken willen zien, waarna de ander partij binnen zes weken na het verzoek daarvan een kopie dient te verstrekken. Deze toewijzing betreft alle jaren. (...)
2.23
Op basis van die gegevensuitwisseling zullen partijen uiterlijk vier weken na het verstrekken van de kopieën van de onderliggende stukken aan de accountant moeten laten weten over welke correcties zij het eens zijn. Die correcties zal de accountant doorvoeren ongeacht het correctiebedrag. De accountant zal correcties waar partijen het niet over eens zijn vermelden en aangeven wat het effect is op resultaat en vermogen, zodat partijen deze correcties voor kunnen leggen aan de rechtbank. Hier vallen vordering B3 van [appellant] en bullet point 4 van [geïntimeerde] samen.
2.24
Vervolgens dienen partijen zich te beraden over het vervolg van de procedure. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van7 augustus 2024voor akte uitlaten wijze van voortprocederen. Indien zij vonnis vragen, wordt van partijen verwacht dat zij duidelijk maken op welke vorderingen zij nog een beslissing van de rechtbank verlangen (…). De vordering B4 van [appellant] zal op deze wijze worden toegewezen.
2.25
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.”
4.11.
Het dictum van het vonnis van 17 april 2024 luidt vervolgens als volgt:

De rechtbank
3.1
gelast partijen om de instructies van Flynth (…), op te volgen in die zin dat:
-
partijen binnen twee weken na dit vonnis concreet moeten benoemen precies welke boekingen / opnamen zij in twijfel trekken en waarom en waarvan ze om die reden van de andere partij onderliggende stukken willen zien;
-
de andere partij binnen zes weken na het verzoek een kopie dient te verstrekken van de onderliggende stukken,
-
partijen binnen vier weken na het verstrekken van de onderliggende stukken aan Flynth opgaaf doen van:
a.
de correcties waar zij het over eens zijn en welke daarom doorgevoerd moeten worden;
b.
de correcties waar zij het niet over eens zijn met overlegging van de onderliggende stukken waarna Flynth per correctie zal benoemen en aangeven wat het effect is op het resultaat en vermogen,
3.2
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen vanwoensdag 7 augustus 2024voor het nemen van een akte door beide partijen over de wijze van voortprocederen,
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
4.12.
Uit het dictum van het vonnis van 17 april 2024, gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen 2.22, 2.23 en 2.24, volgt dat de rechtbank de gewijzigde vorderingen van partijen die betrekking hebben op de werkzaamheden van de accountant om te komen tot de slotbalans grotendeels heeft toegewezen. De vraag is of hiermee definitief is beslist over een deel van de vordering die inzet is van het geding. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval. De door de rechtbank toegewezen vorderingen hebben betrekking op de instructie van de zaak die uiteindelijk gaat over de ontbinding van de vof en de verdeling en financiële afwikkeling die in dat kader moet plaatsvinden. Dat betekent dat geen sprake is van een deelvonnis, maar van een tussenvonnis, zodat daarvan in beginsel pas hoger beroep kan worden ingesteld na het eindvonnis.
[appellant] is niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep
4.13.
Vast staat dat de rechtbank geen verlof heeft gegeven tot het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het (tussen)vonnis van 17 april 2024. Evenmin is sprake van een provisioneel vonnis. Daarom is het niet mogelijk om in dit stadium van de rechtbankprocedure al op te komen tegen dit tussenvonnis. [appellant] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Partijen dragen de eigen proceskosten
4.14.
In procedures tussen familieleden is het uitgangspunt dat partijen in de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken, juist ook omdat deze procedure in het belang van beide broers wordt gevoerd: [appellant] en [geïntimeerde] willen beiden dat hun samenwerking in de vof definitief ten einde komt. Op het voorgaande stuit de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen al af. Daar komt – ten overvloede – nog bij dat het hof gelet op het zwaarwegende belang van [appellant] om – zo nodig – tijdig hoger beroep in te stellen tegen een deelvonnis niet vindt dat [appellant] zich met dit hoger beroep heeft schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, zoals vereist voor de toewijsbaarheid van [geïntimeerde] ’ vordering.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering in hoger beroep;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.M.E. Lagarde en C. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 december 2024.

Voetnoten

1.HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1639.