In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een in Eritrea gesloten huwelijk en de daaropvolgende echtscheiding. De verzoekster, een vrouw die in Eritrea is geboren en in 2015 naar Nederland is gekomen, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de echtscheiding, maar was niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk niet aannemelijk had gemaakt. In hoger beroep heeft de vrouw een huwelijksakte overgelegd, afgegeven door de orthodoxe kerk van Eritrea, waaruit blijkt dat zij in 2012 met de man is gehuwd. Het hof oordeelt dat de huwelijksakte voldoende bewijs levert voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk, en dat er geen gronden zijn om de erkenning van het huwelijk te weigeren, zoals vermeld in artikel 10:32 BW. Het hof concludeert dat het huwelijk in Nederland erkend kan worden, ondanks dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was. De man is niet verschenen in de procedure, waardoor het hof het verzoek van de vrouw om echtscheiding toewijst. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de echtscheiding wordt uitgesproken.