Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Roossien, verzocht om schorsing van de beschikking die op 7 juni 2024 was uitgesproken, waarin het gezag over hun kind, geboren in 2018, gezamenlijk was toegewezen aan zowel de moeder als de vader. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Quist, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder haar verzoek tot schorsing onvoldoende heeft onderbouwd. Een algemene verwijzing naar het betoog in de hoofdzaak werd niet als voldoende onderbouwing beschouwd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 is gebleken dat de moeder niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke onderdelen van de beschikking zij wilde laten schorsen. Dit gebrek aan duidelijkheid heeft de vader in zijn verweer benadeeld, wat in strijd is met de goede procesorde.
Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen. De moeder en de vader blijven gezamenlijk belast met het gezag over hun kind en dienen zich te houden aan de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, totdat het hof in de hoofdzaak uitspraak doet. De verzoeken van de moeder zijn dan ook afgewezen.