ECLI:NL:GHARL:2024:7372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.345.213/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van de beschikking van de rechtbank afgewezen in een gezagskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Roossien, verzocht om schorsing van de beschikking die op 7 juni 2024 was uitgesproken, waarin het gezag over hun kind, geboren in 2018, gezamenlijk was toegewezen aan zowel de moeder als de vader. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Quist, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder haar verzoek tot schorsing onvoldoende heeft onderbouwd. Een algemene verwijzing naar het betoog in de hoofdzaak werd niet als voldoende onderbouwing beschouwd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 is gebleken dat de moeder niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke onderdelen van de beschikking zij wilde laten schorsen. Dit gebrek aan duidelijkheid heeft de vader in zijn verweer benadeeld, wat in strijd is met de goede procesorde.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen. De moeder en de vader blijven gezamenlijk belast met het gezag over hun kind en dienen zich te houden aan de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, totdat het hof in de hoofdzaak uitspraak doet. De verzoeken van de moeder zijn dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.213/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/434701/FZ RK 24-958)
beschikking van 28 november 2024 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Roossien,
en
[verweerder],
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.P. Quist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. In die beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader en de moeder samen belast met het gezag over hun kind [de minderjarige] (geboren [in] 2018) en, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2021, met ingang van week 21 in 2024 de volgende opbouw in verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
1. [de minderjarige] verblijft bij de vader op de dinsdagen om de week uit school tot na het avondeten 18:30 uur en om de week van zaterdag 17.00 uur tot zondag 12.00 uur, met overnachting bij de vader,
2. uiterlijk november 2024 verblijft [de minderjarige] bij de vader
een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 1700 uur, alsmede de dinsdagen om de week uit school tot na het avondeten 18.30 uur,
met ingang van november 2024 de vakanties en (christelijke) feestdagen in onderling overleg te verdelen.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 28 augustus 2024;
- het verweerschrift met producties, en
- een journaalbericht van mr. Roossien van 24 oktober 2024, met bijlagen.
- een journaalbericht van mr. Quist van 25 oktober 2024, met bijlagen (per post nagestuurd op 4 november 2024).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 november plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat, en
- de vader met zijn advocaat.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof merkt in de eerste plaats het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader het hof verzocht om een zorgregeling voor de kerstvakantie 2024 vast te stellen. Dat ligt echter in deze (schorsings) procedure niet ter beoordeling voor. Het hof laat dit verzoek buiten beschouwing.
3.2
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.3
Hoger beroep schorst de werking van de beschikking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.4
Het hof kan de werking schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke feitelijke of juridische misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.5
De moeder heeft haar verzoek tot schorsing naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Een algemene verwijzing in het verzoekschrift naar het betoog in de hoofdzaak, zoals zij heeft gedaan, geldt niet als een onderbouwing. Hoewel de vader in zijn verweerschrift op het schorsingsverzoek op deze tekortkoming heeft gewezen, is de moeder niet alsnog met enige onderbouwing van haar verzoek gekomen. Ook op de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek onvoldoende verduidelijkt. Zo is voor de vader, en ook voor het hof, onduidelijk gebleven waarvan de moeder precies schorsing verzoekt. Is dit alleen de uitvoerbaarheid van (een deel van) de zorgregeling, of ook de beslissing over het gezag? Deze onduidelijkheden maken dat de vader zich niet goed heeft kunnen verweren tegen het verzoek. Dat is in strijd met de goede procesorde.
3.6
Nu niet is vast komen te staan op grond waarvan (een deel van) de uitvoerbaarheid van de beschikking van 7 juni 2024 zou moeten worden geschorst, zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen. Dat betekent dat de moeder en de vader op grond van de beschikking van 7 juni 2024 samen het gezag over [de minderjarige] hebben en dat de moeder zich moet houden aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, totdat het hof in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K. Mans en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
28 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.